NU KOMEN DE VRAGEN NA DE RAMP .7-41 JAARGANG - 14 FEBRUARI 1953 NADRUK VERBODEN VERSCHIJNT WEKELIJKS We hebben 't niet gemakkelijk met ons geloof in deze dagen van grote beproeving. Er is nog niet veel tijd en gelegenheid geweest om ons te bezinnen op het ontzettende leed, dat over een groot deel van ons volk is gekomen. Duizenden zijn er op uitgetrokken om hulp te bieden in de noodgebieden, duizenden zijn spontaan in de inzamelingsactie betrokken, nog veel meer duizenden hebben uur aan uur bij de radio gezeten en zijn overstelpt geworden door steeds beangstigender berichten. Er was geen tijd voor vragen en bezinning. Het enig belangrijke was te redden wat er nog te redden viel. Maar nu 't iets rustiger wordt, komen de vragen. De vragen uit ons eigen hart en de vragen van an deren. De vragen naar God en dit lijden. Ik heb er al enkele moeten incasseren, en ik denk dat menig predikant en gemeentelid er net zo aan toe is. Ang stige vragen uit benauwde harten, bittere vragen, spottende vragen. „Waar is nu die God van liefde, waarover jullie 't altijd hebben?" En gemeenteleden zeggen me Dominee, wat moet ik daar nu op antwoorden? Ik kan toch niet met een mond vol tanden staan! Ik moet me (mijn geloof of God) toch kunnen verdedigen, als men mij vraagt „Waar is God, die gij verwacht?" Dominee, wat moet ik daarop antwoorden? Ik kan me deze gemeenteleden zo goed begrijpen in hun angst, onzekerheid en verlegenheid, want die zelfde dingen leven ook in mijn eigen hart. Ik kan me Petrus zo begrijpen toen hij in Gethsemané naar zijn zwaar greep om Jezus te verdedigen, en ik kan me ook indenken dat al de discipelen Hem, toen Hij gevangen werd, in de steek lieten. In dit grote leed zijn wij allemaal, dominees incluis, angstige, verlegen mensen. En ik geloof dat wij met onze woorden en antwoorden heel bescheiden en voorzichtig moeten zijn. „God is in de hemel en gij zijt op de aarde, laten daarom uw woorden weinige zijn." Moet ik een mens zijn, die op alle vragen een ant woord heeft? Wat een eigenwijze mensen, die net doen alsof ze Gods plan in hun zak hebben! Mag ik niet met een mond vol tanden staan? Moet ik mijn geloof verdedigen? Hangt mijn geloof niet aan de gratie van God? Heeft Christus ons niet als weer loze schapen temidden van de wolven gezonden? Moet ik God verdedigen? Is God daar zelf niet toe in staat? Ben ik Gods schild en vaste burcht? Zegt Jezus niet tot mij Steek uw zwaard in de schede? Zondagmorgen hoorde ik een dominee voor de radio zeggen, dat hij niet geroepen was om Gods advocaat te zijn. Wij moeten in deze nood met onze woorden heel bescheiden en voorzichtig zijn, want God is in de hemel. Ik heb verslagen gelezen van 2 kerkdiensten, die j.l. Zondag in de noodgebieden gehouden zijn; waar het was weet ik niet meer. In de ene dienst een jonge dominee, die met verslikte stem tot zijn gemeente zeiU zult me wel een erg slechte dominee vinden, maar ik weet niet wat ik zeggen moet. Ik heb de nood van deze jonge dominee gevoeld toen hij zei„Ik heb horen zeggen, dat deze ramp een oordeel Gods is. Maar God betere ik heb de moed niet om dat te zeggen. Misschien ben ik wel een verschrikkelijke prutser als dominee, dat ik dit niet durf te zeggen. Maar ik doe het niet, want het klopt niet. De vraag blijftwaarom dan toch dit alles, waarom? waarom? Ik heb als een berg tegen deze dienst opgezien. Ik weet, dat er onder u zijn, die verslagen zitten. Ik weet, dat veel verwacht wordt, maar ik sta hier met een mond vol tanden. Op een ogenblik toen een vrouw bewusteloos uit de kerk gedragen werd, stokte zijn stem in zijn keel. Het eind van zijn gebed was „God in den hemel, om Christus wille, help ons, help ons. Amen." Deze man vond midden in de nood geen antwoord op de vraag „waarom?", maar wel het gebed „o God, help ons!" En nu het verslag van de andere dienst ergens in het noodgebied De predikant bidt voor hen, die hun veerkracht heb ben verloren. Voor de mensen, die krankzinnig van ellende zijn geworden. Voor de vader, die zich thans verwijt, dat hij zijn zoontje in een ogenblik van zwakheid heeft losgelaten, daar op het dak of in de boom. „En zegt de dominee er was maar zo weinig nodig geweest of