Kunstenaars hij sen de stormbal
De aesthetiek va
Franse sonaten voor altviool
Voorlopig monument op de Dam gereed
varia-
Grote loterij met
als prijzen 800
kunstwerken
Taalverschijnselen in Brabant
Het anonieme tapijtje
C
BELANGRIJKE SCHUBERT-OPNAMEN
Ruggero Gerlin op
het cembalo
ZATERDAG 14 FEBRUARI 1953
~f~\ e Dam schijnt een piaats te zijn, bij uitstelc geschikt
y J voor voorlopige monumenten. Tegenover het voor
lopig gedenkteken voor de oorlogsslachtoffers, de
gebogen muur met de urnen, is thans een nieuw voorlopig
monument verrezen. Het is een modern bouwseltje, typisch
reclame-gchlig en in de stijl van de goed verzorgde
stands, die de leden van de G. K. F. momenteel ontwer
pen. Gistermorgen is het bouwsel overgedragen aan de.
Amsterdamse burgerij, gepersonifieerd in burgemeester
'Arndd'Ailly, als geschenk van de Federatie van Beroepsver
enigingen voor Kunstenaars. Er voor staat het bekende
beeld van Rik Wouters, de „Huiselijke Zorgen" voorstel
lend. Het is een beeld, dat de zware zorgen van de huis
moeders op dit moment treffend uitbeeldt. Aan de ach
terzijde is een beeld van André Schalier geplaatst. Het
stelt een wanhopige vrouw met een dood kindje voor en
was deze zomer te zien op ae openluchttenioonstelling
te Sonsbeelc. In de zwiepende sneeuwstormen, die deze
week woedden, hebben de schilders Nicolaas Wynberg en
Lex Met-z grote wandschilderingen gemaakt, die de ramp
spoedige vlucht van de door het water ontheemden uit
beelden. Op een andere wand is ruimte uitgespaard om
nieuwsfoto's op te hangen en om er de belangrijkste
nieuwsaankondigingen te vermelden. Boven het geheel is
stormbal gehesen, het oude traditionele waarschw
wingsteken voor
schippers door en
de scheepvaart, het noodsein, dat alle
door kennen.
philosophica
In dc tweede helft van het vorig jaar
verscheen het tiende deel van de eerste
serie der nieuwe volledige Augustinus-
uitgave. die onder leiding staat van
Pater F. Cayré A.A. Daarmee is de eerste
serie dezer uitgave afgesloten, daar het
elfde en het twaalfde deel reeds in 1949 en
1950 verschenen zijn. Het bijzondere aan
deze uitgave is niet alleen, dat zij vol
ledig is, maar ook, dat zij behalve de La
tijnse tekst een volledige Franse vertaling
geeft. Een inleiding, noten en registers
maken ieder deel tot een voortreffelijk
middel om in dc geest van Sint Augusli-
nus door te dringen. De betrouwbaarheid,
van het geheel is niet alleen gewaarborgd
door de naam van Pater Cayré, maar ook
door die van zijn eminente medewerkers.
De uitgever komt alle 'lof toe, niet alleen
omdat hij deze uitgave op zich heeft wil
len nemen en de eerste serie op voortref
felijke wijze voltooid heeft, maar ook om
dat hij ondanks de voor een uitgever zeer
moeilijke tijden zijn plan getrouw blijft:
blijkens de aankondiging achter in dit
tiende deel zal de uitgave geheel volgens
het oorspronkelijke plan voltooid worden
(ongeveer 85 dln). Deze eerste serie om
vat de Opuseula. De tweede serie zal de
geschriften over „God en Zijn werk" be
vatten (o.a. Confessiones en De Trinitate);
de aercie sene de geschriften over de ge
nade; de vierde die over de Kerk; de vijf
de De Civitate Dei; ae zesde de brieven;
de zevende de exegetische werken; de
achtste de homilieën over de psalmen; de
negende die over Sint Jan; de tiende de
preken. De tekst is die der beroemde en
nog steeds onovertroffen uitgave der Be
nedictijnen (1680—1'iuO). De uitgever is
Desciee de Brouwer et Cie te Parijs. Wij
menen onze lezers een dienst te bewijzen
door hieronder üe gegevens te laten vol
gen betreaeude ae nu voltooide .eerste
sene. Aile gelen zijn' gedrukt op duiidruii-
papier (iormaat lU'/y x 11) en gebonden m
soepele blauw linnen band. Deel 1 geeft
naast de teitsl ae algemene inleiding op
de uitgave van de hand van F. Cayre en
F. van Sieenberghen.
I La Morale chreticnne (De moribus Ec
clesiae eaUiolicae et üe moribus Mani-
cliaeoruin; De agone christiano; De natura
boni), verzorgd door B. Rolanci-Gosselm
1938, 2e dr, 542 blz,
II Problèmes moraux (De bono coliju-
gali; De conjugiis adulterinis; De menda-
cio; Contra mendacium; De curagerenda
pro mortuis; De patientia; De utilitate je-
junii). verz. door Gustave Combès 1937, 2e
dr. 856 blz.
