d5 Hollander end9 de Zeeuw Sy loopen door de woeste Zee Als door het bosch de Leeuw Nimmer vermoed Vrijelijk gaan en staanin het nu verdronken land Stevig Tholen r A Oneindigheden Groet die golven Die haventjes. Zaterdag 7 Februari 1953 5 WIJ moeten er weer weg en mogen er nie meer gedachten aan wijden dan wij deden, want het stevige Tholen met zijn hoge witte mo lens en zijn deftige boerentrots lokt, door Oud- Vossemeer een Amerikaans pelgrimsoord voor wie van Frank Delano Roosevelt hadden gehouden zoals kinderen houden van een profeet. En daai in de westhoek van deze koren- en fruit- en aardappelschuur zondei weerga lag het preutse, ingetogen Stavenisse, welks naam wy voorlopig alleen maar fluisterend durven uit te spreken, en vanwaaruit wij een jolletje nemen om over te steken naar Zierikzee, dat wij van ove' het goede grauwe water willen naderen, want dar is het op z'n schoonst. Aan Zierikzee zag-je dat heel Zeeland me moeite was opgerezeri uit de botsing van zoet met zoute golven aan een der geheimzinnigste oe vers van de Oceaan. Een kloosterzuster onder de steden, heeft men Zierikzee genoemd („Zeeuwse tjes: wij hadden ervan vernomen, dat er veel vertier was Op de schittergolven van de Grevelingen en van le Krammer dansten inderdaad een paar bruine jprietzeilen; en van de aangevreten en groen-uit- gebeten havenwallekant uit, met hun voeten in een verroeste meerring stonden inderdaad drie uur lang vier oude mannen te kijken naar die golven en die verre schuitjes; zeggen deden zij geen woord. Zij rookten wat, zij pruimden wat en zij dachten wat, maar iets zeggen was er niet bij. Ook niet toen wij wegdreven naar de paar denkop van Goeree. die zo koket vastzat bij de dunne Stellendammerhals aan het gespierde lijf waarin Middelharnis sloeg als een hart. Moeten we nu van Goeree en Overflakkee het- .elfde verhalen, doch in een iets Holandser trant, wat wij van al de Zeeuwse eilanden terugzagen als in een droom en wat achter al die stille ogen spookt van wie thans, schamel en uitgeput aan spoelen aan veiliger oevers dan het Haringvliet te lieden heeft. Eeuwenlang hebben de getemde wateren (zo ïeet dat immers) deze poldertje voor poldertje ver overde en ingedijkte landen breed omspoeld, er ge noegen mee nemend dat Oostinjevaarders en vloten over hen heen een veiliger weg naar zee vonden. In een nacht was het uit met dat geduld, maar toen was het ook uit met al die intieme, wei-onderhou den behuizingen die men terugveroverd had op die andere roofzucht: van de bezetter in oorlogstijd. En Ooltjensplaat, vanwaar de wereld uien betrok, kan nog lang huilen, zonder uien ÜE Noord Brabantse overwal kan mee-huilen. Willemstad kan aan zijn rampenboek een droe vig deel toevoegen. Numansdorp en 's-Gravendeel kunnen rouw aannemen, vele jaren lang. Had men dit ooit vermoed daar aan de drukke, balkensterke steigers der overzetveren waar meer landbouwpro ducten uur-in uur-uit overvoeren, dan lieden die gelokt waren door fraai-geïllustreerde folders over „Ontspanningsoorden in Holland buiten de gebrui kelijke om". Maar, zegt 's-Gravendeel, „wat is onze rouw vergeleken bij die van Oude en Nieuwe Tonge?". Tot die ontspanningsoorden hoorde ook de Bies bos, waarvoor je de raad kreeg, om „bij vallend tij in allerijl je wherry te schoren en dan stil te luisteren naar het gezoem der-milliarden muggen en het geruizel der honderden kleine waterval letjes", en pas daarna je avondmaaltijd te bereiden. Niet één wherry zal dit jaar luisteren naar die leuke kleine watervalletjes, want. in de Biesbos staat de Zee en die heeft weggeschopt alles wat 'm in de weg lei, zelfs de leuke watervalletjes uit de folders. De Zee staat van Renesse tot in het land van Altena, en van Woensdrecht tot bij Den Briel. Al wat onder dat oppervlak heeft geleefd in keurig- ingelijste landouwen is een droombeeld geworden, een spook- en