ook wij hadden van de beker moe ten drinken. Waren wij dan beter dan zij? Zeker niet. Maar God toonde Zijn gramschap en hoe zou men deze niet in verband brengen met de ontker stening van ons vaderland?" Ook hier voel ik de nood van een mens, die midden in de ellende worstelt met de vraag „waarom?" Wat die eerste dominee niet durfde zeggen, dat durf- de die tweede wel„God toonde Zijn gramschap over de ontkerstening van ons vaderland." De één heeft geen antwoord, omdat het niet klopt, de ander heeft wel een antwoord, maar 't is de vraag of dit wél klopt. Ik maak me los van die krantenverslagen, want mis schien zijn ze er wel helemaal naast. Ze geven niet pieer dan een indruk en als zodanig hebben ze mij jets doen voelen van de geestelijke worsteling van deze herders temidden van hun in diepe nood ver kerende schapen. Wel wil ik herhalen dat wij met onze woorden en antwoorden heel bescheiden en voorzichtig moeten zijn. Wij moeten er ons voor wachten profeetje te willen spelen. Net alsof wij regelrecht bij God van daan komen, met de verklaring van al dit leed in onze zak. Wij moeten Ons wachten voor een theore tische oplossing van het vraagstuk van het lijden dat over een deel van ons volk is gekomen. Ik denk aan de vrienden van Job, die in zijn ontzet tend lijden tot hem komen met de oude theorie van de rechtvaardige vergelding Gods. Ze redeneren iemand die zo zwaar getroffen is, moet wel heel veel op zijn kerfstok hebben. Deze man, die 't toch al zê moeilijk heeft, krijgt er van zijn vrome vrienden nog een flinke oplawaai bij. Aanvankelijk heeft hij al de rampen die over zijn gezin kwamen gelovig kunnen dragen, maar nu kan hij 't niet langer dragen. Waarom moet hij, die een oprecht en vroom man is, godvrezend en' wijkende van het kwaad, zo zwaar lijden? Hij komt zover dat hij zijn geboortedag vervloekt. De theorie van de rechtvaardige vergelding van goed en kwaad, die ook door Job is aangehangen, gaat in de bittere werkelijkheid van zijn lijden overboord. Hij weet er geen raad meer mee. Zoals Asaf in Ps. 73 geen raad weet met de voorspoed van de goddelozen en de tegenspoed van de vromen. Het woord„Waren er geen zonden, dan waren er geen wonden", is Bijbelse waarheid, maar deze waar heid is niet een sleutel die op ieder afzonderlijk ge val past en waarmede men de geheimenissen van al- .le rampen en lijden kan ontsluiten. Want de vraag blijft, waarom dat lijden dan zo ongelijk verdeeld is. Zijn de mensen van de getroffen gebieden dan slechter dan wij, die gespaard zijn ge bleven? Waarom Zeeland wel en Rusland niet? Waarom Tholen wel en Moskou niet? Is ons vaderland meer ontkerstend dan andere landen? Of moeten wij als een waarschuwend teken Gods dienen in de wereld van vandaag? In elk geval gaat de theorie van de rechtvaardige vergelding Gods niet op. Denk aan Job en Asaf. Denk aan Ps. 130 Zo Gij in 't recht wilt treden O Heer, en gadeslaan Onz' ongerechtigheden, Ach, wie zal dan bestaan? Denk aan Ps. 103 Hij doet ons niet naar onze zon den en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. Wij komen er niet met theoretische verklaringen! Bovendien kan zulk een verklaring ons niet uit de nood verlossen. Zij kan misschien een ogenblik ons verstand bevredigen, zolang we buitenstaander zijn, maar zij blijft' theorie, beschouwing. En een beschou wing kan ons niet redden als de nood er is in al z'n hevigheid. Die redding geschiedt alleen door de hand van de levende God. Maar wat moeten we dan met onze vragen? Moet ik ze wegduwen of ontwijken? Moet ik me er met een paar algemeenheden afmaken? Baat ik in 't kort er een paar dingen van zeggen. 1. Wij moeten met deze vragen worstelen, zoals Job en Asaf er mee worstelden. Het is beter om midden in de nood met een mond vol tanden te staan en jezelf een prutser te weten, dan als een toeschouwer over deze dingen te redeneren als iemand die de wijsheid Gods in eigen zak meent te hebben. God is in de hemel, en gij zijt op de aarde. 2. Wij moeten onszelf en elkaar weer tot het besef brengen hoe zwak en klein wij zijn als de elementen in al hun geweld losbreken. Onze menselijke ver beelding heeft een lelijke knauw gekregen door het geweld dat over ons is gevaren. En dat is goed. 3. Wij moeten met elkaar weer Ps. 130 leren nazeg gen en verstaan Als Gij, Here, de ongerechtigheden in gedachtenis houdt, Here, wie zal bestaan? 