Brief aan de redactie over de dood van de vrouw Johanna stierf toen de zon boven polder stondop Woensdagmorgen om juist eventjes over half tien Informeren, geen risico Maandag 9 Februari 1953 FRIESE KOERIER 3 Geachte Hoofdredacteur weet niet meer precies, hoe ik U het verhaal vertellen moet van de vrouw J oh an n a, die de voriye week verdron ken is in de polder by Nieuwerkerk. Zij is Woensdagmorgen yestorven, toen de zon voor het eerst na de ramp over de watervlakten van Zeeland scheen. Ilc weet het uur van haar dood nauwkeurig, want zij had de klok, die bij haar thuis op de schoorsteenmantel stond, «jet een touw om de schoorsteen yebonden op het dak, vlak bij de plaats waar zij zat en de man, die my haar dood vertelde, was haar buurman. Hij had op de tijd gelet. Niet uit een onverklaarbaar soort nauwkeuriy- heid, maar zomaar, om dat hij toch er yens op moest letten op die Woensdagmorgen. Haar naam ken ik niet. De buurman wilde niet meer noemen dan haar voornaam. Ik ge loof, dat ik wel begrijp, waarom dat was. Hij bewonderde haar om haar moed en hij had medelijden met haar om haar verdriet. Het enige, wat hij nu nog voor haar doen kon, xcas dit laatste gebaar van piëteit. En zo werd het een verhaal zonder namen. |K weet ook eigenlijk niet. of ik dit verhaal vertellen mag. Men voelt zich in ons vak soms nog erger dan een lijkenrover. Het is myn taak U te berichten over wat in Zee land is gebeurd. Maar ik kan dat niet want ik weet niet precies wat er is gebeurd. Ik weet alleen, wat ik gezien heb op die enkele plaat sen .die bereikbaar waren en ik weet, wat men mij heeft verteld. Dat heb ik opgeschreven in uit wat ik opschreef het patroon te vinden, dat antwoord geven zou op de vraag: hoe was het en waarom was het zo. Maar in mijn aantekeningen komt liet antwoord op die vraag niet voor. Zo komt het, dat ik in mijn boekje niet veel meer heb kunnen vinden dan zinnen over enkele van die honderden mensen, die ver dronken zijn. R zijn er bijna veertienhonderd gestor- ven. De dood van ieder van hen is een aangrypend verhaal. Maar ik heb het gevoel, dat ieder verhaal verraad is aan die tiental len, wier lot ik ken. Het eigenste bezit van hun laatste uur, hun dood, moet ik hun ont nemen. Ik moet er van vertellen, opdat ande ren cr van zullen weten. Die anderen zullen het lezen in hun huizen, die niet verwoest werden en in de warmte van hun veiligheid. Er is een benauwende tegenstrijdigheid in dit alles: wy moeten weten, omdat wij in deze wereld verantwoordelijk willen zijn voor elke van onze beslissingen. Weten niet enkel van vreugde en geluk maar ook van verdriet en van ondergang. En daarom moeten cr mensen zijn, die met ven soms kwalyke on bescheidenheid zich die wetenschap moeten veroveren. VTANMIDDAG op de nationale gedenk- dag was ik voor het eerst in deze week weer thuis. De radio stond aan en de koele stern van de nieuwslezer vertelde van de nood in Zeeland. Hij deed dat objectief en niemand, die hem hoorde, kon merken, wat hijzelf er van dacht en wat hijzelf er bij voelde. Dat stelt gerust, die objectiviteit, die on bewogenheid. Het maakt, dat men de feiten OUeucueikeik ziet als tastbare dingen, met vierkante vor men, waar men als het ware om heen kan lo pen om ze van alle kanten te bekijken. Het is ook goed, dat nieuws zo wordt verteld. Het is trouwens een kostbare traditie in ons vak: de verslaggever is in zijn verslagen zelf niet aanwezig; hij stelt zich niet tussen de feiten en de lezer. \7ANMIDDAG, toen ik thuis was, heb ik de mijnen kunnen vertellen van wat ik had gezien en gehoord. Toen kon ik alle be- wogenheid laten