III L'Ascétisme chrètien (Dc continen-
tia; De sancta virginitate; De bono vidui-
tatis- De opere inonachorum), verz. door
J. Saint-Martin, 1939, 2e dr. 498 blz.
IV Dialogues philosopliiques I Proble-
mes fondamentaux (Contra aeademicos; De
beata „yila; De ordine), verz. door R. Jo-
livet 1939, 482 blz.
V Dialogues philosopliiques II Dieu et
l'Ame (Soliloquia; De immortalitate
mae; De quantitate animae),
de Labriolle, 1939, 418 blz.
VI Dialogues philosopliiques III De
l'Ame a Dieu (Dc magistro; De libero ar-
bitrio). verz. door F. J, Thonnard 1941.
2e dr. 542 blz.
VII Dialogues philosopliiques
Musiqe (De musiea libri sex)
Guy Flnaert c~ m T
blz.
VIII La Foi chrétienne (De vera reli-
gione; De utilitate credendi; De fide re-
rum quae non videntur; De fide et peri-
bus), verz. door J. Pegon, 1951, 522 blz.
IX Exposés généraux de la Foi (De fide
et symbolo; Enchriridion), verz. door J.
Riviêre, 1947, 448 blz,
X Mélanges doctrinaux (Quaestioncs 83;
Quaestiones VII ad Simplicianum; Quaes
tioncs VIII Dulcitii; De divinatione dae-
monum). verz. door G. Bardy, J. A.
Beckaert. J. Boutct, 1952. 832 blz.
XI Le Magistère clirétien (De doctrina
Christiana; De catechizandis rudibus). verz.
door G. Combès en J. Far-
ges, 1949, 611 blz.
XII Les Révisions (Re-
tractationes), verz. door
Gustave Bardy, 1950, 663
blz.
verz. door P.
Thonnard 1947,
door
Het is de bedoe
ling, dat ook op de
vele uitvoeringen
ten bate van het
Rampenfonds loten
Moeder, haar kindje ivassend, een stenen beeldje, dat de worden verkocht.
Arnhemse beeldhouwster Fri Heil afstond voor de nationale Zo wordt er op 14
verloting voor het Rampenfonds. Maart in de Stads-
Die stormbal is echter momenteel een
teken voor geheel Nederland, want niet
alleen de Zeeuwen, dc Brabanders en
de Hollanders zijn getroffen door de
stormramp, maar heel Nederland is er
door geraakt en in alle plaatsen is de
hulproep doorgedrongen. Bij de activi
teiten van alle bevolkingsgroepen wil
len de kunstenaars niet achterblijven.
Reeds direct na de ramp stelden velen
schilder- en beeldhouwwerken gratis
beschikbaar en de eerste verkoopten
toonstelling voor het Rampenfonds
werd begin vorige week reeds geopend
bij de firma Gerzon in de Kalver-
straat, waar inmiddels voor ruim twee
duizend gulden verkocht is.
Vele orkesten, toneelgezelschappen
en balletgroepen hebben reeds uit
voeringen gegeven ten bate van het
Rampenfonds, maar om alle acties
te combineren, is thans door de Fe
deratie van Beroepsverenigingen voor
Kunstenaars, in samenwerking met
de Federatie voor Gebonden Kunsten
en de Alg, Kath. Kunstenaarsver., een
coördinatiecommissie opgericht on
der de titel „Kunstenaars heipon". Hel
voorzitterschap bekleedt J. J. Vos
kuil. Zij heeft alle beeldende kun
stenaars opgeroepen werken in te
zenden en reeds zijn er in het Stede
lijk Museum bijna 900 schilderijen,
beelden en grafisch werk gearri
veerd. Deze kunstwerken vormen de
prijzen voor een' grote nationale lo
terij, waarvoor inmiddels 200.000 lo
ten gedrukt zijn. Deze loten worden
voor 1 gulden per stuk verkocht
door de kunstenaars, en men hoopt
aldus twee ton voor het rampenfonds
in te zamelen.
De loten zullen o.a, verkocht worden
bij het Voorlopige Monument op de
Dam en in de Stadsschouwburg.
De eerste tentoonstelling van ge
schonken werken is inmiddels in het
Stedelijk Museum ingericht en geopend.
Lang niet alles kan men echter expo
seren en daarom zullen er meerdere
tentoonstellingen elders in het land
volgen. Alles hangt door elkaar:
werken van gerenommeerde meesters
naast die van onbekende en weinig be
kende kunstenaars.
