Enkele flitsen uit het dagelijkse leven van een vermaard
Cisterciënser monnik
Belangrijke vindingen van dr. Hissink
Het grote gevaar der verzilting van
landbouwgronden door inundatie
Proeven met gipsbemesting
leveren grote resultaten op
jhém-
Muskusrat een
groot gevaar
Communisme en godsdienst
I Premières in de Parijse modesalons I
I In de mode steeds meer
1 vrouwelijkheid
Parlementsleden
SINT BERNARD VAN
DAG TOT DAG
rv
9 van de 10 vrou wen
zeggen „Ja"
DE TIJD
ZATERDAG 14 FEBRUARI 1953
PAGINA 10
lp sn der zwaarst belaste mensen van Nederland, ir. A. Maris, directeur-gene-
i'j raai van de Rijkswaterstaat, gaf dezer dagen blijk van een zonnig karakter
door ongeveer te zeggen: we moeten nog blij zijn, dat de ramp niet dertig
jaar geleden geschied is, want dan zouden nog veel meer mensen omgekomen
zijn, omdat er toen geen radio, dukws en helicopters waren. Met evenveel recht
zou men kunnen opmerken: jammer, dat hij niet dertig jaar later is geko
men, want wie weet welke communicatie- en hulpmiddelen er dan wel zouden
bestaan!
Al zijn zulke redeneringen dus tamelijk waardeloos, toch toillen we zijn
werkwijze volgen en vaststellen, dat het herstel van de land- en tuinbouwgron-
den tegenwoordig heel wat doeltreffender tot stand kan komen dan vroeger denk
baar was. Vele jaren na de overstroming van 1906 die Zuid-Beveland, Tholen
en Zeeuws-Vlaander en teisterde waren de gevolgen ervan nog duidelijk zicht
baar aan de stand van de gewassen en ook de Noordhollandse Anna Paulowna
Polder bracht nog jaren na de overstroming van 1916 aanzienlijk kleinere oog
sten voort dan voordien.
I met zout water langer blijft duren. Inun
datie door een diepe dijkbreuk, gevolgd
door sterke getijbeweging, is schadelijker
dan overstroming, die door stilstaand wa
ter gevolgd wordt.
Zo zijn er nog allerlei omstandigheden
meer op te sommen, die het structuui'be-
derf van plaats tot plaats verschillend in
hevigheid doen zijn en die dus ook van
invloed zijn op het herstel van de bodem.
Vruchtbomen na
zes weken dood
Wanneer een nieuwe polder op de zee
veroverd wordt, begint de modder in te
klinken en te drogen; er ontstaan brede
en diepe scheuren, waardoor de lucht kan
binnendringen, zodat allerlei chemische en
bacteriologische omzettingen plaats vinden.
Hierdoor wordt het slik „vanzelf" binnen
afzienbare tijd een goede cultuurgrond.
Geheel anders verloopt het proces wan
neer een polder, die reeds jarenlang in
cultuur is, door zeewater overstroomd is.
Die grond klinkt niet meer in, er ont
staan geen scheuren en er treedt geen
lucht binnen, zodat de chemische omzet
tingen ongunstig verlopen. Het zout van
de zee gaat een chemische verbinding aan
met de klei, zodat deze stopverf-achtig
wordt zodra het zout wordt weggespoeld.
De grond laat geen water meer door en
wanneer men er ploegt worden bikkel
harde kluiten gevormd, die tegen alle
weer en wind bestand zijn. De „struc
tuur" van de bodem is totaal bedorven,
zegt de bodemkundige.
Nog in 1916 stond men tegen dit struc-
tuurbederf vrijwel machteloos; alleen kon
men trachten door zo weinig mogelijk in
de grond te werken de kwaal niet nog
te verergeren, maar men moest het aan
de tijd en de natuur overlaten op de
lange duur de structuur geleidelijk weer
te verbeteren en te herstellen. Eeuwen
lange proefnemingen door practici hadden
evenmin een geneesmiddel doen vinden
als proeven van bodemkundigen zoals de
grote prof. Van Bemmelen en Adolf
Mayer; het probleem scheen onoplosbaar.
Proeven met groot resultaat
Er was echter een bodemkundige, die het
vraagstuk van het structuurbedrijf langs
zuiver theoretische weg trachtte te bena
deren. Als directeur van het Proefstation
te Goes had dr. D. J- Hissink de Zeeuwse
overstromingen van 1906 meegemaakt en
was hij gedwongen het verziltingsprobleem
grondig te bestuderen. Ook later, toen hij
directeur van het Proefstation te Gronin
gen was, bleef hij bij voortduring werk
zaam aan colloid-chemische studies over
het evenwicht van de calcium- en de na-
trium-ionen in kleigronden. Het scheen
wel, dat hieruit weinig belangrijks voor de
practijk te voorschijn zou komen, maar op
grond van zijn theoretische laboratorium
studies nam dr. Hissink in 1918 enkele
proeven met gips-bemesting in de Anna
Faulowna-polder, die in 1916 geïnundeerd
was. Daarbij bleek tot verrassing van een
ieder (behalve van de proefnemer zelf, die
dit resultaat tevoren al berekend had!),
dat gips in sterke mate het structuur-ver
val van de bodem wist tegen te gaan, mits
het op de juiste tijd en in de goede hoe
veelheden werd toegediend. In 1920 maak
te Hissink de proef op de som; toen genas
hij met gips een complex grond in Zee
land, dat veertien jaar te voren geïnun
deerd was geweest en zich in al die jaren
nog niet hersteld had! Van welk een enor
me waarde de ontdekking van dr. Hissink
is geweest, hebben wij allen in het nabije
verleden kunnen zien op Walcheren na de
inundaties van 1944/1945. Honderdduizen
den tonnen gips zijn daar (en trouwens ook
op andere tijdens de oorlog met brak wa
ter geïnundeerde gronden) uitgestrooid
met een resultaat, dat niet alleen de leek,
maar ook de vakman met verbazing sloeg.
