Enkele flitsen uit het dagelijkse leven van een vermaard Cisterciënser monnik Belangrijke vindingen van dr. Hissink Het grote gevaar der verzilting van landbouwgronden door inundatie Proeven met gipsbemesting leveren grote resultaten op jhém- Muskusrat een groot gevaar Communisme en godsdienst I Premières in de Parijse modesalons I I In de mode steeds meer 1 vrouwelijkheid Parlementsleden SINT BERNARD VAN DAG TOT DAG rv 9 van de 10 vrou wen zeggen „Ja" DE TIJD ZATERDAG 14 FEBRUARI 1953 PAGINA 10 lp sn der zwaarst belaste mensen van Nederland, ir. A. Maris, directeur-gene- i'j raai van de Rijkswaterstaat, gaf dezer dagen blijk van een zonnig karakter door ongeveer te zeggen: we moeten nog blij zijn, dat de ramp niet dertig jaar geleden geschied is, want dan zouden nog veel meer mensen omgekomen zijn, omdat er toen geen radio, dukws en helicopters waren. Met evenveel recht zou men kunnen opmerken: jammer, dat hij niet dertig jaar later is geko men, want wie weet welke communicatie- en hulpmiddelen er dan wel zouden bestaan! Al zijn zulke redeneringen dus tamelijk waardeloos, toch toillen we zijn werkwijze volgen en vaststellen, dat het herstel van de land- en tuinbouwgron- den tegenwoordig heel wat doeltreffender tot stand kan komen dan vroeger denk baar was. Vele jaren na de overstroming van 1906 die Zuid-Beveland, Tholen en Zeeuws-Vlaander en teisterde waren de gevolgen ervan nog duidelijk zicht baar aan de stand van de gewassen en ook de Noordhollandse Anna Paulowna Polder bracht nog jaren na de overstroming van 1916 aanzienlijk kleinere oog sten voort dan voordien. I met zout water langer blijft duren. Inun datie door een diepe dijkbreuk, gevolgd door sterke getijbeweging, is schadelijker dan overstroming, die door stilstaand wa ter gevolgd wordt. Zo zijn er nog allerlei omstandigheden meer op te sommen, die het structuui'be- derf van plaats tot plaats verschillend in hevigheid doen zijn en die dus ook van invloed zijn op het herstel van de bodem. Vruchtbomen na zes weken dood Wanneer een nieuwe polder op de zee veroverd wordt, begint de modder in te klinken en te drogen; er ontstaan brede en diepe scheuren, waardoor de lucht kan binnendringen, zodat allerlei chemische en bacteriologische omzettingen plaats vinden. Hierdoor wordt het slik „vanzelf" binnen afzienbare tijd een goede cultuurgrond. Geheel anders verloopt het proces wan neer een polder, die reeds jarenlang in cultuur is, door zeewater overstroomd is. Die grond klinkt niet meer in, er ont staan geen scheuren en er treedt geen lucht binnen, zodat de chemische omzet tingen ongunstig verlopen. Het zout van de zee gaat een chemische verbinding aan met de klei, zodat deze stopverf-achtig wordt zodra het zout wordt weggespoeld. De grond laat geen water meer door en wanneer men er ploegt worden bikkel harde kluiten gevormd, die tegen alle weer en wind bestand zijn. De „struc tuur" van de bodem is totaal bedorven, zegt de bodemkundige. Nog in 1916 stond men tegen dit struc- tuurbederf vrijwel machteloos; alleen kon men trachten door zo weinig mogelijk in de grond te werken de kwaal niet nog te verergeren, maar men moest het aan de tijd en de natuur overlaten op de lange duur de structuur geleidelijk weer te verbeteren en te herstellen. Eeuwen lange proefnemingen door practici hadden evenmin een geneesmiddel doen vinden als proeven van bodemkundigen zoals de grote prof. Van Bemmelen en Adolf Mayer; het probleem scheen onoplosbaar. Proeven met groot resultaat Er was echter een bodemkundige, die het vraagstuk van het structuurbedrijf langs zuiver theoretische weg trachtte te bena deren. Als directeur van het Proefstation te Goes had dr. D. J- Hissink de Zeeuwse overstromingen van 1906 meegemaakt en was hij gedwongen het verziltingsprobleem grondig te bestuderen. Ook later, toen hij directeur van het Proefstation te Gronin gen was, bleef hij bij voortduring werk zaam aan colloid-chemische studies over het evenwicht van de calcium- en de na- trium-ionen in kleigronden. Het scheen wel, dat hieruit weinig belangrijks voor de practijk te voorschijn zou komen, maar op grond van zijn theoretische laboratorium studies nam dr. Hissink in 1918 enkele proeven met gips-bemesting in de Anna Faulowna-polder, die in 1916 geïnundeerd was. Daarbij bleek tot verrassing van een ieder (behalve van de proefnemer zelf, die dit resultaat tevoren al berekend had!), dat gips in sterke mate het structuur-ver val van de bodem wist tegen te gaan, mits het op de juiste tijd en in de goede hoe veelheden werd