- ,:v Men vindt er werk
'V o.a van de beeld
houwers Carasso
Wezelaar. Raedec-
ker. Bronncr. Frl
x Heil. Van Pallandt.
Cousyn ei» Haver
mans en van de
schilders Jeanne
l,. O'",- Bieruma Oosting.
f?' Jan Sluyters. Max,
A. Muis, Cambier
van Nooten. Kuy-
per, Sierhuis en
Bierman, om er
maar enkele te noe
men. Het peil is
heel goed te noe
men en vele kun
stenaars stonden
zelfs een van hun
beste werken af.
Ook de buitenlan
ders leven mee.
Rouault stuurt een
schilderij en Mare
Chagall een goua
che en nog van di
verse anderen ver
wacht men inzen
dingen. Een verza
melaar heeft een
prachtige Breitner
afgestaan en er zijn
nog diverse aan
biedingen van an
tieke schilderijen
Nicolaas Wijnberg, behalve be
kend schilder, ook. nog decor
ontwerper en een van de voor
mannen van de Realistenlegt
de laatste hand aan zijn schilderij
op de Dam.
schouwburg een „Spectacle Coupé" ge
geven door diverse toneelgezelschap
pen en de dansgroepen bereiden geza
menlijk ook een uitvoering voor
Uit alles blijkt, dat de kunstenaars
minder in ivoren torentjes wonen dan
velen denken- en Volledig bereid zijn dé
Olympos te verlaten als de noodklok
ken luiden. Opmerkelijk is ook, dat op
een van de verkooptentoonstellingen
naast de genoeglijke schilderstukjes
(geschikt voor boven het dressoir) ook
werken van de gesmade experimentele
woestelingen veel gekocht worden.
Zie tenslotte ook voor andere verkoop
tentoonstellingen ten bate van het
Rampenfonds onze uitgebreide agenda
op pag. 9.
M.
Vijftig jaar Nederlandse
kamermuziek
De „Nederlandsche vereenïging voor
hedendaagsche muziek" wijdt twee
concerten aan .Nederlandse kamermu
ziek, die ontstaan is in de eerste helft
dezer eeuw, en wel op 17 Februari en
3 Maart a.s. om 8.15 uur in de Kleine
Zaal van het Concertgebouw te Am
sterdam- Op het eerste concert komen
tot uitvoering de wijzangen voor
sopraan en vijf blaasinstrumenten van
Bernard Zweers. de kamermuziek voor
clarinet en strijktrio van Jan Tngenho-
ven. het trio voor hobo. clarinet en
fagot van Koos van de Griend, het
strijktrio van Matthijs Vermeulen en
het sextet voor blaasinstrumenten van
Henk Badings.
Dirigenten Residentie
orkest in zomerseizoen
Na afsluiting van de komende Hol-
land-Festival-concerten op 15 Juli 1953
zullen de Kurzsaleoncerten van het Re
sidentieorkest in de periode van half
Juli tot half September achtereenvol
gens geleid worden door Josef .Krips
(2 concerten), Willem van Otterloo (2)
Mario Rossi (4) en Antal Dorati (8).
De voor Nederland nieuwe verschij
ning van de Italiaanse dirigent Mario
Rossi is belangwekkend sinds deze fi
guur tijdens de jongste Salzburgse mu
ziekfeesten grote aandacht wist te trek
ken. Bij deze gelegenheid verving hij
met groot succes de plotseling ziek ge
worden dirigent Furtwaengler.
„De Nederlandse letter
kunde" in Rijksmuseum
De tentoonstelling „De Nederlandse Let
terkunde in honderd schrijvers", die liet
Haags cultureel centrum heeft samenge
steld, en het tijdperk omvat van de aan
vang der Noord- en Zuid-Nederlandse lit
teratuur tot 1914, zal alvorens naar Gent
te gaan van 26 Februari tot eind Maart
in het Rijksmuseum te Amsterdam
den opengesteld.
Tijdens de tentoonstelling zullen enige
lezingen py.dy de Nederlandse letterkunde
worden gelidivdcc, givl ligt. in de bedoe
ling de -e.xervJ%'.ie, &-& die in Den Haag
was samengesteld, aan te vullen
schilderijen en voorwerpen uit de
ling van hel Rijksmuseum.
„Dc Dialecfen van Noord-Brabant" In
een uitgaafje van het Provinciaal Genoot
schap van Kunsten en Wetenschappen in
Nooi'd-Brabant heeft de bekende dialecto
loog dr. A. Weyncn nog eens zijn licht laten
schijnen over „De Dialecten van Noord-
Brabant" (1952). Nog eens, want dit werkje
is het voorlopige sluitstuk van een hele
reeks publicaties over dit gegeven. Het voor
lopige. omdat een „Dialect-atlas van Noord-
Brabant" alweer ter perse is.