drogbeeld. En de droom wordt een nachtmerrie, die ons allen bijna krankzinnig maakt van verdriet. Een die ons met stomheid slaat. Er was eens een groot markies van Veere; hij overleed te Delft in den Prinsenhof onder de hand van een moordenaar. Hij verweet die moordenaar niets, maar hij dacht aan zijn volk en zeide: „Mon Dieu ayez pitié de mon pauvre peuple et de moi": toen gaf hij de geest. Ontwakend uit de droom over de thans ver moorde gebieden, stamelen ook wijpitié de' notre pauvre peuple', heb medelijden met ons arme volk. Want het zal weer moeten tonen aan de wereld, hoe sterk het is, dank zij God en dank zy zijn erfvijand,z'n moordenaar. Voorlopig zijn wij grote, na de slopende Tweede Wereldoorlog tot herbloei gebrachte gebieden kwijt die ons lief waren. Waar land was, rollen nu de golven der zee; zee, daar, bevalt ons niet. Wij gaan dat land terugwinnen. Misschien vin den wij hier een kerkje, ginds een kerkhofje, elders een gemaaltje terug. Naast de voldoening van de herwinning zullen wij telkens weer het verdriet proeven van wie ons als mens, dier en ding werden ont roofd. Daarom hebben wij even de vermoeide ogen gesloten en onwil lekeurig droomden wij na over wat wij ons zo te hooi en te gras herinnarden van al dat land dat thans overspoeld is. Een bijna wrede droom J 7IT naam van de vele honderden die hun ogen gesloten hebben in het brakke water dat hen bij nacht en ontij besprong en uit naam van de vele duizenden die met moeite gered werden en langs onsop de misschien veilige wal, heenstaren, durven wij nu enkele woorden te wijden aan het lieve land dat hun onder de voeten is weggespoeld en weggewoeld. Zeeland, de Zuidhollandse Eilanden, d'e Biesbosstreken ze hebben reeds ontelbare malen dichterlijke en epische pennen in beroering gebracht en vrijwel altoos werden het vriendelijke zangerige werken vol zon, gezondheid en eerbied voor wat noeste arbeid uit die zware zeeklei en al dat ingepolderde veen wist te toveren. Wij kennen geen enkel boos schimpend werk, dat ooit uitging van mens-en-land tussen Cadzand en de Alblasserwaard, van Geer- truidenberg tot Renesse, en van Hoek van Holland tot en met de omgeving van Bergen op Zoom. waarlangs de jeugd wandelde. T^ÏE grond is klei. De weg volgt de kam U van een oude gebogen binnendijk, en langs de dijk staan forse bomen. Aan de horizon schittert een kerktorenspits of de grijszilverig rieten kap van een molen. Zware tarwe staat aan schoven. Over dat alles koepelt een enorme hemel, die des zomers, zelfs midden overdag, donker blauw kon zijn, omdat de zeemonden rond om ademden. Z° was het bij Kloetinge, op Tholen, op Schouwen: allemaal zwaar van opzet en toch licht en zangerig van toets. Daarom heeft onze tekenaar zijn „droomherinnering aan de eilanden" aldus en ineens weergevenzo was het Ergens in verdronken Nederland. PENS reden wij van Zoutelande weg io een ■*-* auto, waarvan het rechterachterwiel was gesjord met een springtouw. De stuurvrouw (met opzet noemden wij haar geen chauffeuse) had ons trouwhartig aangekeken en gevraagd: „Durf je?" Wij durfden, maar maakten toch de overbodige opmerking, dat zo'n auto nog wel de enige in wijde omtrek niets was voor een toerist. „Is-ie ook niet," beaamde de stuurvrotfrw, „wij doen niet aan toeristen, iedereen kan hier vrijelijk gaan-en-staan naar hem gelieft'.'