weerklinken, die ik heb. Vanavond, nu ik dit relaas schrijf, moet ik sober zijn en objectief en in koele woorden moet ik vertellen van de dood van de vrouw Johanna. Mijn kinderen waren vanmiddag blij, dat het sneeuwde. Zij konden met de slee de straat op. Zij hoopten, dat het vriezen zou, dat het kraakt. Dan zouden ze verder kunnen gaan met hun eerste pogingen om te leren schaatsen. Ik heb, toen ik hun blozende gezichten zag, gedacht aan de kinderen, die gestorven zijn in Zeeland en aan de mensen, die nu nog zullen sterven, wanneer het door blijft sneeu wen en gaat vriezen, dat het kraakt. T~| AT, ik weet het, zijn particuliere gedach- ten. Zij horen niet thuis in het relaas van de verslaggever, die door zijn krant wordt uit gestuurd om koel en onbewogen te vertellen van wat hij ziet en hoort. En daarom ben ik hang, dat mijn verhaal over de dood van die vrouw in Nieuwerkerk niet kan gelden als goede journalistiek, als objectieve, sobere, onpersoonlijke weergave van bewogen en per soonlijke feiten. Tenslotte ben ik bang, dat dit alles thea traal klinkt en melodramatisch. Dat komt, omdat ik in myn hoofd al die ellende niet meer kwijt kan raken. Ik ben er van vervuld en ik kan niet meer begrijpen of aanvaarden, dat anderen er niet van vervuld zijn. Een Amerikaanse collega van onsdie deze ramp verslagen heeft voor een van de twee grote Amerikaanse persbureaux, kreeg van zijn hoofdkantoor een telegram: foreign interest diminishes. Take it easy". De belang stelling in het buitenland taant. Kalmpjes aan doen. Ik ben bevreesd, dat ook de belangstelling in het binnenland begint te tanen. En ik kan nog niet kalmpjes aan doen. WEL, dat zijn persoonlijke gevoelens. Het is niet interessant te horen wat ik voel, wat ik denk of wat mijn kinderen van sneeuw vinden. En daarom is het misschien niet goed het verhaal over de vrouw Johanna te ver tellen, zoals ik het verteld heb. Laat het dan weg en publiceer het niet. Of, als het wel gepubliceerd zal worden, laat het dan zijn als een brief van de ene mens aan een aantal andere mensen en niet als 'een verslag van een verslaggever, die er voor is, dat hij de dingen koel en vaardig obser veert en ze koel en vaardig beschrijft. A LLEEN zo zou ik er vrede mee kunne* vinden, tegenover de vrouw Johanna, die nu niet meer leefttegenover haar buur man, die gered werdtegenover haar geliefde, die verdronk en tegenover mijzelf, die geob sedeerd wordt door de gedachte, dat de el lende in Zeeland na die enkele dagen de be langstelling van de gespaarden onder ons al niet meer boeien kan. Met vriendelijke groeten, Uw speciale verslaggever. (Van onze speciale verslaggever) VROUW JOHANNA was nog niet zolang in Nieuwerkerk. Mis- •*-' schien een jaar of twee en dat is eigenlijk te kort om te zijn opgenomen in de gemeenschap van een dorp op Duiveland. Maar haar twee jaren waren al te lang om onbesperken te blijven. De gemeenschap heeft een kwade tong, als zij niet zwijgen kan, omdat zij iets vermoedt. Er was niet veel te vemoeden in het leven van de vrouw Johanna, want wat zij deed, dat deed zij openlijk en wat zij dacht was wel zo duidelijk, dat iedereen het weten kon. En toch, of misschien wel daarom bleef zij alleen in Nieuwerkerk, waar ook het oordeel van de één over de ander gauw gevormd is. Voor eens en voor altijd. riE VROUW JOHANNA was alleen. Zij kwam van ver, uit de waarden be- oosten Rotterdam. Daar was zij opgegroeid als de enige dochter van een gezeten boerengezin en er waren, toen zij achttien was, al gauw eens jonge kerels gekomen, die met haar de oude boerderij dachten te trouwen. Zij kregen weinig kans, want Johanna was trots. Dat zijn de meeste jonge vrouwen van boerenstand in haar omgeving. Zo gingen de jaren voorbij en Johanna werd ouder dan de meeste meisjes zijn in haar streek, wanneer zij trouwen. Johanna had geen haast. Zij wachtte af, of ooit de man zou komen, die zij hebben wilde en die de vader zijn mocht van haar kinderen. 