De naam, die dr, Wejnen aan zijn studie
heeft meegegeven, impliceert twee stellin
gen, die de schr. in hoofdstuk VI als volgt
formuleert: „wat ons het eerst opvalt, is,
dat de verschillen tussen oostelijk en
westelijk Noord-Brabant zó groot zijn. dat
wij do Noord-Brabantse dialecten niet als
een eenheid mogen opvatten." En even
verder, „verschijnselen, die men, gelet op
het Nederlands taalgebied, alléén in Noord-
Brabant treft, zijn er genoeg.... maar zulk.?
die meteen dan ook gehéél Noord-Brabant,
bestrijken, zijn uït.erst schaars." Zodat de
conclusie volgt: „Er zijn taalverschijnselen
die vrijwel uitsluitend in Brabant voorko-.,
men en de onderscheiding van Brabantse
dialeden rechtvaardigen
Nu is het niet moeilijk vaak om een spre
ker aanstonds als Brabander te kunnen de
termineren. Men hóórt het, het is evident
Een uitvoerig gemotiveerd „waarom" is
moeilijker t.e geven. Dat is al onmiddellijx i
te merken aan de manier waarop dr. Wev-
ïien het Brabants van het niet-Brabanls
scheidt. Zijn criterium wordt dan voorna
melijk gevormd door hoedanigheden van eei
bep. diftongering, van de 2e persoon va:
het pers, vnw. en van het verklein
woord. In de mond van een Brabandei
worden deze taalelementen met een eigen
kleur behandeld, die echter niet zó exclu
sief en eigen is of het een en ander valt
ook nog in Den Helder ,te beluisleren. De
grenzen worden dan ook slechts bij bena
dering aangegeven, wat in de dialectologie
overigens de gewoonte is Wat niemand
hoeft te verwonderen
Er zijn geen twee mensen, die precies
eender praten. Daar staat, tegenover, dat
er tal van grotere en kleinere groepen zijn,
die eikaar aaroig goed verstaan. Twee
wetten, die tegelijkertijd in de menselijke
samenleving van kracht zijn. Wat zijn con
sequenties moet hebben voor de taal die ze
spreken. Het Noord-Brabants b.v.! Van
daar ook de titel. „De Dialecten van Noord-
Brabant". Dit probleem stelt zich natuur
lijk ook wat het Nederlands betreft. En dan
zien we dat er Inderdaad „sprake" is van
een Algemeen Beschaafd, maar dat ér niet
één Nederlander te vinden is. die het „feil
loos" spreekt. Ieder heeft zijn eigen A.B.
Een stelling, die de landelijke vevtaling zou
kunnen zijn van wat dr. Weynen met net
oog op een bep. provincie poneert.
Elem.
Psychologie
In de rede, uitgesproken bij zijn ambts
aanvaarding te Nijmegen, heeft prof.
dr. W. Asselbergs minstens twee pun
ten aangeroerd waarin dr. Herman
Schaepman, door zijn werk als letter
kundige, „contact" had met de tijd waar
in wij leven en met actuele literaire
problemen. Het eerste betreft het gedicht
Aya Sofia en de critiek daarop van Wil
lem Kloos. Ik heb dat gedicht onlangs
herlezen, vlak nadat ik een tijdschrift
in handen had gehad, van voor tot achter
gevuld met volkomen incoherente en
waarlijk angstig talentloze jongeren-
poëzie. Ik moet zeggen, dat de Aya Sofia
toen aanzienlijk in mijn achting steeg.
Het gedicht was op tal van plaatsen wel
vreselijk gezwollen (zwellende zoals
vroeger het spel van de organist kon
zwellen, wanneer een bruidspaar de kerk
binnenschreed) en ook op andere wijze
nog wel eens oprecht lelijk, maar ik
stelde vast dat het „ergens over ging",
dat het gedragen werd door geestdrift
over tal van zaken die geestdrift waard
zijn. Al werden deze zaken dan nogal
sterk gezien in een bespiegelende histo
rische trant, ze leken mij toch de moeite
van het mededelen waard. Bovendien
vond ik aanwezig een vakmatige knap
heid die niet te versmaden is. Ik weet
dat dit technisch vermogen bij de dich
ters die na de generatie van 1910, na
Nijhoff en Hendrik de Vries zijn geko
men, nauwelijks enige aandacht of waar
dering geniet, maar dit kan wel weer
eens veranderen. Geestdrift en knap
heid zijn, zonder meer, geen eigenschap
pen die het ontstaan van een goed ge
dicht waarborgen, maar in wezen zijn
zij minder onbelangrijk dan men tegen
woordig veelal aanneemt. Wanneer zij
gesteund worden door andere kwalitei
ten, zoals bijvoorbeeld het geval is in
het gedicht „Frans Hals" van dezelfde
Herman Schaepman, kan er iets goeds
en moois voor de dag komen.