. In derdaad: Van Cadzand tot en met Hulst gold het zelfde als van Domburg tot en met Rilland- Bath en van De Beer tot in alle kreken achter het Wantij: Je kon er vrijelijk gaan-en-staan en nergens behoefde je je toerist te voelen. Je zwierf de stromen over, je kampeerde in het heerlijke gras van Tiengemeten, je trok wit Veere weg in het laatste trouwkoets-je waarin de houtwurm tikte, je legde je oor te luisteren aan de dode muren van Zierikzee om te horen van welke grote eeuw zij fluisterden nergens was je toerist, doch een gast, die vrijefcök „gtog- en-sting". Wij hingen eens bij Numansdorp met oape vermoeide voeten in een koele sloot, onder één enorme boom. Vlakbij schrobde een frisse boe rendeern een vlonder, en al schrobbend riiep ijj ons toe: „Hier kunde anders leven, Zo was het: wij konden anders leven. In Süur schoon, bloeiend land. Het vrijelijk gaan-en-staan en het andesp te ven is het wonder, dat wij daarvan traan® nadromen. nu onze ogen niets den wrede aee aanschouwen waar eens bloeiend 'WLi*LiLiiukÉ»»ti geurde? Wij stonden eens in 'n Middelharnisse scfeodL De meester vertelde van Mondragon die in van Bergen op Zoom door het Sloe, en tpin d'Ulloa die in 1575 van Philipsland naar Schou wen was gewaad, maar Cort Heyligers had m 1809 het zelfde gedaan met zijn bevrijdmgsÉqoje- pen, dwars door het Krekerak. Dertig paar hel blauwe ogen keken schitterend de oude meester aan en toen hij zacht vroeg: „Met welke psalm bekronen wij dit verhaal?", antwoordden dertig zachte monden: „Red-mij-uit-gro-te-wa-te-ren Buiten de helle ramen zinderde de goed grond van Overflakkee in de zon, Overflakkee waar en zeer onsteedse bevolking ons stedelingen toe stond te gaan en te staan waar wij wilden en anders te leven, net als zij. Zwerftochten over Voorne en Putten, door Hoeksche Waard en de Alblasserwaard en al de landen van Giessen en IJssel, in onze herinpg- ring zijn zij de zang van een merel waard- En het zijn de merels, die in alle zoete dromen zingen, dus ook in onze nadroom over het ver loren gegane. "D EEDS de Romeinen die een bijzonder zin- tuig hadden voor goede uitzonderings- en verpozingsoorden, die bovendien al hun andere belangen konden dienen, roemden de duingebie den weerszijds de Romanorum Portus en ze ga ven dat land een eigen, misschien wel een reeds inheemse godin; Nehalennia. Nog deze zomer gleden bij Cadzand en bij Valkenisse Engelse en Franse jongelui van de blinkend-witte duinen af de speelse golven in en zij riepen: „Nehalennia!, oh Nehalennia!" Wij zagen hen terug op de meest romantische pont ter wereld: de pont tussen Breskens en Vüssingen, waar een. oude speleman zeemans- deunen ontlokte aan zijn zoutwater-accordeon en hij bracht hen tot zingen, terwijl zij mooie kaar ten schreven naar huis: kaarten van vrouwen met een edele battisten kap, van brede paarden met versierde en geknoopte manen en staarten als nergens, van bloeiende bongerds zó rijk als waren er gotische raadhuizen en markiezenker- ken uit gebouwd van eindeloze akkers met het hoogste graan van ringrijderijen tussen man nen met grote zilveren gespen op hun buis en van de gestolde dromen van Veere Alsof er geen kastelen, luxe badplaatsen of poorten en havens bestonden! En hoe mooi was dat kasteel Westhoven onder de bossen van de Manteling dat Domburg dat Middelburg met zijn abdij en Kuiperspoort! Geen tijd helaas, we moeten verder: óf overvaren van de Kampveerse toren waar Tijl Uylenspiegel zijn Nele bemoedigde dat. de ware Geuzenaard* nimmer zal sterven, naar Noord-Beveland, dat alles altijd stil heeft opge vangen: de golfslagen van de zeemond van de Oosterscheide even stil als wilde hagelstormen in de Poolwinters; óf zullen wij langs Arnemuiden over de brede Sloedam waar alle vogels van Noordwest Europa spelen en rusten voor zij langs de kusten verder trekken? want Zuid-Beve land, zo breed en zo lang, lokt. Goes hebt u weieens gegeten in de Koren beurs? beleefde u er weieens een marktdag? reed gij soms vandaar over Kloetinge de wijd heid in? Of zocht gij aan de zuiderdijken een uit zicht over de enorme Westerschelde. waardoor zich schepen wrongen om nergens aan de grond te lopen? Hoe gemoedelijk deden achter het tweede Sloe de Ossendrechtse duintjes aan. vanwaar uit het zo zoet afdalen was naar het historische Bergen op Zoom, waar het overal rook naar mosselen, wier en amandelgebak. Zat men niet in de gulle, vrolijke