HET WATER Gemakkelijk laat de zee zich niet beteugelen BOUWDE- SLOOPTE ONS Spadenwindmolens en stoomgemalen bepaalden geschiedenis van de polders E1LANDENGEBIED H' Taaie strijd om behoud van land en volk Bij Sint Elisabethsvloed in 1421 kimmen 100.000 mensen om het leven Land of zee? Alarmklokken Darinc delven t Water wint 4 ZatprrTa» 7 Februari 1953 De Sint Elisabethsvloed van 14.21 (Van een onzer redacteuren) TALRIJK ZIJN de watervloeden geweest, die in de loop der eeuwen Nederland hebben geteisterd. Of de ramp, die zich thans vol trokken heeft, de ergste is geweest, is niet zo gemakkelijk te zeggen. Moet men als men vergelijkingen wil trekken de grootte van het ondergelopen land als maatstaf houden of het aantal slachtoffers? In het laatste geval zou de ramp van nu nogal meevallen, want in vroeger tijden waren er steeds veel meer mensenlevens te betreuren. De beruchte St Elisabethsvloed van November 1421 is zo gezien wel de ergste ramp geweest die ons land ooit heeft getroffen. Of- schoors1 nauwkeurige gegevens ontbreken, schatten de geschiedschrijvers, dat er in die vreselijke nacht van 18 op ig November honderd duizend mensen zijn verdronken in de Grote Waard, een ge bied van vijftigduizend morgen land (plm. 42.500 ha), gelegen tussen de Merwede van Woudrichem tot Dordrecht en de Maas. HET GEBIED was al vaker overstroomd: in 1374. 1376 en 1393 waren de dijken even eens bezweken en toen in die No vembernacht van 1421 een storm begon op te zetten, die spoedig tot Toen de Romeinen hun gezag in de lage landen vestigden zag de Rijndelta in het Zuidwestelijk deel er zo uit. orkaankracht zou aanwakkeren, vreesden de boeren van de Grote Waard, dat de rivierdijken ander maal de reusachtige druk van het water niet zouden kunnen weer staan. Hoé erg het zou worden, konden zij niet bevroeden. Het was middernacht, toen op twee plaatsen de dijk bezweek: bij Wieldrecht en bij Werkendam. Bruisend stortte het water zich in de polder en de in hun slaap ver raste boeren konden zich niet meer redden. Honderdduizend doden! Het aan tal lijkt onvoorstelbaar, want hoe veel inwoners telde het gebied, dat thans Nederland heet, in die tijd helemaal? Maar de Grote Waard was in die iaren een dicht bevolkte streek, waar vele rijke boeren woonden. Het gebied telde tientallen welvarende dorpen en volgens de kronieken zijn er die nacht 72 dorpen „verdronken" Hiervan zijn er 34 nooit meer her bouwd en hun namen zijn uitge wist. „Kinderdijk" \^OLGENS de legende was één der overlevenden een kindje, dat. liggend in een wieg, aan spoelde op een dijk, die als her innering aan dit merkwaardige voorval nu Kinderdijk zou heten. En de baby zou gered zijn, doordat een poes meevoer op het wiegje en dit, door telkens heen en weer te springen, in evenwicht hield. Helemaal onwaar is dat verhaal niet. maar de poes zal wel ver zonnen zijn en het kindje is ook niet aan de tegenwoordige Kin derdijk aangespoeld (die trouwens al jaren vóór die ramp zo werd genoemd). Wel is komen vast te staan, dat die wieg aan de Vuil- poort in Dordrecht is komen aan- dobberen en men heeft het kind je Beatrix genoemd. Later is zij getrouwd met een Dordtse poorter, Jacob Roemar, en menig Dordte- naar kan zich er nu nog op be roemen. dat hij uit dit geslacht voortkomt. Allerheiligenvloed VELE watervloeden daarna hebben Nederland geteisterd. Dijken braken door, polders stroomden onder, maar telkens weer werden de gaten gedicht en het ondergelopen land werd weer droog gemalen. Nooit gaven de Nederlanders het op en het lijkt wel, of die voortdurende rampen hen te meer prikkelen om nieuw land óp de zee te winnen. De Al lerheiligenvloed van 1570 zette de omgeving van Amsterdam en Mui den blank. Bij Enkhuizen bezweek de Wierdijk en Waterland was één zee De kroniekschrijvers vermel den van deze vloed de merkwaar dige bijzonderheid, dat bij Scha- gen een huis door de sluis naar buiten dreefzonder dat de bewoners er iets van merkten. En op de Egmonderd-k