Willem Kloos. die ik om zijn half-
goddelijke jeugdsonnetten voor een
veel groter kunstenaar houd dan
Schaepman, maar die later een stroom
ontzaglijk langdradige en beroerde
zelfherhalingen heeft geleverd, dacht,
zoals men weet. de Aya Sofia voorgoed
aan de lachlust prijs te geven door zijn
critiek op de befaamde „zingende zui
len" van Schaepman. die hem opwek
ten tot de domme en studentikoze op
merking; „Ik zou even goed kunnen
beweren, dat een zuil zit te bitteren of
in een koets met twee paarden naar de
schouwburg rijdt". Dit bewees alleen
maar, dat Kloos meer van bitteren af
wist dan van zuilen en het verleidde
Menno ter Braak tot de opmerking, dat
een bitterende zuil aannemelijk kan
worden, als de achtergrond van die
beeldspraak er naar is. De poging, door
Seerp Anema ondernomen, om Schaep-
man's Aya Sofia eerherstel le bezor
gen, heeft nooit veel bijval ondervon
den, maar ook de Tachtigers zijn opge
volgd door een generatie, die bij figu
ren als Kloos mooi van lelijk en waar
van onwaar wist te onderscheiden.
Van meer belang intussen zijn die
passages in de redevoering van prof.
Asselbergs, waarin hij iets mededeelt
over Schaepman's eigen poëtische
schoonheidsleer, die hij daarna in ver
band wist. te brengen met aesthetische
en psychologische problemen van onze
dagen. Is er ooit iets nieuws onder de
zon? Vijftig jaar na zijn dood", zo
VAN WEEK TOT WEEK
schreef en sprak Asselbergs, „kan zijn
schoonheidsleer zo dvtister niet geble
ven zijn, of er is wellicht voor ons iets
begrijpelijks uit te halen, waarvoor de
tijdgenoot, al was hij een stuk jonger,
toch het zuiver oog niet had". Die „tijd
genoot" was Lodewijk van Deijssel.
Zoals de Nijmeegse redevoering ons
de aesthetïca van Schaepman schetst,
lijkt zij wel erg dogmatisch en ouder
wets, maar zij bevat toch ook elemen
ten, die op dit ogenblik modern klin
ken,. als men yan die elementen hel
wezenlijke weet te zien. Wanneer
Schaepman, schrijvende in 1876 in „Dc
Wachter" over J. A. Alberdingk
Thijm. zegt: „De stijl is voor ons dc
kunstvorm, waarin het leven zich
openbaart en even individueel als
dat leven zelf. De stijl is niet alleen
de uitdrukking, niet alleen de vorm,
maar ook het gevoel, ook de gedach
te. De wijze, waarop iets gevoeld
wordt, de weg, waarlangs een begrip
zich ontwikkelt, de samensmelting,
de vereniging van gevoel en idee,
dat alles behoort tot de stijl''...., dan
preludeert hij op tal van latere es
says, waarin over de eenheid van
vorm en inhoud wordt gesproken. Als
hij zegt; „In de letteren onzer dagen
is de stijl de som der ideeën in
haar ontwikkeling en haar voorstel
ling niet meer het gemene, niet
het. betekenendp van een soort, maar
het betekenende van een persoonlijk
heid. in haar meest persoonlijke hoe
danigheden",.dan wordt vooruit
gelopen op de lange debatten over
het vorm-of-vent-probleem. Maar ei
is meer. Asselbergs weet uit de ge
schriften van Schaepman naar voren
te brengen passages, waarin de nood-
Het voorlopige monument op de Dam met het beeld van Rik Wouters:
lijke zorgen".
en voor het repertoire der kamer
muziek heel belangwekkende en
van ondernemingsgeest getuigende
registrering is de kleine Philips L.P.
A00613R, waarvoor de solo-altist van het
Concertgebouworkest, Klaas Boon,
Cor de Groot twee sonaten voor altviool
en piano hebben gespeeld, n.i. die van
Honegger uit 1920 en de Tweede sonate
van Milhaud uit 1944. Het repertoire
voor altviool is klein en het instrument
als solo-instrument niet zeer geliefd. Dit
laatste behoeft stellig niet op te gaan
bij een meester als Klaas Boon, want
zijn toon is bijzonder geschakeerd van
timbres en tinten, terwijl in feite de
alt toch altijd nog beter bij de piano
met haar vele donkere tinten past dan
dc viool, gelijk men uit deze zeer ge
lukkig gerealiseerde opname weer kan
leren.
Ook de werken zijn goed gekozen.
Beide hebben een breed en variabel
uitgewerkte altpartij, die in de so
nate van Milhaud meer geschreven is
in de klank van de piano en in de
sonate van Honegger er meer tegen
aan ligt, maar daarvoor dan ook des
te sterker solistisch aan de dag treedt.
Muzikaal zal men aan Honegger wel
de voorkeur geven boven Milhaud.