Wanneer men ons de vraag stelt, hoe
het herstel van de landbouwgronden thans
zal verlopen, verwacht men zeker geen
nauwkeurig antwoord hierop, want alles is
nog volkomen onoverzichtelijk. We willen
dan ook slechts enkele punten naar voren
brengen, die in dit verband van invloed
zijn.
Het maakt groot verschil wélk water de
overstroming heeft bewerkstelligd. Het wa
ter van de Oosterschelde bevat bijv. zy2%
keukenzout, dat van de Noordzee 3%%, dat
van de Westerschelde en van de Maas- en
Rijnmondingen naar de plaats en het getij
IA tot 3%. Zeer zilt water is natuurlijk aan
merkelijk meer structuurbedervend dan
minder zilt.
Ook maakt het een groot verschil of een
polder diep onder het water staat of slechts
enkele centimeters; in het eerste geval
perst het zoute water veel sneller de bo
dem binnen. Ook de toestand van de grond
zal van invloed zijn; is de grond tijdens
de inundatie verzadigd met zoet water,
dan biedt hij veel meer weerstand tegen
het indringen van het zout dan wanneer
hij kurkdroog is. In lichte gronden dringt
liet zoute water gemakkelijker en sneller
binnen dan in zware. Ook is het structuur-
bederf groter naarmate de overstroming
Regen zeer belangrijk
Na de drooglegging moet het aanwezige
zout allereerst weggespoeld worden; de
grond moet door het regenwater uitgeloogd
worden. In dit verband is het duidelijk,
dat zowel de hoeveelheid regen als het sei
zoen van invloed zijn. In de zomer ver
dwijnt een groot deel van de neerslag weer
in de vorm van waterdamp en is dus voor
de uitloging waardeloos. Men moet in ieder
geval beginnen met er zorg voor te dra
gen, dat het regenwater zo veel mogelijk
door de grond heen wegzakt, zodat het
zout meegenomen wordt;' het eerste werk
is dus: de sloten en greppels in orde ma
ken en het water diep uitmalen. Daarna
valt er weinig meer te doen dan het land
zo vlak mogelijk te leggen, zodat het wa
ter niet over het oppervlak ervan naar de
greppels afvloeit, maar gedwongen is zijn
weg te zoeken door de grond heen. Verder
moet men maar afwachten of er gunstige
regen valt: veel neerslag na het droogma
ken is een zegen, vooral wanneer die komt
in de vorm van zachte, gestadige regen. De
ontzilting zal op deze wijze, al naar de
medewerking van de natuur en naar de
hevigheid van de verzilting, één tot meer
dere maanden duren. Valt er weinig regen,
dan kan zelfs nog wel na een jaar of lan
ger een schadelijke hoeveelheid zout aan
wezig zijn. Zelfs kan het voorkomen, dat
tijdens een droge zomer akkers, die geheel
ontzilt waren, gaan glinsteren in de zon
doordat het zoute bodemwater vanuit de
diepte omhooggetrokken wordt!
De voortschrijding van dit ontziltings-
proces moet nauwkeurig in het oog wor
den gehouden door regelmatig zoutonder-
zoek van het bodemvocht uit te voeren.
Dit is ook de reden, waarom het Be-
drijfslaboratoi'ium voor Grondonderzoek
te Goes met spoed is omgezet in een
„Zout-laboratorium". Want op een gege
ven moment, wanneer de ontzilting een
bepaalde waarde bereikt heeft, treedt
structuurverval in. Dan is het nodig
ogenblikkelijk met gips te gaan bemesten.
De hoeveelheid, die men van deze stof
moet toedienen, loopt naar de waarde
van de grond uiteen van 2 tot 20 ton per
ha. Hoe Nederland deze enorme hoeveel
heden gips zal moeten verkrijgen, is een
vraag waarover de deskundigen zich op
dit ogenblik zeker het hoofd wel zitten
te breken. Gips is immers geen meststof
in de gewone zin van het woord, zodat
de vraag uit de landbouw slechts voor
één keer geschiedt en de industrie zich
hier niet op kan instellen.
Structuurverval van bodem
blijft dreigen
Na de ontzilting moet de grond dan ge
leidelijk in cultuur genomen worden. Dit
vraagt een zeer grot.e omzichtigheid, want
nog steeds dreigt het structuurverval met
al zijn funeste gevolgen. Zo moet elke
grondbewerking met uiterste voorzichtig
heid geschieden en men zal bijvoorbeeld
vaak gedwongen zijn 'n gewenste onkruid-
bestrijding maar achterwege te laten om
structuurbederf te voorkomen.