toegediend. In 1920 maak te Hissink de proef op de som; toen genas hij met gips een complex grond in Zee land, dat veertien jaar te voren geïnun deerd was geweest en zich in al die jaren nog niet hersteld had! Van welk een enor me waarde de ontdekking van dr. Hissink is geweest, hebben wij allen in het nabije verleden kunnen zien op Walcheren na de inundaties van 1944/1945. Honderdduizen den tonnen gips zijn daar (en trouwens ook op andere tijdens de oorlog met brak wa ter geïnundeerde gronden) uitgestrooid met een resultaat, dat niet alleen de leek, maar ook de vakman met verbazing sloeg. Wanneer men ons de vraag stelt, hoe het herstel van de landbouwgronden thans zal verlopen, verwacht men zeker geen nauwkeurig antwoord hierop, want alles is nog volkomen onoverzichtelijk. We willen dan ook slechts enkele punten naar voren brengen, die in dit verband van invloed zijn. Het maakt groot verschil wélk water de overstroming heeft bewerkstelligd. Het wa ter van de Oosterschelde bevat bijv. zy2% keukenzout, dat van de Noordzee 3%%, dat van de Westerschelde en van de Maas- en Rijnmondingen naar de plaats en het getij IA tot 3%. Zeer zilt water is natuurlijk aan merkelijk meer structuurbedervend dan minder zilt. Ook maakt het een groot verschil of een polder diep onder het water staat of slechts enkele centimeters; in het eerste geval perst het zoute water veel sneller de bo dem binnen. Ook de toestand van de grond zal van invloed zijn; is de grond tijdens de inundatie verzadigd met zoet water, dan biedt hij veel meer weerstand tegen het indringen van het zout dan wanneer hij kurkdroog is. In lichte gronden dringt liet zoute water gemakkelijker en sneller binnen dan in zware. Ook is het structuur- bederf groter naarmate de overstroming Regen zeer belangrijk Na de drooglegging moet het aanwezige zout allereerst weggespoeld worden; de grond moet door het regenwater uitgeloogd worden. In dit verband is het duidelijk, dat zowel de hoeveelheid regen als het sei zoen van invloed zijn. In de zomer ver dwijnt een groot deel van de neerslag weer in de vorm van waterdamp en is dus voor de uitloging waardeloos. Men moet in ieder geval beginnen met er zorg voor te dra gen, dat het regenwater zo veel mogelijk door de grond heen wegzakt, zodat het zout meegenomen wordt;' het eerste werk is dus: de sloten en greppels in orde ma ken en het water diep uitmalen. Daarna valt er weinig meer te doen dan het land zo vlak mogelijk te leggen, zodat het wa ter niet over het oppervlak ervan naar de greppels afvloeit, maar gedwongen is zijn weg te zoeken door de grond heen. Verder moet men maar afwachten of er gunstige regen valt: veel neerslag na het droogma ken is een zegen, vooral wanneer die komt in de vorm van zachte, gestadige regen. De ontzilting zal op deze wijze, al naar de medewerking van de natuur en naar de hevigheid van de verzilting, één tot meer dere maanden duren. Valt er weinig regen, dan kan zelfs nog wel na een jaar of lan ger een schadelijke hoeveelheid zout aan wezig zijn. Zelfs kan het voorkomen, dat tijdens een droge zomer akkers, die geheel ontzilt waren, gaan glinsteren in de zon doordat het zoute bodemwater vanuit de diepte omhooggetrokken wordt! De voortschrijding van dit ontziltings- proces moet nauwkeurig in het oog wor den gehouden door regelmatig zoutonder- zoek van het bodemvocht uit te voeren. Dit is ook de reden, waarom het Be- drijfslaboratoi'ium voor Grondonderzoek te Goes met spoed is omgezet in een „Zout-laboratorium". Want op een gege ven moment, wanneer de ontzilting een bepaalde waarde bereikt heeft, treedt structuurverval in. Dan is het nodig ogenblikkelijk met gips te gaan bemesten. De hoeveelheid, die men van deze stof moet toedienen, loopt naar de waarde van de grond uiteen van 2 tot 20 ton per ha. Hoe Nederland deze enorme hoeveel heden gips zal moeten verkrijgen, is een vraag waarover de deskundigen zich op dit ogenblik zeker het hoofd wel zitten te breken. Gips is immers geen meststof in de gewone zin van het woord, zodat de vraag uit de landbouw slechts voor één keer geschiedt en de industrie zich hier niet op kan instellen. Structuurverval van bodem blijft dreigen Na de ontzilting moet de grond dan ge leidelijk in cultuur genomen worden. Dit vraagt een zeer grot.e omzichtigheid, want nog steeds dreigt het structuurverval met al zijn funeste gevolgen. Zo moet elke grondbewerking met uiterste voorzichtig heid geschieden en men zal bijvoorbeeld vaak gedwongen zijn 'n gewenste onkruid- bestrijding maar achterwege te laten om structuurbederf