Middeleeuwen, daar aan zijn knusse Raadhuisplein met de sombere poort die naar dat Markiezenhof voerde en naar die smalle kreek, mijmeringen"), maar daarvoor was dit wonderlijke stadje met z'n ruime havens toch weer te werelds. Het vreemde, bevangende van dit „slot op het Zeeuwse kerkboek" was, dat het alles was geweest wat een trotse stad zich maar dromen kan: cen trum, ingang, doorgang, uitgang, haven van alle wateren en eilanden rondom. En toen men het die voorname, historische rol niet meer liet vervullen, heeft het een sluier voor het gelaat getrokken: de Zee wilde niet meer van haar weten?, goed, zij zou niet meer van de Zee willen weten.... Vandaar de vreeslijke wraak die de Zee heeft ge nomen. Door Zierikzee. waar wij altijd op de punt van onze voeten, wilden wij de oneindigheden van Duiveland en Schouwen in achteromziende naar Zierikzee's stompe toren gleed men onweerhoud baar de slechts van vogels bezongen stilte van Zeeland's noordelijkste eiland in, met haar netel doekse einders. Er was een rijmpje dat door onze gedachten danste, iets dat als rook uit een verre schouw over deze wonderlijke landouwen trok, een rijm pje van Schouwen-en-behouën, iets van een vloek van een waterman en een niet naar de echtelijke sponzensponde teruggekeerde zeemeerminEn dan wordt het zó wijd en zó stil om je heen, dat je denkt: „Maar als die waterman nu eris z'n wraak voltrekt aan een argeloos en volkomen on schuldig geslacht!" Want de zee heeft al zo vaak wraak genomen, juist op noest, ingetogen volk: want waar is Rey- merswael gebleven, waar Saeftinge?, en, om bij het Schouwense te blijven: waar Bommenede? OOK Bommenede ligt ergens in zee: het laatste wat we van Bommenede hebben vernomen, is ook alweer in een lied verwerkt: „vijf vaendelen kloeke en ervaren deden seer wel hun devoir voor den Prince van Orangiën". „Dan komen die Span- giaarts, en zij raesden soo seere" groet nu maar die golven: daar ligt Bommenede. Dolend over Schouwen werd u het wezenlijke onwezenlijk, en het onwerkelijke werkelijk. Want wij hebben op een prachtige vette klaverwei ge staan waar in 1304 de vervaarlijke zeeslag van 1304 was geleverd tussen Franse, Hollandse en Vlaamse schepen („roepende Hollant, Parijs, Hol- lant! Slach, werp, hier is viandt!Daer bleef levende nemmer een, Sine bleven dood alle sa men!") onder de bloeiende klaver liggen scheeps- dingen in de klei Hier hebben grote heren gereden. Karei V zocht naar de witte torens van Haamstede, want „hij wilde ze blakeren zwart". Goed, geef Karei de V-de z'n zin aan hejn en aan zijn huis komt ook een eind Een tuin was Schouwen, een schone tuin heel het abele spel der eeuwen dooi-, een tuin met prielen en lustwarandes: één heette de Hel en één heette 't Hemeltje. Was zo niet geheel het complex van de Zeeuwse en Hollandse eilanden?: een leven als in de aardse hemel, maar Hades hangt hijgend aan iedere rand en zet er zijn tan den in Accacia's maakten het geurig en lommerrijk in 't Hemeltje. De Hel was veel groter: twee hoge stoepen, twee voordeuren; de onderste stoeptree van blank marmer, want men is zeer well to do geworden op de Zeeuwse eilanden, dank zij ein deloos werken en innig oprecht bidden. Moermont: z'n trapgevels klommen verdiepingen hoog de lucht in, en z'n torentje droeg een ko kette leien muts. Als het er nog staat, dan heeft het nu luiken en blinden voor z'n ogen getrokken en een flard vlag halfstok uit de toren gestoken. 7 AN het strand van Schouwen vertellen wij niet, want wij zijn bang, dat de nieuwsgierige mens deze zomer die enorme gele long-van-de-zee verovert en onveilig maakt; het was het schoonste strand van de wereld; we zoeken liever even naar haventjes als Brouwershaven en, in de Oosthoek naar Bruinisse, en dan laten wij al dat bekoor lijke ontspanningsheerlijks achter ons. Die haven

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 1