Het eerste teeltjaar is men sterk beperkt
in de gewassenkeuzepractisch komen
alleen gerst, koolzaad en bieten in aan
merking. Hoewel deze gewassen flink be
stand zijn tegen zout, blijft de opbrengst
hiervan dit eerste jaar sterk beneden een
normale opbrengst. Het tweede jaar kun
nen dan al heel wat meer gewassen ver
bouwd wordenin de meeste gevallen
echter nog geen aardappelen en peul
vruchten, daar deze bizonder gevoelig zijn
voor zoutschade. Deze tweede oogst van
het geïnundeerde gebied zal gewoonlijk
niet ver achter blijven bij een normale
oogst. Het derde jaar kan in de regel elk
gewenst gewas weer geteeld worden
de opbrengst er van is normaal.
Uit het vorenstaande kan dus voor het
oogstjaar 1953 de volgende verwachting
afgeleid worden: polders, die op dit mo
ment het water al kwijt zijn of binnen
zeer korte tijd drooggemaakt zullen wor
den, zullen deze zomer nog beteeld kun
nen worden, waarbij de vooruitzichten op
een behoorlijke oogst zeer vergroot wor
den wanneer het de eerstkomende weken
flink regent. Gronden, waarvan het zilte
water niet binnen enkele weken afge
voerd kan worden, zullen deze zomer niet
beteeld kunnen worden, want de ontzil
ting geschiedt in hoofdzaak gedurende de
winter en het vroege voorjaar.
Verloren gewassen
Wat de beschadiging van te velde
staande gewassen betreft, kan er op ge
wezen worden, dat deze hoofdzakelyk
betrekking zal hebben op wintertarwe,
grasland en fruitbomen. De zomerge
wassen zijn immers nog niet gezaaid.
De ingezaaide wintertarwe zal in het
merendeel der gevallen wel verloren
zijn, want dit gewas verdraagt slechts
een overstroming van enkele dagen. Het
grasland schijnt heel wat levenskrach
tiger te zijn, maar bij nauwkeurige be
schouwing blijkt, dat toch meer schijn
dan wezen te zijn. De goede grassoorten
en de klavers- zijn immers veel zwak
ker dan de slechte grassoorten en zo
heeft een overstroming van enkele we
ken tot gevolg, dat men nog wel gras
land overhoudt, maar van slechte kwa
liteit. In vele gevallen zal men dan ook
het best doen de weiden maar om te
ploegen en ze na enkele jaren opnieuw
in te zaaien met grassen en klavers.
Vruchtbomen verdragen een inundatie
met zout water gedurende ten hoogste 4
tot 6 weken; daarna zijn ze dood. Wan
neer door het geweld van dg stroom de
wortels der bomen losgewrikt zijn, is her
stel, ook na een zeer korte inundatie,
vrijwel uitgesloten.
Advertentie
i Snuif en Wrijf
bUw verkoudheid van neus.
keel of borst weg met
Advertentie
Als gevolg van de watersnood in Ne
derland en België moet ernstig rekening
worden gehouden met een sterke uit
breiding van muskusratten in Noorde
lijke richting. Deze dieren leveren ge
vaar op voor dijken en andere water
keringen door wroeten in de grond.
Vooral in hei overstroomde gebied zal
de aanwezigheid van muskusratten vrij
gemakkelijk te constateren zijn, daar de
dieren de hoge delen van dijken opzoe
ken of hun toevlucht in bomen of takke-
bossen vinden.
De Plantenziektenkundige Dienstver-
zoekt dringend in het door watersnood
geteisterde gebied op dit dier te letten.
Het is een grote donkerbruine rat die
van neuspunt tot staartpunt ongeveer 65
cm lang kan worden- Het typische ken-
merk is de zijdelings afgeplatte staart.
Alle andere ratten hebben rolronde
staarten. Indien de aanwezigheid ergens
wordt vermoed, dient men dit onver
wijld met zo nauwkeurig mogelijke
plaatsaanduiding bij de Plantenziekten-
kundige Dienst te Wageningen op te ge
ven. Voor iedere gedode muskusrat
wordt een premie van vijf gulden be
schikbaar gesteld. Het is van groot be
lang dat de vernieler van waterkeringen
zich niet in het geteisterde gebied kan
vestigen.
Principiële strijd
tegen de godsdienst
Een officieel communistisch
werk, waaruit overduidelijk
het standpunt van het systeem
ten aanzien van de godsdienst blijkt, is
het boek van P. Paviolkïne: „Het gods
dienstig bijgeloof en zijn schadelijke
gevolgen". Het telt 164 bladzijden,
heeft op 24 Augustus 1951 het Impri
matur van de partijleiding ontvangen,
en de eerste oplage is verschenen in
100.000 exemplaren. Het laatste hoofd
stuk, dat als titel draagt; „Manieren
om_ het godsdienstig bijgeloof uit te
roeien" geeft een overtuigende indruk
van de mentali
teit van het ge
heel. De schrijver
gaat daarbij uit
van de marxisti
sche stelling, dat
men, om de gods
dienst uit te
roeien, de sociale
omstandigheden
moet opheffen, waaruit het geloof
voortkomt en waarin het gedijt, n.l. het
kapitalisme. Volgens Lenin immers is
de godsdienst het kwade product van
een verkeerde sociale structuur. Marx
zelf ziet de oorsprong van de gods
dienst in de lage. ontwikkelingstrap van
de productiekrachten en de daaruit
voortvloeiende betrekkingen der men
sen zowel met elkander als met de
natuur. In de eerste phase van het
communistisch regiem het socialisme
zijn er nog resten van religieus ge
loof overgebleven onder het nog weinig
ontwikkelde volk, maar deze zullen in
de tweede de echte communistische
periode geheel verdwijnen. Hoe eer
der de arbeiders de ware vrije en we
tenschappelijke levensbeschouwing ver
werven, des te spoediger zal dit doel
bereikt zijn. De overwinning van het
communisme betekent voor ieder de
totale bevrijding van de godsdienst. De
economische revolutie in de U. R. S. S.