te voorkomen. Het eerste teeltjaar is men sterk beperkt in de gewassenkeuzepractisch komen alleen gerst, koolzaad en bieten in aan merking. Hoewel deze gewassen flink be stand zijn tegen zout, blijft de opbrengst hiervan dit eerste jaar sterk beneden een normale opbrengst. Het tweede jaar kun nen dan al heel wat meer gewassen ver bouwd wordenin de meeste gevallen echter nog geen aardappelen en peul vruchten, daar deze bizonder gevoelig zijn voor zoutschade. Deze tweede oogst van het geïnundeerde gebied zal gewoonlijk niet ver achter blijven bij een normale oogst. Het derde jaar kan in de regel elk gewenst gewas weer geteeld worden de opbrengst er van is normaal. Uit het vorenstaande kan dus voor het oogstjaar 1953 de volgende verwachting afgeleid worden: polders, die op dit mo ment het water al kwijt zijn of binnen zeer korte tijd drooggemaakt zullen wor den, zullen deze zomer nog beteeld kun nen worden, waarbij de vooruitzichten op een behoorlijke oogst zeer vergroot wor den wanneer het de eerstkomende weken flink regent. Gronden, waarvan het zilte water niet binnen enkele weken afge voerd kan worden, zullen deze zomer niet beteeld kunnen worden, want de ontzil ting geschiedt in hoofdzaak gedurende de winter en het vroege voorjaar. Verloren gewassen Wat de beschadiging van te velde staande gewassen betreft, kan er op ge wezen worden, dat deze hoofdzakelyk betrekking zal hebben op wintertarwe, grasland en fruitbomen. De zomerge wassen zijn immers nog niet gezaaid. De ingezaaide wintertarwe zal in het merendeel der gevallen wel verloren zijn, want dit gewas verdraagt slechts een overstroming van enkele dagen. Het grasland schijnt heel wat levenskrach tiger te zijn, maar bij nauwkeurige be schouwing blijkt, dat toch meer schijn dan wezen te zijn. De goede grassoorten en de klavers- zijn immers veel zwak ker dan de slechte grassoorten en zo heeft een overstroming van enkele we ken tot gevolg, dat men nog wel gras land overhoudt, maar van slechte kwa liteit. In vele gevallen zal men dan ook het best doen de weiden maar om te ploegen en ze na enkele jaren opnieuw in te zaaien met grassen en klavers. Vruchtbomen verdragen een inundatie met zout water gedurende ten hoogste 4 tot 6 weken; daarna zijn ze dood. Wan neer door het geweld van dg stroom de wortels der bomen losgewrikt zijn, is her stel, ook na een zeer korte inundatie, vrijwel uitgesloten. Advertentie i Snuif en Wrijf bUw verkoudheid van neus. keel of borst weg met Advertentie Als gevolg van de watersnood in Ne derland en België moet ernstig rekening worden gehouden met een sterke uit breiding van muskusratten in Noorde lijke richting. Deze dieren leveren ge vaar op voor dijken en andere water keringen door wroeten in de grond. Vooral in hei overstroomde gebied zal de aanwezigheid van muskusratten vrij gemakkelijk te constateren zijn, daar de dieren de hoge delen van dijken opzoe ken of hun toevlucht in bomen of takke- bossen vinden. De Plantenziektenkundige Dienstver- zoekt dringend in het door watersnood geteisterde gebied op dit dier te letten. Het is een grote donkerbruine rat die van neuspunt tot staartpunt ongeveer 65 cm lang kan worden- Het typische ken- merk is de zijdelings afgeplatte staart. Alle andere ratten hebben rolronde staarten. Indien de aanwezigheid ergens wordt vermoed, dient men dit onver wijld met zo nauwkeurig mogelijke plaatsaanduiding bij de Plantenziekten- kundige Dienst te Wageningen op te ge ven. Voor iedere gedode muskusrat wordt een premie van vijf gulden be schikbaar gesteld. Het is van groot be lang dat de vernieler van waterkeringen zich niet in het geteisterde gebied kan vestigen. Principiële strijd tegen de godsdienst Een officieel communistisch werk, waaruit overduidelijk het standpunt van het systeem ten aanzien van de godsdienst blijkt, is het boek van P. Paviolkïne: „Het gods dienstig bijgeloof en zijn schadelijke gevolgen". Het telt 164 bladzijden, heeft op 24 Augustus 1951 het Impri matur van de partijleiding ontvangen, en de eerste oplage is verschenen in 100.000 exemplaren. Het laatste hoofd stuk, dat als titel draagt; „Manieren om_ het godsdienstig bijgeloof uit te roeien" geeft een overtuigende indruk van de mentali teit van het ge heel. De schrijver gaat daarbij uit van de marxisti sche stelling, dat men, om de gods dienst uit te roeien, de sociale omstandigheden moet opheffen, waaruit het geloof voortkomt en waarin het gedijt, n.l. het kapitalisme. Volgens Lenin immers is de godsdienst het kwade product van een verkeerde sociale