'V WEE JAAR GELEDEN kwam die man. Hij was wat ouder dan zij zelf. Misschien een jaar of vijf, maar dat gold in haar streek als heel ge woon. Haar vader vond het wel ver standig. Die jonge kerels, dat was niets gedaan. Een oudere man, bezadigder en zekerder van wat hij wilde, aan zo iemand zou hij zijn Johanna met 'n iets geruster hart durven toevertrouwen. Hij nam toch maar geen enkel risico en liet eens informeren in Nieuwer kerk. Heel voorzichtig en zo, dat de jonge boer er niets van hoorde. Dat dacht tenminste de vader van de vrouw Johanna. De informaties leken goed. Hij hoor de niets verkeerds van de jonge man en de berichten over het bezit van zijn familie waren gunstig. Het is in de waard al precies als overal elders: de vaders van rijke boerendochters infor meren naar de rijkdom van de vaders van boerenzoons. Boeren bij boeren, land bij land en geld bij geld. Dat is op de klei een principe, waar in het verleden alleen maar goeds van geko men is. Het staat in alle boerenromans. man was meegegaan, omdat zij dacht, dat zij van hem hield, op reis ging naar huis, naar de waarden beoosten Rotterdam. Jonge boerenvrouwen moeten niet te veel naar hun moedér gaan, als zij pas getrouwd zijn. De moeders moeten bij hen komen, om te zien hoe de klein kinderen groeien en de vaders moeten komen om te kijken naar de stand van het gewas en of de schoonzoon een goed boer is. Hier ging het precies andersom. Jo hanna ging na een maand of drie op reis naar Rotterdam. Ze was zwanger. Zij bleef meer dan drie weken weg en in Nieuwerkerk praatten de mensen daarover, want een boerin hoort thuis op een boerderij, zeker als zij niet uit de streek komt, Dan praat het boven dien des te gemakkelijker. Johanna moet argeloos zijn geweest en onschuldig, dat zij van dat gepraat niets gemerkt heeft. Of misschien hield zij zifch ook maar zo, want zij kwam uit een trots geslacht. p N zo ging het door. Er waren geen twee maanden voorbij, of Johanna ging weer naar huis en toen het kind geboren zou worden, verliet zij de boer derij in de polder bij Nieuwerkerk om thuis, in de waard, bij haar moeder haar zoon het leven te schenken. Het kind werd genoemd naar haar vader. Johannes, heette het. Twee maanden later, toen Johan na eindelijk weer op Duiveland was, waar de mensen er slecht van praatten en zij zelf zich hoe langer hoe minder thuis voelde, stierf haar zoontje. Niemand wist later, wat er aan gemankeerd had en men zei, dat kinderen van vreemd, niet- eilands bloed nooit sterk konden zijn. Dat zag je nu weer, in dit ge val van die vreemde, lange, blon de, trotse vrouw van veraf. De man van Johanna was in die korte periode veranderd van een boer, waarover men in zijn dorp de beste in formaties gaf, tot een dronkaard, die in de afwezigheid van zijn vrouw de verontschuldiging zocht om zelf ook nu en dan weg te blijven. De mensen in het dorp wisten ook dat, maar zij namen het niet zo zwaar, want hij was een van hen en zijn vrouw was een vreemde. Wel namen zij de moeite, om haar uitvoerig op de hoogte te houden, maar ik geloof niet, dat zij dat deden uit de behoefte haar te troosten of te waarschuwen. Neen, dat had eerder een andere reden. eilandgemeenschap kwam. Het was een weer van een andere kant zou bezien, wonderlijke man. Groot van postuur