Het stuk is belangrijker, het graaft
dieper, het is meer doorwrocht van
structuur, die de knoestigheid en de
weerbarstige gevoeligheid heeft, waar
door Honegger zich in zijn beste werk
steeds onderscheidt. Milhaud's werk
is welgemaakt, maar getuigt ook van
zijn onverbeterlijke oppervlakkigheid
en zijn hang naar gemakkelijk effect..
Maar om beide typische stukken uit
het Franse alt-repertoire is de plaat
alleszins de moeite waard.
Een andere opname van Philips uit
het moderne Franse repertoire is de
standaardplaat N12045G met de „Quatre
prières" voor mannenkoor van Poulenc,
gezongen door de Mastreechter Staar
onder Martin Koekelkoren, een beetje
eentonige stukjes, maar goed gezongen
door de Staar.
Om nog even terug te keren tot de
kamermuziek, valt er met grote inge
nomenheid melding te maken van de
grote Decca L.P. LXT 2709, waarvoor
het Végh-kwartet Schubert's strijk
kwartet in a kl. t. op. 29 heeft gespeeld,
een van de grote stukken uit de roman
tische kwartetlitteratuur, geheel ver
vuld van Schubert's volrijpe lyriek.
Jammer, dat de loonvorming van het
ensemble niet altijd even voortreffelijk
soms wat slap, een andermaal wat
ruw, maar zij spelen het prachtige stuk
met veel muzikale liefhebberij
Klavier-platen
Hierop sluit nauw aan een andere
belangrijke Schubert-opname op een
grote L.P., ditmaal van Philips; op
A00108L speelt Clara Haskil de grote
sonate in Bes gr. t. op. posth., die
naar Philips verzekert nog niet op de
plaat geregistreerd is. Deze sonate
behoort tot Schubert's verdroomdste
stukken. Zij moet stellig laat ontstaan
zijn, want zij is heel ver van deze
aarde weg gekomen. Misschien is
Clara Haskil's klare en exacte pianis-
tiek, hoe bewonderenswaardig, ook er
in wezen niet de meest ideale voor,
maar nobel en voornaam gespeeld is
de sonate zeker. Als plaatvulling vol
gen er nog op Schumann's „Bunte
Blatter" op. 99 No. 1-8 en daarin is de
in haar ele-
Orn nog wat bij het klavier te ver
wijlen zij hier allereerst genoemd Co
lumbia GFXH 1 met een kostelijke cla-
vecimbel-opname van de Franse mees
ter Ruggero Gerlin, die zijn hele leven
nog niet zo mooi heeft kunnen clave-
cimbel spelen, dat het Nederlandse con
certpodium hem ontdekt heeft. Hij
speelt hier twee stukken van Coupe
vin, het bekende „Le carillon de Cy-
thère" en het muzikale portretje „Soeur
Monique". Hij doet dit in die onnavolg
baar lichte stijl, die hem eigen is en
met een uiterst smaakvolle legistratie.
Te oordelen naar de heel lichte heldere
klank van het instrument is men ge
neigd te veronderstellen, dat Gerlin op
een Gaveau-elavecimbel speelt, wat in
derdaad het neusje van de zalm is. Het
17-cm, Philips-plaatje N 09040 S mag
hierbij genoemd worden: een guitaar-
opname van de bekende Luise Walker
met een „Capricio arabe" van Torrega
en Sor's „Petites variations sur un air
franpais (..Marlboro s'en va-l-en guer
re").
Spanjaarden
Er zijn ook Spanjaarden. Op Col- LX
1550 Glaudio Arrau met Granados' „La
maja y el ruisenor" uit de „Goyescas" en
Debussy's „Puerto del vino". De grote
romantische stijl van Granados verstaat
Arrau uitmuntend. Hij speelt het stuk
vol grandezza, maar in Debussy maakt
hij de klank diffuus en verzacht hij het
vhythme. Henkemans liikt daarin ver te
nrefereren. De beide pianisten PablO
Miquel en Angel Curras spelen cc Col.
,DX 1846 de Malaguena uit Albeniz' „Es-
pana" en de Danza Espanola uit De
Fal'la's „Vid'a breve" met de zapateado's
en castagnetten van Rosario en Antonio-
DISCOPHILIE
Het is eerste klas muzikaal amusement.