structuur. Marx zelf ziet de oorsprong van de gods dienst in de lage. ontwikkelingstrap van de productiekrachten en de daaruit voortvloeiende betrekkingen der men sen zowel met elkander als met de natuur. In de eerste phase van het communistisch regiem het socialisme zijn er nog resten van religieus ge loof overgebleven onder het nog weinig ontwikkelde volk, maar deze zullen in de tweede de echte communistische periode geheel verdwijnen. Hoe eer der de arbeiders de ware vrije en we tenschappelijke levensbeschouwing ver werven, des te spoediger zal dit doel bereikt zijn. De overwinning van het communisme betekent voor ieder de totale bevrijding van de godsdienst. De economische revolutie in de U. R. S. S. heeft de godsdienst de genadeslag .toe gediend door de volledige vernietiging van het kapitalistisch systeem en van de uitbuitende klassen, De geleide so cialistische economie ontwikkelt zich volgens de wil en de belangen van het volk en kent malaise noch werkloos heid. In alle toonaarden verheerlijkt de auteur vervolgens de ideeën van Lenin en Stalin, die, stipt uitgevoerd, het ware arbeidersparadijs verwezenlijken. Hoe wel althans volgens Paviolkine de meeste Sovjet-burgers zich hebben los gemaakt van alle godsdienst, zijn er toch nog heel wat godsdienstige opvat tingen blijven leven, vooral bij de boe ren. Het schijnt nogal moeilijk te zijn voor de schrijver een bevredigende ver klaring te geven van het blijkbaar taaie leven van deze „oude-regiem- overblijfselen". Hij vindt het waar schijnlijk daarom veiliger vadertje Stalin hierover zelf aan het woord te laten. Deze heeft over dit onderwerp in zijn rapport aan de 17e partij zitting n.l. het volgende gedecre teerd: „Wij kunnen nog niet zeggen, dat wij alle overblijfselen van het kapita lisme uit het bewustzijn van de mensen hebben verwijderd. De oorzaak hiervan is vooreerst, dat het bewustzijn van de mensen zich langzamer ontwikkelt dan de economische revolutie. Verder die nen wij er rekening mee te houden, dat er in de U. R. S. S. nog steeds een kapitalistische atmosfeer bestaat, die alles in het werk stelt om het kapita lisme zij het ten dele leven dig te houden in onze economie en bij de afzonderlij ke personen. Hier tegen moeten wij zonder ophouden een koude oorlog blijven voeren". Zowel Lenin als Stalin wijzen er even wel op, dat deze „overblijfselen van het kapitalisme" niet vanzelf verdwij- nen. Daarvoor liggen zij te diep in het volle verankerd. Een koude oorlog al léén is niet voldoende. Beiden dringen aan op directe, actieve bestrijding. ~De ware communist immers belijdt geen enkele godsdienst en bestx-ijdt alïè. Na deze onfeilbare woox-den van de hoog ste machthebbers voelt de auteur zich geïnspireerd tot enige stevige schep- pen-er-boven-op. Eerst krijgt de bour geois-propaganda uit het buitenland er behoox-lijk van langs. Die zou n.l. alle moeite doelx om het godsdienstige bijge loof onder het volk weer aan te wak keren door te wijzen op droogte, na tuurrampen en een nieuwe wex-eldoor- log-als-gesels-Gods! Daax-tegenover is de partij van mening, dat de godsdienst de ontwikkeling van de scheppende krachten van het volk tegenhoudt. Dus voert zij krachtig propaganda voor het atheïsme, verbreidt een materialistische levensbeschouwing en de opvoeding van het volk is er op gericht de gods dienst onder de burgers van de Sovjet- Unie geheel uit te roeien. Ter bevesti ging hiervan komt Stalin weer aan het woord, die in zijn boek; „Het marxis me en de nationale zaak" betoogt, dat de partij steeds zal strijden zowel te gen katholicisme- en protestantisme als tegen de orthodoxie. Godsdienst rnag niet als privaataangelegenheid gel den voor partijleden, Dit hebben Lenin en Stalin herhaaldelijk bepaald. Hun motivering? Omdat het welzijn van het volk en de communistische staat ten nauwste samenhangt met een be wuste materialistisch-wetenschappelijke wereldbeschouwing, die in haar ont wikkeling door de godsdienst wordt ge- saboteei-d. Godsdienst houdt het volk dom; de echte materialistische weten schap opent alle wegen tot ware be schaving, cultuur en vooruitgang! L. mmiiiMmimimiiimiiimimimmimmmiiiiiimmmmimiiiminmmiimmmmimmmHmmmimmmmmmmmimmimmmmmmmmimmmimmmiimmimmmmimmiiiM (Van onze mode-redacti-ice) PARIJS, Februari. De Nederlandse modejournalisten, die elkaar de zer weken ontmoetten in de salons van de Pa rijse haute couture, spraken bij de champagne, die na de premières pleegt rond te gaan, niet over de modellendie ze gezien hadden, maar over hun land, waar ze node zo ver vandaan waren. Als