heeft de godsdienst de genadeslag .toe
gediend door de volledige vernietiging
van het kapitalistisch systeem en van
de uitbuitende klassen, De geleide so
cialistische economie ontwikkelt zich
volgens de wil en de belangen van het
volk en kent malaise noch werkloos
heid. In alle toonaarden verheerlijkt de
auteur vervolgens de ideeën van Lenin
en Stalin, die, stipt uitgevoerd, het ware
arbeidersparadijs verwezenlijken. Hoe
wel althans volgens Paviolkine de
meeste Sovjet-burgers zich hebben los
gemaakt van alle godsdienst, zijn er
toch nog heel wat godsdienstige opvat
tingen blijven leven, vooral bij de boe
ren. Het schijnt nogal moeilijk te zijn
voor de schrijver een bevredigende ver
klaring te geven van het blijkbaar
taaie leven van deze „oude-regiem-
overblijfselen". Hij vindt het waar
schijnlijk daarom veiliger vadertje
Stalin hierover zelf aan het woord te
laten.
Deze heeft over dit onderwerp in
zijn rapport aan de 17e partij
zitting n.l. het volgende gedecre
teerd: „Wij kunnen nog niet zeggen, dat
wij alle overblijfselen van het kapita
lisme uit het bewustzijn van de mensen
hebben verwijderd. De oorzaak hiervan
is vooreerst, dat het bewustzijn van de
mensen zich langzamer ontwikkelt dan
de economische revolutie. Verder die
nen wij er rekening mee te houden,
dat er in de U. R. S. S. nog steeds een
kapitalistische atmosfeer bestaat, die
alles in het werk stelt om het kapita
lisme zij het
ten dele leven
dig te houden in
onze economie en
bij de afzonderlij
ke personen. Hier
tegen moeten wij
zonder ophouden
een koude oorlog
blijven voeren".
Zowel Lenin als Stalin wijzen er even
wel op, dat deze „overblijfselen van
het kapitalisme" niet vanzelf verdwij-
nen. Daarvoor liggen zij te diep in het
volle verankerd. Een koude oorlog al
léén is niet voldoende. Beiden dringen
aan op directe, actieve bestrijding. ~De
ware communist immers belijdt geen
enkele godsdienst en bestx-ijdt alïè. Na
deze onfeilbare woox-den van de hoog
ste machthebbers voelt de auteur zich
geïnspireerd tot enige stevige schep-
pen-er-boven-op. Eerst krijgt de bour
geois-propaganda uit het buitenland er
behoox-lijk van langs. Die zou n.l. alle
moeite doelx om het godsdienstige bijge
loof onder het volk weer aan te wak
keren door te wijzen op droogte, na
tuurrampen en een nieuwe wex-eldoor-
log-als-gesels-Gods! Daax-tegenover is
de partij van mening, dat de godsdienst
de ontwikkeling van de scheppende
krachten van het volk tegenhoudt. Dus
voert zij krachtig propaganda voor het
atheïsme, verbreidt een materialistische
levensbeschouwing en de opvoeding
van het volk is er op gericht de gods
dienst onder de burgers van de Sovjet-
Unie geheel uit te roeien. Ter bevesti
ging hiervan komt Stalin weer aan het
woord, die in zijn boek; „Het marxis
me en de nationale zaak" betoogt, dat
de partij steeds zal strijden zowel te
gen katholicisme- en protestantisme
als tegen de orthodoxie. Godsdienst
rnag niet als privaataangelegenheid gel
den voor partijleden, Dit hebben Lenin
en Stalin herhaaldelijk bepaald. Hun
motivering? Omdat het welzijn van
het volk en de communistische staat
ten nauwste samenhangt met een be
wuste materialistisch-wetenschappelijke
wereldbeschouwing, die in haar ont
wikkeling door de godsdienst wordt ge-
saboteei-d. Godsdienst houdt het volk
dom; de echte materialistische weten
schap opent alle wegen tot ware be
schaving, cultuur en vooruitgang! L.
mmiiiMmimimiiimiiimimimmimmmiiiiiimmmmimiiiminmmiimmmmimmmHmmmimmmmmmmmimmimmmmmmmmimmmimmmiimmimmmmimmiiiM
(Van onze mode-redacti-ice)
PARIJS, Februari.
De Nederlandse modejournalisten, die elkaar de
zer weken ontmoetten in de salons van de Pa
rijse haute couture, spraken bij de champagne,
die na de premières pleegt rond te gaan, niet over de
modellendie ze gezien hadden, maar over hun land,
waar ze node zo ver vandaan waren.
Als troost ondervonden ze het intense medeleven
van de Fransen, vanaf de taxichauffeur, die geen geld
wilde aannemen, en de oude kleumende krantenvrouw
op het metró-plèintje, die zei, dat ze haar verdiensten
van één dag, duizend francs, voor „la Hollande" zou
afstaan, tot óe tegemoetkomende houding van de
perschef van Jacques Fath die vertelde, dat onder het
personeel geld voor Nederland werd ingezameld.