4. Wij moeten nooit tevreden zijn met theoretische antwoorden op onze en anderer vragen, maar wij moeten deze vragen eerlijk bij God brengen en ze met Hem zelf uitvechten. Laten we 't boek Job nu eens niet negeren en niet alleen de eerste 2 hoofdstukken daarvan lezen, maar ook het derde en volgende hoofdstukken. We zullen ervan schrikken wat deze man allemaal tegen God durft te zeggen, en hoe hij God zijn vragen tegen- slingert in felle hartstocht. Maar we zullen ook ont dekken hoe deze man dingen uitspreekt die bij ons ook leven, maar die wij wegduwen, omdat ze zo onstichtelijk zijn. We moeten die dingen niet ver bergen achter vroompraterij en ons voor God-niet mooier voordoen dan we zijn. Stort uw hart uit voor Zijn aangezicht. Wees oprecht voor Hem. Als wij geen raad weten en alleen maar kunnen kla gen en in opstand zijn, laten we dan klagen tot God en in opstand zijn tegen God. Verschuil u dan niet achter een overgeleverde theorie, of achter mooie, stichtelijke woorden. Klop dan niet alleen, maar trap desnoods tegen de deur. Dat niet meer durven klagen tot God, daar gaat ons geloof aan te gronde. Dat wordt ons in de Bijbel niet geleerd. Lees Job, Jeremia, de Psalmen. De Bijbel is soms een vreselijk onstichtelijk boek. Job durft te klagen tot God, en daarom blijft hij in al z'n vertwij feling een kind van God. Zo moeten ook wij onze vragen voor God brengen en alles met Hem uitvech ten. God is daar niet bang voor. Als Hij aan Job een groot aantal vragen stelt, dan staat Job ook met een mond vol tanden „Zie. ik ben te gering, hoe zal ik U antwoorden? Ik leg de hand op mijn mond. Ik heb eenmaal, ja tweemaal gespi-oken, maar ik doe het niet weer." Nu heeft hij de levende God ontmoet. 5. Het woord van Johannes „God is liefde", is niet een algemene waarheid, maar moet verstaan worden vanuit Joh. 3 16 „Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren ga, maar het eeuwige leven hebbe:" Ik kan daar niet verder op ingaan ditmaal, dat zou een heel artikel moeten worden. Alleen ditGods liefde is niet zomaar overal te vinden, maar wordt daar openbaar waar Hij Zijn Zoon Jezus Christus overgeeft in de nood, duisternis, schuld, verlatenheid en dood van ons bestaan in deze wereld. Zie, hier is uw God, zó heeft Hij de wereld liefgehad. Hier is de reddende hand van God. Dit is geen theorie, maar verlossende daad Gods. G. van Hoegee. Allereerst wilden we een woord richten tot allen, die aan de watersnood ontkomen, tijdelijk in onze stad vertoeven. Ik weet alleen' niet, wat ik zeggen zal. 't Liefst zou ik de wijsheid, die Job's vrienden bewoog om een week lang maar stilletjes bij hem te zitten, willen betrachten. Want als je begint te spreken.... dan zeg je zo gauw van die „moeilijke" vertroostingen. Velen van U hebben zoveel leed, zo onzegbaar diep leed, dat elk woord van mensen een wanklank wordt. Daar is er Eén die wel spreken mag. Hij, Uw Heiland, de grote Trooster. We bidden voor U, dat ge stil voor Zijn aangezicht moogt zijn en dat ge dan door de stilte Zijn stem moogt horen. Wie kan er tranen drogen Als Jezus? Immers geen! Richt dan de treurend' ogen Naar Jezus heen. Wij willen graag alles voor U doen, wat wij kunnen. Wij willen U gedenken in onze gebeden, we willen vragen om troost bij zoveel leed, we willen vragen om moed, nieuwe levensmoed, opdat ge het leven, dat God U liet, moogt aanvaarden in biddend opzien tot Hem. God kan U nog in Zijn dienst gebruiken! En als we enige andere hulp kunnen geven, dan zul len we dat gaarne doen. U is ons hartelijk welkom in onze kerken. Als straks de Overheidsmaatregelen dit zullen toelaten, zult U ons welkom zijn in onze huizen. En voor zover ge in de evacuatie tehuizen zult blijven, willen we trachten het U daar zo goed mogelijk te maken. We zullen zeer bijzondere geeste lijke verzorging voor U trachten te organiseren. We weten, dat dit alles maar 't onhandige pogen is van ontroerde mensen, die niet weten, wat ze voor

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 1