troost ondervonden ze het intense medeleven van de Fransen, vanaf de taxichauffeur, die geen geld wilde aannemen, en de oude kleumende krantenvrouw op het metró-plèintje, die zei, dat ze haar verdiensten van één dag, duizend francs, voor „la Hollande" zou afstaan, tot óe tegemoetkomende houding van de perschef van Jacques Fath die vertelde, dat onder het personeel geld voor Nederland werd ingezameld. In de stampvolle salon van Fath was er op de trap nog wel een plaatsje te vinden, maar by Dior was het hopeloos. De vorig-eeuwse mode herleeft ook in de hoed. O.a. is dit model van Jacques Fath. Ontwerpen van japonnen mogen nog niet gepubliceerd worden. De „queue" herleeft, grote hoedenveel witte japonnen De Italiaans uitziende perschef van Dior, Monsieur Donatti, hief zijn handen ten hemel, in een gebaar van wanhoop, toen de twee Neder landse joux-nalisten vlak voor het be gin van de middagshow, het plaats je dat hij haar telefonisch beloofd had, kwamen opeisen. „Impossible, mesdames", zei hij en wees op de krioelende kudde ver slaggeefsters, koopsters en kopers, die niet alleen alle stoeltjes bezet hadden, maar ook stonden waar ze staan konden en op de treden van de trap ietfere doorgang versperden. Maar hij wilde ons niet teleux-stel- len en als een Fransman van goede wil is, is er ook altijd een mogelijk heid. „Venez". zei hij en verdween door een deur, waar wij hem volg- In Londen heeft men weer een nieuw snufje bedacht in verband met de kroningsfeesten. Bet bestaat uit een strikje voor dames van witte piqué. De mode-ontwerper Digby Morton heeft Prins Charles eens met een der gelijk strikje gezien en heeft er direct munt uit geslagen. den; tx-apjes op, gangetjes dooi-, langs kleedkamers en paskamers, langs hokjes met grote bureaux vol admi nistratiepapieren, langs spiegels en domeinen van de „vendeuses", tot we boven aan de trap stonden, 't Schellinkje van 't toneel DiorI Waar reeds Italiaanse en Amerikaan- se en Zwitserse ki-antenlieden over de leuning hingen; om in deze dood vermoeiende houding en bevangen door de benauwende warmte dit jaar erger dan ooit, want iedere kier fx-isse lucht werd onmiddellijk getor- pedeerd door iemand die zich over „une grippe" beklaagde van de honderden langswervelende modellen af te lezen, in welke richting Chris tian Dior, die het te zeggen heeft, de mode gaat stuwen. j De „queue de Paris" j is er weerI Nu is Dior schilder en schilders willen de vrouw op een bijzondere wijze versieren. Bovendien ontwerpt hij voor vi-ouwen die op geen hon derd gulden kijken en voor Arneri- kaansen die wel iets aan durven. Zijn onuitputtelijke fantasie, als hij mooie stoffen in handen krijgt, kan hij dus vrij spel geven, en hij hoeft zijn élan nergens aan banden te leg gen. In zijn vibrerende collectie voor de zomer 1953, de zomer van de kro ningsfeesten in Engeland, zijn prach tige dingen te zien. Men zou geen twee uur in een doodvermoeiende houding geboeid kunnen blijven kij ken naar kleren, als daar geen wer kelijke schoonheid mee gemoeid was, zeker niet wanneer men door de ge beurtenissen allerminst gedisponeerd is om zich met deze ijdele zijde van bet 'menselijk bestaan bezig 'te hou den. Dioj- is een groot artist, hij is de voortrekker van de vrouwelijkheid en wat komen moest zet hij nu door: voor feestelijke kleding de queue de Liturgische weekkalender ZONDAG 15 Februari: Zondag Quin quagesima; Mis v. d. dag; 2 H.H. Fausti- nus en Jovita; 3 tot alle heiligen; Credo; pi-efatie v. d. H. Drievuldigheid; paars. MAANDAG: Mis v. Zondag Quinquagesi- ia; 2 tot alle heiligen; 3 voor alle over ledenen; 4 naar keuze; gewone prefatie; paars. WOENSDAG: Aswoensdag: Mis v. d. dag; 2 H. Simeon; 3 tot alle heiligen; Vas- tenprefatie; paars. DONDERDAG: Mis v. d. dag; 2 tot alle heiligen; 3 voor levenden en doden; Vas- tenprefatie; paars. Breda: Kerkwijding v. d. kathedraal; Mis Tembilis; 2 gebed v. d. dag; Credo; gewone prefatie; laatste evan gelie v. d. dag; wit. VRIJDAG: Mis v. d. dag: 2 tot alle hei ligen: 3 voor levenden en doden; Vasten- prefatie; paars. ZATERDAG: Mis v. d. dag; 2 tot alle heiligen; 3 voor levenden en doden; Vas- tenprefatie; paars. ZONDAG 22 Februari: 1ste Zondag v. d, Vasten; Mis v. d. dag; 2 S. Petrus stoel; 3 H. Paulus: Credo; Vastenprefatie; laat ste evangelie v. S. Petrusstoel; paars. op de ski's Van de 150 leden van het Noorse parlement hebben er Donderdag 62, of 42 percent, wier gemiddelde leef tijd 53 jaar bedraagt, bij strenge vorst deelgenomen aan een skiloop in de heuvels bij Oslo. Het gold hier