In de stampvolle salon van Fath was er op de trap
nog wel een plaatsje te vinden, maar by Dior was het
hopeloos.
De vorig-eeuwse
mode herleeft
ook in de hoed.
O.a. is dit model
van Jacques
Fath. Ontwerpen
van japonnen
mogen nog niet
gepubliceerd
worden.
De „queue" herleeft,
grote hoedenveel
witte japonnen
De Italiaans uitziende perschef van
Dior, Monsieur Donatti, hief zijn
handen ten hemel, in een gebaar
van wanhoop, toen de twee Neder
landse joux-nalisten vlak voor het be
gin van de middagshow, het plaats
je dat hij haar telefonisch beloofd
had, kwamen opeisen.
„Impossible, mesdames", zei hij en
wees op de krioelende kudde ver
slaggeefsters, koopsters en kopers,
die niet alleen alle stoeltjes bezet
hadden, maar ook stonden waar ze
staan konden en op de treden van de
trap ietfere doorgang versperden.
Maar hij wilde ons niet teleux-stel-
len en als een Fransman van goede
wil is, is er ook altijd een mogelijk
heid. „Venez". zei hij en verdween
door een deur, waar wij hem volg-
In Londen heeft men weer een nieuw
snufje bedacht in verband met de
kroningsfeesten. Bet bestaat uit een
strikje voor dames van witte piqué.
De mode-ontwerper Digby Morton
heeft Prins Charles eens met een der
gelijk strikje gezien en heeft er direct
munt uit geslagen.
den; tx-apjes op, gangetjes dooi-, langs
kleedkamers en paskamers, langs
hokjes met grote bureaux vol admi
nistratiepapieren, langs spiegels
en domeinen van de „vendeuses",
tot we boven aan de trap stonden,
't Schellinkje van 't toneel DiorI
Waar reeds Italiaanse en Amerikaan-
se en Zwitserse ki-antenlieden over
de leuning hingen; om in deze dood
vermoeiende houding en bevangen
door de benauwende warmte dit
jaar erger dan ooit, want iedere kier
fx-isse lucht werd onmiddellijk getor-
pedeerd door iemand die zich over
„une grippe" beklaagde van de
honderden langswervelende modellen
af te lezen, in welke richting Chris
tian Dior, die het te zeggen heeft,
de mode gaat stuwen.
j De „queue de Paris" j
is er weerI
Nu is Dior schilder en schilders
willen de vrouw op een bijzondere
wijze versieren. Bovendien ontwerpt
hij voor vi-ouwen die op geen hon
derd gulden kijken en voor Arneri-
kaansen die wel iets aan durven.
Zijn onuitputtelijke fantasie, als hij
mooie stoffen in handen krijgt, kan
hij dus vrij spel geven, en hij hoeft
zijn élan nergens aan banden te leg
gen. In zijn vibrerende collectie voor
de zomer 1953, de zomer van de kro
ningsfeesten in Engeland, zijn prach
tige dingen te zien. Men zou geen
twee uur in een doodvermoeiende
houding geboeid kunnen blijven kij
ken naar kleren, als daar geen wer
kelijke schoonheid mee gemoeid was,
zeker niet wanneer men door de ge
beurtenissen allerminst gedisponeerd
is om zich met deze ijdele zijde van
bet 'menselijk bestaan bezig 'te hou
den.
Dioj- is een groot artist, hij is de
voortrekker van de vrouwelijkheid
en wat komen moest zet hij nu door:
voor feestelijke kleding de queue de
Liturgische weekkalender
ZONDAG 15 Februari: Zondag Quin
quagesima; Mis v. d. dag; 2 H.H. Fausti-
nus en Jovita; 3 tot alle heiligen; Credo;
pi-efatie v. d. H. Drievuldigheid; paars.
MAANDAG: Mis v. Zondag Quinquagesi-
ia; 2 tot alle heiligen; 3 voor alle over
ledenen; 4 naar keuze; gewone prefatie;
paars.
WOENSDAG: Aswoensdag: Mis v. d.
dag; 2 H. Simeon; 3 tot alle heiligen; Vas-
tenprefatie; paars.
DONDERDAG: Mis v. d. dag; 2 tot alle
heiligen; 3 voor levenden en doden; Vas-
tenprefatie; paars. Breda: Kerkwijding v.
d. kathedraal; Mis Tembilis; 2 gebed v. d.
dag; Credo; gewone prefatie; laatste evan
gelie v. d. dag; wit.
VRIJDAG: Mis v. d. dag: 2 tot alle hei
ligen: 3 voor levenden en doden; Vasten-
prefatie; paars.
ZATERDAG: Mis v. d. dag; 2 tot alle
heiligen; 3 voor levenden en doden; Vas-
tenprefatie; paars.
ZONDAG 22 Februari: 1ste Zondag v. d,
Vasten; Mis v. d. dag; 2 S. Petrus stoel;
3 H. Paulus: Credo; Vastenprefatie; laat
ste evangelie v. S. Petrusstoel; paars.
op de ski's
Van de 150 leden van het Noorse
parlement hebben er Donderdag 62,
of 42 percent, wier gemiddelde leef
tijd 53 jaar bedraagt, bij strenge vorst
deelgenomen aan een skiloop in de
heuvels bij Oslo.