en Johanna heeft eens gezegd, dat zij zacht van inborst. vreesde voor die dominee. Portret begon het tweede jaar van het huwelijk tussen de vrouw uit de waarden bij Rotterdam en de man van het eiland, die elkaar wel hadden ge vonden, maar die elkaar ook al lang weer hadden verloren. De man dronk, meer dan men zelfs in het dorp voort durend kon goedvinden, en de vrouw werd eenzamer dan zij kon verdragen. In dat tweede jaar deed zij een stap, waardoor zij alle verbindingen met het dorp verloor. Alleen niet met de do minee, die haar in dat jaar vaker op zocht dan tevoren. Niet uit medelijden, maar uit plichtsbesef, want hij was een ervaren en wijs man. Hij zag het aan komen. Hij had het zo vaak al zien aankomen, vroeger en nu. Johanna woonde niet ver van een andere boerderij, waar een man de leiding had, die ook van buiten de Hij kon prachtig tekenen en de winter lang zat hij te snijden in hout van de linde, die hij daarvoor in de herfst velde. Eens sneed hij een portret van de vrouw uit de waarden, dat precies leek op het meisje, dat zij was geweest. Hij kwam het haar brengen en zij was ontroerd door dat geschenk. Zo leerden zij elkaar kennen. Weer op reis Op reis 'T O stond het ook hier, in het trieste verhaal van het huwelijk tussen, de vrouw Johanna, rijp en klaar voor het huwelijk met die boerenzoon uit Nieu werkerk op Duiveland, die wel wat ouder was dan zij, maar aanzienlijk minder rijp en gezegend met goede ga ven. Dat hadden de informaties niet uitgewezen. Vooral niet de informaties naar het geld en de welstand, het vee en de omvang der landerijen. Het is niet meer na te gaan, hoe het is misgelopen, maar het begin van de ellende was een markt. Een handel in vee tussen boeren, die niet goed gelukte en een vechtpartij in een café. De rest is bekend: het verhaal volgt 't vaste principe van alle boerenromans, die zo slecht als ze meestal zijn, toch nog steunen op De weg verdwijnt ergens zomaar in het water. Daarachter liggen werkelijkheid. de boerderijen van Duiveland, waar nog hulp nodig is. Een duck Dat was al in het eerste jaar van hun het, Amerikaanse leger in Duitsland is op weg naar de af ge- trouwerij, dat Johanna, die met haar legen plaatsen. (Eigen foto) Y7 AN het één komt het ander, zegt men in het dorp en verder: het ander is niet zo best als het'één. Maar het dorp kan het niet goed ge weten hebben, want hier was het ander veel beter dan het één. Zij leerden el kaar kennen en zij hielden van elkaar. Johanna was veel te eerlijk om dat voor haar man te verzwijgen. Haar man was te dikwijls dronken om met zijn vrouw naar een oplossing te zoe ken. Dat ging zo een maand of wat door en niemand heeft precies geweten, hoe het ging, behalve Johanna, haar man en die ander. In het begin van de herfst deed zij de stap, waardoor zij het in het dorp voorgoed zou verliezen. Zij ging weer op reis naar Zuid-Hol land, maar deze keer niet alleen. Toen zij drie weken later terugkwa men, was er iets veranderd. De mensen meden haar en die andere boer en had den meelij met de man van Johanna. Die had daartoe nimmer aanleiding gegeven. Het was zelfs de vraag, met wie men meelij zou moeten hebben, als het er op aankwam. Voorgoed weg Het was een onhoudbare toestand. Johanna was de eerste om dat te be grijpen. Zij had er lang en breed met haar man over gepraat en zij hadden besloten, dat zij op Maandag, 2 Fe bruari weg zou gaan. Eerst een half jaar naar huis en dan zouden zij ver der zien. Zij kon dat verdriet niet dragen, zon der steun van een ander, die er niets mee te maken had. Zij wilde er met iemand over praten en niet met de do minee, die