een originele wedstrijd ttissen Noren, Zweden en Finnen, waarbij het er om ging welk van de drie parlementen verhoudingsgewijs zou kunnen bogen op de meeste leden die in staat zouden zijn skilopen over gelijke afstanden te beëindigen. De gemaakte tijden speelden geen rol. Toen de resiiltaten bekend werden gemaakt bleek dat het Noorse parle ment met zijn percentage van 42 een beslissende overwinning had. behaald. De Finnen kwamen tot 27'A percent (55 van de 200 Rijksdagledenen de Zweden slechts tot 12 percent (46 uit 380 leden). Nu voorbereidingen in volle gang zijn om Bemardus van Clairvaux op passende wijze te herdenken, bestaat er gerede aanleiding enig licht te laten vallen op wat hij zelf beuzelarijen (nugae) genoemd zou hebben. Kleinig heden nochtans, zo uit het dagelijkse leven, die de figuur van Bernardus, door afmetingen èn als mens èn als heilige zo onmeetbaar van het heden verwijderd, wellicht ie+s nader tot ons kunnen brengen. Ze laten de abt zien temidden van allerlei kleine gebeurlijkheden, die het leven van een mens, ook in een klooster, niet bepaald gemakkelijker maken. Deze „nugae" schenken meteen de ovei-tuiging, dat tempo de twintigste eeuwer eist er zo gx-aag het monopolie van op ook in het bestaan van een Cisterciënser der twaalfde eeuw wel iets betekende. Bij deze op zichzelf misschien wat onbe duidende levensdrama's valt op het menselijke in Ber nardus een verhelderende nadruk. Het schrijven en lezen van brieven 1) moet de abt van Clairvaux heel wat tijd hebben gekost. Toch zegt hij meer dan eens. dat er ter overreding van iemand niets gaat boven het gesprek van man tot man. Het levende woord, zo staat er in een brief aan de abt van Saint Médard, is beter dan dat van de brief. Het gesproken woord (lingua) is doeltref fender dan het geschreven letterteken (littera). De oogopslag (oculiï van de spreker schenkt vertrouwen aan wat er ge zegd wordt. De vinger (digitus) is minder geschikt dan het gelaat (vultus) om 's schrijvers genegenheid voor de geadres seerde tot uitdrukking te brengen (Ep. 66). Tegenover een Deens hoogwaardigheidsbekleder herhaalt Bernardus aan het eind van zijn leven deze zelfde levenswijsheid (Ep. 390.1) ik tijdens de maaltijd (want juist op dat moment werd me uw brief overhandigd) uw epistel doorlezen. Mijn antwoord, hoe kox-t ook, schreef ik niet zonder moeite, kort en bondig, steels en in der haast enkele minuten van de uren (of zijn de horen van het koorgebed bedoeld?) afsnoepend (Ep. 83.1). Zijn tijd overbezet Telkens haalde men hem uit zijn werk. Voortdurend wax-en er bezoekers om hem te spreken. Op latere leeftijd schrijft hij het was een druk bezette dag, waarop mensen van heinde en veri-e naar Clairvaux waren gekomen aan de abt van Cluny: Ik moet allen te woord staan, omdat ik in deze we reld gezet ben om door veel en veelsoortige zorgen Joor eikaar geschud (confundar) en opgeteerd te worden (urar) (Ep. 389). Aan de Deense dignitaris van zo even bekent hij al schrijvend: helaas, ik word (uit mijn cel) weggesleurd, ik word weggerukt; ik kan niet voortgaan met schrijven, de beslommering (malitia) van de dag roept me naar elders, een menigte (turba) bezoekers vraagt naar me en betekent voor deze brief meer een afbreken dan een beëindigen (Ep. 0.2). Bernardus' tijd was overbezet. Zó zelfs, dat er van zelf schrijven weinig of niets terecht kwam. Veelal moest de abt volstaan met dicteren. Soms gaf hij enkele gedachten aan, die zijn schi-ijvers (scriptores) of secretarissen dan verder hadden uit te werken. Uit verschillende brieven valt dit dui delijk af te leiden. Een brief aan een regulier kanunnik bevat de klacht over gebrek aan tijd. Tot datgene, wat de kanunnik van hem vex-langde, is Bernardus niet kunnen komen, deels tengevolge van de zorglijkheid der lijden, deels door gemis aan nacht rust. Maar ook nu, zo vervolgt de brief, bereikte me uw laat ste schrijven midden in zó grote drukte, dat ik u eigenlijk ter mijner verontschuldiging zeer uitvoerig zou moeten schrijven over de redenen dezer drukte. Tenauwemood kon Brieven aan de lopende band Brieven werden er geschreven aan de lopende band. Veel bleven er bewaard, doch hoeveel gingen er verloren? Aan de kanunnik van straks bericht Bernardus in een andere brief, maar toch omstreeks dezelfde tijd: Gij ergert u wellicht, of, om het gematigder te zeggen, gij verbaast er u over een zo korte brief te ontvangen als wederwoord op uw uitvoerig schx-ijven. Maar herinner u met de Wijze, dat in dit onder maanse alles zijn tijd heeft, dat er zowel eeix