Het gold hier een originele wedstrijd
ttissen Noren, Zweden en Finnen,
waarbij het er om ging welk van de
drie parlementen verhoudingsgewijs
zou kunnen bogen op de meeste leden
die in staat zouden zijn skilopen over
gelijke afstanden te beëindigen. De
gemaakte tijden speelden geen rol.
Toen de resiiltaten bekend werden
gemaakt bleek dat het Noorse parle
ment met zijn percentage van 42 een
beslissende overwinning had. behaald.
De Finnen kwamen tot 27'A percent
(55 van de 200 Rijksdagledenen de
Zweden slechts tot 12 percent (46 uit
380 leden).
Nu voorbereidingen in volle gang zijn om Bemardus van
Clairvaux op passende wijze te herdenken, bestaat
er gerede aanleiding enig licht te laten vallen op wat
hij zelf beuzelarijen (nugae) genoemd zou hebben. Kleinig
heden nochtans, zo uit het dagelijkse leven, die de figuur
van Bernardus, door afmetingen èn als mens èn als heilige
zo onmeetbaar van het heden verwijderd, wellicht ie+s nader
tot ons kunnen brengen. Ze laten de abt zien temidden van
allerlei kleine gebeurlijkheden, die het leven van een mens,
ook in een klooster, niet bepaald gemakkelijker maken. Deze
„nugae" schenken meteen de ovei-tuiging, dat tempo de
twintigste eeuwer eist er zo gx-aag het monopolie van op
ook in het bestaan van een Cisterciënser der twaalfde eeuw
wel iets betekende. Bij deze op zichzelf misschien wat onbe
duidende levensdrama's valt op het menselijke in Ber
nardus een verhelderende nadruk.
Het schrijven en lezen van brieven 1) moet de abt van
Clairvaux heel wat tijd hebben gekost. Toch zegt hij meer
dan eens. dat er ter overreding van iemand niets gaat boven
het gesprek van man tot man. Het levende woord, zo staat
er in een brief aan de abt van Saint Médard, is beter dan
dat van de brief. Het gesproken woord (lingua) is doeltref
fender dan het geschreven letterteken (littera). De oogopslag
(oculiï van de spreker schenkt vertrouwen aan wat er ge
zegd wordt. De vinger (digitus) is minder geschikt dan het
gelaat (vultus) om 's schrijvers genegenheid voor de geadres
seerde tot uitdrukking te brengen (Ep. 66). Tegenover een
Deens hoogwaardigheidsbekleder herhaalt Bernardus aan
het eind van zijn leven deze zelfde levenswijsheid (Ep. 390.1)
ik tijdens de maaltijd (want juist op dat moment werd me
uw brief overhandigd) uw epistel doorlezen. Mijn antwoord,
hoe kox-t ook, schreef ik niet zonder moeite, kort en bondig,
steels en in der haast enkele minuten van de uren (of zijn de
horen van het koorgebed bedoeld?) afsnoepend (Ep. 83.1).
Zijn tijd overbezet
Telkens haalde men hem uit zijn werk. Voortdurend wax-en
er bezoekers om hem te spreken. Op latere leeftijd schrijft hij
het was een druk bezette dag, waarop mensen van heinde
en veri-e naar Clairvaux waren gekomen aan de abt van
Cluny: Ik moet allen te woord staan, omdat ik in deze we
reld gezet ben om door veel en veelsoortige zorgen Joor
eikaar geschud (confundar) en opgeteerd te worden (urar)
(Ep. 389). Aan de Deense dignitaris van zo even bekent hij
al schrijvend: helaas, ik word (uit mijn cel) weggesleurd, ik
word weggerukt; ik kan niet voortgaan met schrijven, de
beslommering (malitia) van de dag roept me naar elders,
een menigte (turba) bezoekers vraagt naar me en betekent
voor deze brief meer een afbreken dan een beëindigen (Ep.
0.2).
Bernardus' tijd was overbezet. Zó zelfs, dat er van zelf
schrijven weinig of niets terecht kwam. Veelal moest de abt
volstaan met dicteren. Soms gaf hij enkele gedachten aan,
die zijn schi-ijvers (scriptores) of secretarissen dan verder
hadden uit te werken. Uit verschillende brieven valt dit dui
delijk af te leiden.