misschien wel wijs was en ervaren, maar die de problemen toch Zij was bang, dat hij de vragen van de enige juiste kant zou zien en dat zou haar verplichten tot een leven, dat zij in die vreemde en haar vijandige streek niet zou kun nen verdragen. Zover was het verhaal, dat haar buurman mij vertelde. Hij was een lange, magere man, die zich kwam melden bij de controle in het kazerne- ment van Ossendrecht, waar zij uit Nieuwerkerk en zij uit Kruisland, Hal steren, Stavenisse en Stoofdijke een on derkomen hadden gevonden. Ik had met hem staan praten, al in Zijpe, waar de helicoptères landden, die ook hem het leven hadden gered. Toen had hij mij verteld dat hij was gered van een dak, maar dat een vrouw, die bij hem op het dak gezeten had, net een paar uur tevoren was verdronken. Eerst melden Ik had toen de tijd niet gehad om hem te vragen naar die vrouw en ik deed dat daarom bij deze gelegenheid nu wij elkaar voor de tweede maal troffen. Hij geraakte langzamerhand gewend aan 't idee, dat hij alles miste behalve zijn leven en ik, in die ene dag, tot de overmaat gevuld met verhalen over ellende en dood en ondergang en verderf. Hij weerde mij af. Hij wilde het eerst niet verder 'vertellen. Hij moest zich nog melden, zei hij, dat verhaal kon wel wachten. Het zou mij trouwens toch weinig interes seren, want die vrouw was heel gewoon verdronken en hij had nu gehoord, dat er meer dan twaalf honderd zo waren gestorven. Ik zou tóch niet de verhalen kunnen vertellen over al die twaalfhon derd. Maar ik wilde zijn verhaal horen, omdat hij mij rustig leek en onbewo gen: iemand, die een verhaal, als wat ik horen wilde, zonder te overdrijven zou vertellen en die zichzelf en zijn belang daarbij niet op de voorgrond schuiven zou. Administratie p'N daarom liep ik achter hem aan, J-i toen hij zich ging melden bij de tafel in het tweede kazernegebouw in Gewonden en ouden van dagen en kinderen worden bij Zijpe aangevoerd door Engelse hélicop- teres. In het vliegtuig, dat op deze foto is weergegeven, zit de eerste luitenant der marine Mul ders uit Gilze Rijen. Hij heeft meer dan honderd vluchten ge maakt boven het eiland. Gisteren was hij daar nog mee bezig. (Eigen foto) Ossendrecht. Achter die tafel zat een jongen in beige manchester. Hij moest de namen registreren van hen die met bussen waren aangekomen en als hij die namen had opgeschreven, moest hij de vluchtelingen de barakken wij zen, waarin zij voorlopig konden wonen. Later vertelde hij mij, dat hij Jan Verhoeff heette en in Driebergen woonde, op de Rijzenburgselaan IA. Hij was doodpp, want hij was meer dan twee dagen achtereen bezig met die administratie en hij vond dat een belangrijk werk. Een goede administratie is onmis baar voor het redden van de vluchtelingen. Netjes schreef hij de namen van hén, die bij zijn tafeltje kwamen, op een stuk papier. Dat papier zou straks weer overgeschreven worden en nog eens en nog eens en dan zouden ze alles weten, wat ze weten wilden: alfabetisch volgens achternaam, alfa betisch volgens plaatsnaam en in groepen volgens gezinsgrootte. Dat was allemaal nodig voor het eten en voor de transporten. Vergissing'" 55 J~) E man, die mij het verhaal verteld had, tot zover, meldde zich aan bij Jan Verhoeff. „Ik heet Vroegop" zei hij. „Trouwens, dat staat hier op deze briefkaart". Hij gaf de jongen een briefkaart, die hij moest invullen, toen hij vanmorgen in de bus stapte in Steenbergen. De jongen schreef de naam over op zijn lange lijst. Onder tientallen ande re namen uit de woonplaats van Vroegop. (Vervolg op pag. 4

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 2