tijd is van spreken als een van zwijgen (Pred. 3:17). Wanneer echter zal het zwijgen zijn tijd hebben, nu onze gedachtenwisseling zelfs de gewijde dagen der Vasten voor zich opeist? Bernar dus klaagt over gemis aan rust. Een gesprek onder vier ogen zou, meent hij, de oplossing van hangende vx-aagstukken aan zienlijk vereenvoudigen. Nu moet er over en weer gedicteerd worden, teneinde eikaars wensen en inzichten te lei-en ken nen. De brief vervolgt: Maar nu ik (voor u), een afwezige, loopt te denken, te dieteren, te herschx'ijven en voor verzen ding gereed tG maken hetgeen gij thans onder ogen krijgt, vraag ik: waar blijft de vrije tijd, waar de rust van het zwij gen? Maar. zo zult gij zeggen, dit alles kunt gij toch in stilte doen! Toch verheelt Bernardus zich het vreemde van een dergelijk antwoord niet en vervolgt: Wat heerst er in de geest (mens) van wie dicteren een geroezemoes: in dat hoofd spookt een menigte zegswijzen rond, een verscheidenheid van zinswendingen en een gedifferentieerdheid van denkbeelden botst er tegen elkaar, vaak wordt er afgewezen wat te binnen schiet, en gezocht wat ontglipt, er wordt het schex-pst gelet op vragen als: wat is schoner in stijl-opzicht, wat is logischer naar de zin, wat duidelijker voor het inzicht, wat nuttiger voor het geweten, wat tenslotte moet in de zinsbouw achter aan of voox-aan geplaatst worden, en nog zoveel andex-e din gen, die door ter zake kundigen angstvallig in acht worden genomen? En gij zult mij komen zeggen, dat hierin rust schuilt? (Ep. 89). Terwijl de ganzeveer nog driftig over het weerbarstige perkament verder krast, schrikt de monnik plotseling van zichzelf: Maar wat doe ik? Ik verbaas er mij over, dat gij mij niet uitlacht, omdat ik, die rijkdom van woorden zo schijn af te keuren, maar voox-tga met hun veelvuldig en ovex-dadig gebruik, en omdat ik, terwijl ik er op uit ben u stilzwijgen aan te praten, tegen datzelfde silentium met een overvloed van woorden te velde tx-ek (Ep. 89.3). Dit spotten met zichzelf ontmoet men ncx-haaldelijk bij Bernar dus. Elders schrijft hij: Wat ovex-komt me? Ik, belover van kortheid, sta op het punt voor een toonbeeld van langdradigheid (prolixitatis exhibitor) gehouden te wor den (Ep. DO). Slopende bezigheid Het schrijven van brieven moet voor de monnik, ook reeds op middelbai-e leeftijd, een slopende bezigheid ge weest zijn. Zo schrijft hij in de eerste decennia der 12e eeuw. Beidexx sloven we ons uit (laboramus) door elkaar te schrijven. Mogen onze geesten tot rust komen van dat gedicteer, onze lippen van dat gepraat, onze vingers van dat geschx-ijfHij besluit: maar laat onze harten niet tot rust komen, dag noch nacht, van het overdenken van de wet des Heren, die liefde is (Ep. 90). Van de drukte in Bernardus' kloostercel en van het tem po, waannede hij werkte, kan men zich bij benadering wel een voorstelling vormen, indien men bedenkt, dat er voor hem naast deze correspondentie ook nog abbatiale plichten bestonden. Dan waren er de tractaten en preken, die door dacht en geschreven moesten worden. Bij de zwakke con stitutie. waarvan in de bx-ieven zo dikwijls sprake is, moet het reizen en trekken, het mensen te woord staan, het bijwonen van concilies, het betrokken worden in rechts zaken van de Orde en van anderen en wat vex-der al niet meer voor Bernardus fnuikend geweest zijn, al verzette zijn Christusliefde, die als vanzelf op de evenmeixs overstraalde, bergen. Bernardus had bij een dergelijke dagtaak wel behoefte aan handige en zelfstandige stenografen, die een vluchtig dictaat tot een behoox-lijke brief konden verwerken. Wat deze scriptores betreft zou Bernardus, we zullen het zien, minder prettige ei'vax-ingen opdoen. De óverbezetheid moet soms wel zodanig geweest zijn. dat brieven de abdij verlie ten, wier eindredactie hij niet eens gezien had. Merkwaar dig is bijv. een brief van omstreeks 1150 aan de abt van Cluny, blijkbaar door Nicolaus. zijn secretaris, geschreven en eindigend met de woorden: Ik, de u toegenegen (vester) Nicolaus, groet u, alsmede de uwen (domestica familiah die met uw hart en geest zo geheel verknocht zijn (Ep. 389) Deze ik-zin wijst er duidelijk op, dat Nicolaus, bekend als Bernardus' notarius, het epistel geheel s- hreef. Aan de bedrijvigheid van lezen en schrijven van brieven kwam op het ziekbed nauwelijks een eind. Aa Arnold van Chai-tres. abt van Bonnevaux, richt hij een zijner laatste brieven (Ep. 310). De ziekte was ernstig, zodat de patiënt alleen maar zijn handtekening onder de brief kon zetten: In déze toestand dicteerde ik zelf deze brief, opdat gij aan de u bekende hand blijkbaar had Bernardus de brief slechts ondertekend mijn genegenheid zoudt herkennen. Schrijven, dicteren en lezen van brieven moet een voor name plaats in de dagorde van Bernardus hebben ingeno men. B. H, D. HERMESDORF. 