Een brief aan een regulier kanunnik bevat de klacht over
gebrek aan tijd. Tot datgene, wat de kanunnik van hem
vex-langde, is Bernardus niet kunnen komen, deels tengevolge
van de zorglijkheid der lijden, deels door gemis aan nacht
rust. Maar ook nu, zo vervolgt de brief, bereikte me uw laat
ste schrijven midden in zó grote drukte, dat ik u eigenlijk
ter mijner verontschuldiging zeer uitvoerig zou moeten
schrijven over de redenen dezer drukte. Tenauwemood kon
Brieven aan de lopende band
Brieven werden er geschreven aan de lopende band. Veel
bleven er bewaard, doch hoeveel gingen er verloren? Aan de
kanunnik van straks bericht Bernardus in een andere brief,
maar toch omstreeks dezelfde tijd: Gij ergert u wellicht, of,
om het gematigder te zeggen, gij verbaast er u over een zo
korte brief te ontvangen als wederwoord op uw uitvoerig
schx-ijven. Maar herinner u met de Wijze, dat in dit onder
maanse alles zijn tijd heeft, dat er zowel eeix tijd is van
spreken als een van zwijgen (Pred. 3:17). Wanneer echter
zal het zwijgen zijn tijd hebben, nu onze gedachtenwisseling
zelfs de gewijde dagen der Vasten voor zich opeist? Bernar
dus klaagt over gemis aan rust. Een gesprek onder vier ogen
zou, meent hij, de oplossing van hangende vx-aagstukken aan
zienlijk vereenvoudigen. Nu moet er over en weer gedicteerd
worden, teneinde eikaars wensen en inzichten te lei-en ken
nen. De brief vervolgt: Maar nu ik (voor u), een afwezige,
loopt te denken, te dieteren, te herschx'ijven en voor verzen
ding gereed tG maken hetgeen gij thans onder ogen krijgt,
vraag ik: waar blijft de vrije tijd, waar de rust van het zwij
gen? Maar. zo zult gij zeggen, dit alles kunt gij toch in stilte
doen! Toch verheelt Bernardus zich het vreemde van een
dergelijk antwoord niet en vervolgt: Wat heerst er in de
geest (mens) van wie dicteren een geroezemoes: in dat hoofd
spookt een menigte zegswijzen rond, een verscheidenheid van
zinswendingen en een gedifferentieerdheid van denkbeelden
botst er tegen elkaar, vaak wordt er afgewezen wat te binnen
schiet, en gezocht wat ontglipt, er wordt het schex-pst gelet
op vragen als: wat is schoner in stijl-opzicht, wat is logischer
naar de zin, wat duidelijker voor het inzicht, wat nuttiger
voor het geweten, wat tenslotte moet in de zinsbouw achter
aan of voox-aan geplaatst worden, en nog zoveel andex-e din
gen, die door ter zake kundigen angstvallig in acht worden
genomen? En gij zult mij komen zeggen, dat hierin rust
schuilt? (Ep. 89).
Terwijl de ganzeveer nog driftig over het weerbarstige
perkament verder krast, schrikt de monnik plotseling van
zichzelf: Maar wat doe ik? Ik verbaas er mij over, dat gij
mij niet uitlacht, omdat ik, die rijkdom van woorden zo
schijn af te keuren, maar voox-tga met hun veelvuldig en
ovex-dadig gebruik, en omdat ik, terwijl ik er op uit ben
u stilzwijgen aan te praten, tegen datzelfde silentium met
een overvloed van woorden te velde tx-ek (Ep. 89.3). Dit
spotten met zichzelf ontmoet men ncx-haaldelijk bij Bernar
dus. Elders schrijft hij: Wat ovex-komt me? Ik, belover
van kortheid, sta op het punt voor een toonbeeld van
langdradigheid (prolixitatis exhibitor) gehouden te wor
den (Ep. DO).
Slopende bezigheid
Het schrijven van brieven moet voor de monnik, ook
reeds op middelbai-e leeftijd, een slopende bezigheid ge
weest zijn. Zo schrijft hij in de eerste decennia der 12e
eeuw. Beidexx sloven we ons uit (laboramus) door elkaar
te schrijven. Mogen onze geesten tot rust komen van dat
gedicteer, onze lippen van dat gepraat, onze vingers van
dat geschx-ijfHij besluit: maar laat onze harten niet
tot rust komen, dag noch nacht, van het overdenken van
de wet des Heren, die liefde is (Ep. 90).
Van de drukte in Bernardus' kloostercel en van het tem
po, waannede hij werkte, kan men zich bij benadering wel
een voorstelling vormen, indien men bedenkt, dat er voor
hem naast deze correspondentie ook nog abbatiale plichten
bestonden. Dan waren er de tractaten en preken, die door
dacht en geschreven moesten worden. Bij de zwakke con
stitutie. waarvan in de bx-ieven zo dikwijls sprake is, moet
het reizen en trekken, het mensen te woord staan, het
bijwonen van concilies, het betrokken worden in rechts
zaken van de Orde en van anderen
en wat vex-der al niet
meer voor Bernardus fnuikend geweest zijn, al verzette zijn
Christusliefde, die als vanzelf op de evenmeixs overstraalde,
bergen.
Bernardus had bij een dergelijke dagtaak wel behoefte
aan handige en zelfstandige stenografen, die een vluchtig
dictaat tot een behoox-lijke brief konden verwerken. Wat
deze scriptores betreft zou Bernardus, we zullen het zien,
minder prettige ei'vax-ingen opdoen. De óverbezetheid moet
soms wel zodanig geweest zijn. dat brieven de abdij verlie
ten, wier eindredactie hij niet eens gezien had. Merkwaar
dig is bijv. een brief van omstreeks 1150 aan de abt van
Cluny, blijkbaar door Nicolaus. zijn secretaris, geschreven
en eindigend met de woorden: Ik, de u toegenegen (vester)
Nicolaus, groet u, alsmede de uwen (domestica familiah
die met uw hart en geest zo geheel verknocht zijn (Ep. 389)
Deze ik-zin wijst er duidelijk op, dat Nicolaus, bekend
als Bernardus' notarius, het epistel geheel s- hreef.
Aan de bedrijvigheid van lezen en schrijven van brieven
kwam op het ziekbed nauwelijks een eind. Aa Arnold van
Chai-tres. abt van Bonnevaux, richt hij een zijner laatste
brieven (Ep. 310). De ziekte was ernstig, zodat de patiënt
alleen maar zijn handtekening onder de brief kon zetten:
In déze toestand dicteerde ik zelf deze brief, opdat gij aan
de u bekende hand blijkbaar had Bernardus de brief
slechts ondertekend mijn genegenheid zoudt herkennen.