De vocale oogst bestaat ditmaal al
lereerst uit 'n His Master's Voice-op-
name (DB 21517) van de weergaloze
Duitse bariton Dietrich Fischer-Dies-
kau, begeleid door Gerald Moore. Hij
zingt Schubert's „Nacht und Traume" en
Schumann's „Mondnacht" en wat hij
speciaal in dit laatste lied aan piariis-
sïmo-zang doet horen grenst aan het
ongelooflijke. Dat doet hij ook wel in
Schubert.' doch waarschijnlijk onder
de beduchtheid voor zijn adem neemt
hij het tempo ietwat vlug, waar
door de diepe rust van het lied ver
stoord wordt. Nochtans: hier is de
grote liedkunst
Jo Vincent
Op de 17 cm, Philips A 11242 G heeft
Jo Vincent met Felix de Nobel aan de
vleugel enige populaire liedjes uit haar
repertoire verzameld: Mendelssohn's
„Auf Flügeln des Gesanges", Schubert's
„Wiegenlied" en Grieg's „Ich liebe
dich", goede specimina van deze zang
kunst. Op de kleine Philips L.P. N
00611R zingl de lichte sopraan Elisabeth
Margano. begeleid door Jar.ny van We
ring op de Mozarl-piano negen van Mo
zart's liederen. Zij doet het heel een
voudig van voordracht, fris en enigs
zins juveniel. De stem is ook niet ge
schikt voor verfijndere kunst.
Het onvervalste bel-caftto is op zijn
meest brillante manier vertegenwoor
digd door Mario Lanza en Elaine Mal-
bin in het üefdesduet uit de eerste acte
van „Butterfly" (H.M.V. DB 21509).
Orkestopnamen komen een andere
keer weer aan de beurt. Voor ditmaal
één opname: Tschaikowsky's „Pathé-
tique" door het Concertgebouw-orkest
onder Paul van Kempen (Philips A
00120L), zeer bekwaam en alleszins
naar de eisen gespeeld, Vooral het slot
Is ook qua opname technisch zeer ge
slaagd, L. H.
zakelijkheid van de moderne psycho-
gische methode schijnt te worden ge
voeld en waarin betoogd wordt, dat
de critiek er niet mee af is als zij
met nauwgezetheid en onpartijdig
heid de geslaagdheid van het werk
stuk meet. maar dat haar onderzoek
slechts afdoend gevolg kan danken
aan de meelevende weder-te-werk-
stelling van de oorspronkelijke schep
pingskracht van de kunstenaar A
Voor Schaepman heette het daarbij,
dat de schoonheid niet 't wezenlijke der
dingen is, maar de luister, die het we
zenlijke der dingen omgeeft. Ik zie dit
echter meer als een van zijn vele rheto-
rische stijlfiguren, methodisch uitge
werkt heeft hij die opvatting niet. Tcch
zijn we hier op terrein, waar hij een
eigenaardig modern probleem heeft aan
geraakt. Meer en meer neemt men bij
critici, en niet alleen bij letterkundige
critici, de neiging waar om weinig stil
te staan bij de schoonheidseigenschap-
pen, bij het „eigen leven" van het vol
tooide kunstwerk. De behoefte om na te
gaan, in hoeverre een kunstenaar ge
slaagd is in zijn werk op grond van zijn
aangeboren eigenschappen en mogelijk
heden, op grond van de mogelijkheden,
die materie en vorm van het kunstwerk-
in-kwestie bevatten, vermindert. In de
plaats daarvan komt een zeer sterke
psychologische nieuwsgierigheid near
het leven van de kunstenaar, naar da
aard van zijn belevenissen en naa<- de
manier waarop hij zijn conflicten ver
werkt of niet te verwerken wéét. Een
onderzoek naar datgene, wat Hsmma-
cher in zijn Delftse intreerede, in het
voetspoor van Garcia Lorca, de „wonde"
van de kunstenaar heeft genoemd. Men
moet eens opletten, hoe vaak men te
genwoordig prijzend, of althans geboeid,
de term ..belangrijk" hoort vallen ten
opzichte van kunstwerken. Vroeger
hoorde men van mooi of lelijk, maai
thans schijnt de enige vraag le zijn of dt
kunstenaar veel heeft beleefd wat vooj
de psychologie en de diepte-psychclogis
betekenis heeft. Met andere woorden, de
mens schijnt de kunstenaar meer en msei
te overschaduwen. De tekening van de
krankzinnige lijkt voor de mensheid
van meer belang dan de Griekse tem
pel, de madonna van Rafaë', het gedicht
Goethe. De actieve kant van hel
kunstverschijnsel, de beeldvormende en
kunstscheppende werkzaamheid van de
kunstenaar, is meer object van studie
geworden dan datgene wat hij aflevert.'
Dionysos schijnt het op alle fronten van
Apollo te winnen.
In de vermelding van I-T.-mmacher's
rede heb ik er reeds twijfel over uit
gesproken. of men, op die weg voort-
j gaande, betrouwbare resultaten zal be-
i reiken op de duur, of er wel realiteits
waarde wordt verkregen. Een groot ge
deelte van het veld. dat men zou moe
ten overzien, onttrekt zich' aan dc waar
neming en aan concreet te rechtvaar
digen conclusies. Er zijn kunstenaars,
in wie de demon een leven lang werkt,
zonder dat hij ooit valt le achterhalen
of te herkennen.