1) We gebruiken de uitgave van de brieven in: Migne, Pa- trologia latina 182. Paris. Dat vreemde verlengstuk on der aan de rug, dat onze voormoe- dex-s omstreeks 1880 het zittexx moet hebben bemoeilijkt, maar dat bij een waardige gang" de statige fiexixeid van de vrouw zeer verhoogt. De queue de Paris heeft zijn her- intx-ede gedaan in de mode, ook in andere collecties en zo er geen vol ledige queue is, hebbe». de avond- en ook de semi-avondtoiletten een ster ke tendenz naar plooien, ruimte, vo lants en boufferende drapering naar achteren. Het is de consequeixtie van het accentueren der glooiingen van het vrouwelijk figuur. Dior, noch zijn medestanders maken daar een enkel geheim van. Hij snoert zijn nauwe wandeljurken veel van eexx soort alpaga tot ongeveer twee handbreedtes boven de taille zó strak in, dat de welving daarboven sterker uitkomt. Tot in zijn tailleurs en tailleurachtige deux-pièces hand haaft hij deze opzettelijke ronding. Piqué is in de gratie De mode voor het aanstaande voox-jaar, zoals men die nu m Parijs waarneemt, ontdaan van haar exces sen en snobisme, blijft zeer draag baar en vrouwelijk. Het gevaar van de hoge taille lijkt geweken, het fi guur mag zichzelf zijn; middel dui delijk aangegeven, schouders rond, rok niet langer dan nu, eerder kox-tex-. De tailleur, het deux-pièces, de terugkerende manteljurk hebben rechte driekwax'tmouwen, de lichte zomerjurkjes geen mouw, vleugel- moüwtjes of een gewoon ingezet recht kort mouwtje. Zeer in de mode is de zomerjux-k van wit pi qué. De rokken zijn óf heel" nauw, óf, bij de irriprimé-japon, meters wijd. Er zijn weer ingestreken plooien. De décolletè's zijn. zoals mexx hier zegt „généreux". zowel horizontaal als verticaal, wat bepaald niet de cent, maar ook lang niet altijd mooi is, en welke „edelmoedigheid" de confectie wel niet zal overnemen. Kragen zijn er nauwelijks en de on- flatteuze „boothals'' viert nog hoog tij, maar wie graag wat wit piqué aan de hals aanbrengt, is daarmee volstx-ekt niet onmodieus, want pi qué is erg in de gratie. Maar de stola is er zo goed als uit. behalve bij het avondtoilet, waarin zij veelal, op architectonische wijze, is opgeno men. A pralen en bloemcorsagesy Wit is „de" kleur voor de avond- E toiletten, in schuimende en wol- kende tule en organza en neteldoek en voile clxiffon, mooiex- dan ooit geborduux-d met edelstenen en bloe- S men in reliëf. Er zijn, met de kro- E ningsfeesten in perspectief, veel crinolines. Er zijn ook veel eenvou- dige jurken, strak lijfje, wijde rok, 1 in witte piqué of wit katoen of welk stijfstaand meng-matex-iaal ook. maar dan geheel met een sierlijk motief dik-op geboi'duurd, veelal in honingkleux-. Honing eix caramel, en ook zachtrose komen in alle eollee- ties voor, naast lichtbeige. Ook teer- paars en lila, voor de zomer veel liever dan zwart,' dat wel nooit zal wijken. Maar vrouwen willen er niet alleen maar „lief" uitzien. Toch komen er „lieve" dingen te- rug in het modebeeld. We mogen weer kralen dragen, gezellige pas- telkleurige kralen "vlak om de hals. en ook bloedkoralen. En er zijn weer bloemencorsages. Er zijn ook vele heel grote hoe- den, wat veel mooier is dan een zon- E nebx-il. Maar die zijn alleen geschikt voor landen waar het niet waait. De imprimé's noemt men „impres- sionistisch". kleuren en vormen van het dessin vloeien in elkaar. Maar er I zijn ook veel zijden materialen. waarvan het lichte fond bedrukt is niet wonderfijne varen-motieven en ijle ranken, die aan een Japanse E tekening doen denken. Nylon wordt in de haute couture nauwelijks ge- bi'uikt, °r is wel weer soepele pongé-zij en ook nog shantung. min minim immuun minimi ii urn iiiiiiiiiiiiiiiiii ii nil urn iË als U se vraagt of ze wel MAÏZENA DURYEA gebruiken. Maar er zijn er onder, die zich vergissen. Die vroegen wel - e»t welbewust - MAÏZENA DURYEA, maar zij waren te goed gelovig en letten niet op de naam DURYEA, die beslist op 't pak moet staan. Jawel - uit de resul taten bleek 't gauw genoeg. Wat 'n verschilNiet zö maar is MAÏZENA DURYEA wereldvermaard gewor den als het ideale bindmiddel voor groenten, soepen en sausen. Vraag dusnietalleenMAIZENA DURYEA, maar let op dat U ook DURYEA krijgt.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 6