Schrijven, dicteren en lezen van brieven moet een voor
name plaats in de dagorde van Bernardus hebben ingeno
men.
B. H, D. HERMESDORF.
1) We gebruiken de uitgave van de brieven in: Migne, Pa-
trologia latina 182.
Paris. Dat vreemde verlengstuk on
der aan de rug, dat onze voormoe-
dex-s omstreeks 1880 het zittexx moet
hebben bemoeilijkt, maar dat bij een
waardige gang" de statige fiexixeid
van de vrouw zeer verhoogt.
De queue de Paris heeft zijn her-
intx-ede gedaan in de mode, ook in
andere collecties en zo er geen vol
ledige queue is, hebbe». de avond- en
ook de semi-avondtoiletten een ster
ke tendenz naar plooien, ruimte, vo
lants en boufferende drapering naar
achteren. Het is de consequeixtie
van het accentueren der glooiingen
van het vrouwelijk figuur. Dior, noch
zijn medestanders maken daar een
enkel geheim van. Hij snoert zijn
nauwe wandeljurken veel van eexx
soort alpaga tot ongeveer twee
handbreedtes boven de taille zó
strak in, dat de welving daarboven
sterker uitkomt. Tot in zijn tailleurs
en tailleurachtige deux-pièces hand
haaft hij deze opzettelijke ronding.
Piqué is in de gratie
De mode voor het aanstaande
voox-jaar, zoals men die nu m Parijs
waarneemt, ontdaan van haar exces
sen en snobisme, blijft zeer draag
baar en vrouwelijk. Het gevaar van
de hoge taille lijkt geweken, het fi
guur mag zichzelf zijn; middel dui
delijk aangegeven, schouders rond,
rok niet langer dan nu, eerder
kox-tex-. De tailleur, het deux-pièces,
de terugkerende manteljurk hebben
rechte driekwax'tmouwen, de lichte
zomerjurkjes geen mouw, vleugel-
moüwtjes of een gewoon ingezet
recht kort mouwtje. Zeer in de
mode is de zomerjux-k van wit pi
qué. De rokken zijn óf heel" nauw,
óf, bij de irriprimé-japon, meters
wijd. Er zijn weer ingestreken
plooien.
De décolletè's zijn. zoals mexx hier
zegt „généreux". zowel horizontaal
als verticaal, wat bepaald niet de
cent, maar ook lang niet altijd mooi
is, en welke „edelmoedigheid" de
confectie wel niet zal overnemen.
Kragen zijn er nauwelijks en de on-
flatteuze „boothals'' viert nog hoog
tij, maar wie graag wat wit piqué
aan de hals aanbrengt, is daarmee
volstx-ekt niet onmodieus, want pi
qué is erg in de gratie. Maar de stola
is er zo goed als uit. behalve bij het
avondtoilet, waarin zij veelal, op
architectonische wijze, is opgeno
men.
A
pralen en bloemcorsagesy
Wit is „de" kleur voor de avond- E
toiletten, in schuimende en wol-
kende tule en organza en neteldoek
en voile clxiffon, mooiex- dan ooit
geborduux-d met edelstenen en bloe- S
men in reliëf. Er zijn, met de kro- E
ningsfeesten in perspectief, veel
crinolines. Er zijn ook veel eenvou-
dige jurken, strak lijfje, wijde rok, 1
in witte piqué of wit katoen of welk
stijfstaand meng-matex-iaal ook.
maar dan geheel met een sierlijk
motief dik-op geboi'duurd, veelal in
honingkleux-. Honing eix caramel, en
ook zachtrose komen in alle eollee-
ties voor, naast lichtbeige. Ook teer-
paars en lila, voor de zomer veel
liever dan zwart,' dat wel nooit zal
wijken. Maar vrouwen willen er
niet alleen maar „lief" uitzien.
Toch komen er „lieve" dingen te-
rug in het modebeeld. We mogen
weer kralen dragen, gezellige pas-
telkleurige kralen "vlak om de hals.
en ook bloedkoralen. En er zijn
weer bloemencorsages.
Er zijn ook vele heel grote hoe-
den, wat veel mooier is dan een zon- E
nebx-il. Maar die zijn alleen geschikt
voor landen waar het niet waait.
De imprimé's noemt men „impres-
sionistisch". kleuren en vormen van
het dessin vloeien in elkaar. Maar er I
zijn ook veel zijden materialen.
waarvan het lichte fond bedrukt is
niet wonderfijne varen-motieven en
ijle ranken, die aan een Japanse E
tekening doen denken. Nylon wordt
in de haute couture nauwelijks ge-
bi'uikt, °r is wel weer soepele
pongé-zij en ook nog shantung.
min minim immuun minimi ii urn iiiiiiiiiiiiiiiiii ii nil urn iË
als U se vraagt of ze wel MAÏZENA
DURYEA gebruiken. Maar er zijn er
onder, die zich vergissen. Die vroegen
wel - e»t welbewust - MAÏZENA
DURYEA, maar zij waren te goed
gelovig en letten niet op de naam
DURYEA, die beslist op 't pak
moet staan. Jawel - uit de resul
taten bleek 't gauw genoeg. Wat 'n
verschilNiet zö maar is MAÏZENA
DURYEA wereldvermaard gewor
den als het ideale bindmiddel voor
groenten, soepen en sausen. Vraag
dusnietalleenMAIZENA DURYEA,
maar let op dat U ook DURYEA
krijgt.