Het probleem waarom het gaat is te
moeilijk en omvangrijk, om het hier an
ders dan erg summier weer te geven.
Een bijzondere moeilijkheid is boven
dien, dat wij ons allen op onze beurt
schuldig maken aan iets dat we. zuiver
verstandelijk redenerend, geneigd zijn te
laken. Wie is er die in zijn critiek het
kunstwerk nog werkelijk „onpersoonlijk"
weet te zien endo vaak zo gewenste
anonimiteit niet opheft? Wie gaat geheel
achter zijn werken schuil? Wie weet dé"'
„Begleitgefühle" helder te onderschei-
den van essentieel door het kunstwerk
opgewekte reacties? Meer dan door
Schaepman, kom ik op het vermelden
van het vraagstuk door twee scherpzin
nige critici uit onze dagen. Het zijn S.
Dresden en D. A. M. Binnendijk, die in
het werkje „Critiek op de Tweesprong",
een vertoog in brieven i). op gewetens
volle en uiterst genuanceerde wijze
trachten te geraken tot een methode van
critiek, die noch het kunstwerk, noch
dc kunstenaar tekort doet, terwijl zii
toch van te voren weten, dat het" pro
bleem der critiek, behalve gecompli
ceerd, in wezen onoplosbaar is. Het wor
telt in een menselijk geheim, dat niet
volledig kan worden ontsluierd. Dresden
vertegenwoordigt daarbij het standpunt
van de man die, grof gezegd, alles wat
geschreven is tot de literatuur rekent
en vindt dat de criticus geen waarde
oordeel zou moeten uitspreken. Hij ver
zet zich echter tegen het genre van
psychologie, dat tewerk gaat met een
soort van biografische analyse.
De boutade van Nijhoff over de Per
zische tapijtjes, waarmee hij gedichten
vergelijkt, omdat de maker meestal niet
bekend en nooit belangrijk is, is daar
tegenover te hanteren, maar hij ge
looft dat de „autonomislen" wei erg
doorslaan. Hij vraagt zich ai, waarom
men niet in tegengestelde richting zou
gaan en de weg afleggen van kunstwerk
naar kunstenaar. De psychologie, die dan
ontstaat, wordt daarbij een volkomen
theoretische, die zich in 't geheel niet
bekommert om de empirische persoon
van de auteur, maar uitsluitend om de
uil zijn werken gedistilleerde
auteur. Misschien is zulk. een analyse in
't geheel niet te voltooien, maar daar
staat tegenover, dat zij zoekt naar iets
dat volledig abstract is en toch overal
aanwezig. Zij zoekt naar het absolute,
het „moi purvan Valéry.
Het komt mij voor. dat Binnendijk,
aie veel ervaring heeft op dit gebied,
veel beter met zijn benen op de grond
bhjft staan en scherper de werkelijkheid
m 't oog houdt. Wil men een literair
werk alleen maar „opvangen", er geen
oordeel over vellen, dan onttrekt men
zich aan de taak die altijd door de
literaire criticus als de zijne is be
schouwd. Hij richt zich tegen beschou
wingen over literatuur die geen critiek
zijn, doch louter psychologische benade
ringen van het werkproduct. in dier
voege dat niet het product zelf daarbij
hei object der beschouwing is, maar het
ontstaansproces ervan. Dit proces nu
betreft veel meer de spanning, waaraan
de voortbrengende mens onderhevig is
geweest en de drijfveren die hem tot
dc daad hebben genoopt, dan het resul
taat ervan, waarin het proces ten einde
ts gekomen.
Wilde men deze op hoog peil staande
gec'iachtenwisseling recht doen, men zou
haar letterlijk moeten citeren. Ik moet
mij er toe bepalen, met nadruk de aan
dacht te vestigen op dit deeltje van „De
Eik", dat wel tot de slecht verkochte
boeken van de Boekenweek zal behoren,
omdat het geen luiheid van geest duldt.
YV at het bevat is voor mij een nieuwe
bevestiging van hetgeen ik allang wist:
dat de moderne psychologie met haar
analytische drift, ieder nieuwsgierig
heid bevredigend, maar de fundamentele
eenheid van de mens veel te weinig
in 't oog houdend, elementen bevat die
gevaarlijk zijn voor het kuhstwerk en
voor de schoonheid, omdat zij zich niet
te onthouden weet van de aantasting
ener hiërarchie, die door bovennatuur en
natuur in de mens zijn gelegd en zich
ook meedeelt aan het werk dat hij voort
brengt,
JAN ENGELMAN.
1) S. Dresden en D. A, M. Binnendijk:
„Critiek op de Tweesprong". Vertoog in
brieven. Bij J. M. Meulenhoff, Amster
dam. Serie „De Eik".