kwam een mesthoop met 43 varkens aandrij ven. Watersnood 1916 DE RAMP, die het geslacht van nu nog vers in het geheugen ligt, is die van 1916. midden in de Eerste Wereldoorlog, toen de Zuiderzeedijk op 14 Januari door brak bij Eemnes, Nijkerk, Elburg, en Volendam. Heel Waterland stroomde onder en rondom Amers foort was het één gróte zee Op Marken, dat geheel overspoeld werd. kwamen zestien mensen om en slechts met grote moeite kon worden voorkomen, dat ook de Purmer en de Beemster onder zouden lopen. De ramp in 1916 heeft ech ter tevens de stoot gegeven tot het plan om de Zuiderzee af te sluiten en ten dele droog te maken. Pessimisten beweer den, dat de Afsluitdijk het met een hevige Noordwester bij springvloed tóch niet zou hou den, maar die voorspelling is gelukkig nooit uitgekomen. (En nu déze ramp). De zee laat zich niet gemakke lijk beteugelen. Mensenhanden mogen dijken bouwen, zo sterk, zo groot, zo machtig, de krachten der natuur blijken telkens weer ster ker te zijn. En als een grommen de orkaan één nacht vrij spel krijgt, kan hij verschrikkelijke verwoestingen aanrichten. Maar Nederland zal ziin dijken weer herstellen, zijn polders weer leeg- malen, de huizen en boerderijen de wegen en snoorlijnen opnieuw bouwen en aanleggen. De striid is taai. Maar de strijd om behoud van land en volk is een goede strijd. ET WATER, dat nu weer Schouwen over spoelt en Goeree, Tholen, de Bevelanden en Brabant's westen, dat water heeft heel de ge schiedenis van Nederland's zuid-westhoek be paald. Rampzalige overstromingen verwoestten land en deden nieuw land ontstaan, de eeuwen door, telkens weer. Eens was Engeland een schiereiland, door een landengte ter hoogte van het huidige Calais verbonden met het Europese vasteland. Naar schatting vierduizend jaar ge leden bleek die landengte niet langer meer be stand tegen het ondermijnend geweld van de dagelijks tweemaal terugkerende vloedstroom uit de Atlantische Oceaan: Engeland werd van het continent losgescheurd. Het puin van die landengte werd door de stroom noordwaarts meegevoerd en afgezet langs de kust van de lage landen van de Rijn-delta. Het vormde er een lange schoorwal van Calais tot voorbij de Wad den. En op die schoorwal deed zandverstuiving een duinenrij ontstaan, waarin het uitstromende rivierwater enkele zeegaten open hield. Zo heeft het water onze streken hun vorm gegeven: met de gronden die het elders sloopte andere gronden verzekerend. Bij die ene grote doorbraak, die het beeld van Europa's vasteland zo ingrijpend wijzigde, is het niet gebleven. De geleidelijke stijging van de zeespiegel leidde weer tot een afbraak van wat de zee zelf gebouwd had: de duinenrij werd afgeknaagd en op tal van plaatsen doorbro ken, de zeegaten kregen nieuwe vertakkingen, die tientallen kleine eilandjes deden ontstaan: vruchtbare gebieden, waarover immers een jonge laag zeeklei gespoeld was. Deze afbraak van de duinenrij heeft zich over vele eeuwen uitge strekt en met die afbraak ging, doordat de zee met het puin van de oude ook weer nieuwe schoorwallen bouwde, de vorming van een jonge duinenrij samen. Dit proces moet zich omstreeks de achtste eeuw van onze jaartelling voltrokken heb ben, naar alle waarschijnlijkheid niet door een grote natuurramp maar dóór een aaneenschakeling van vele kleinere: zo zijn berichten be waard van grote overstromingen in 839 en 863. DE ROMEINEN, die hier enkele decennia voor onze jaartelling op imperialistisch avontuur waren, hebben ons verschillende aanteke ningen nagelaten over het kat-en- muis-spel dat de zee met de lage landen speelde en is blijven spelen. Julius Caesar allereerst, die in zijn verhaal over de veldtocht tegen de Germanen enkele regels wijdt aan de Rijn-delta: „De Rijn" zo zegt hij „stroomt, waar ze de Oceaan nadert, in verschillende delen uit een. vormt tal van eilanden, waar van het grootste deel bewoond wordt door wilde, barbaarse volke ren verschillende daarvan schij nen (slechts) van vissen en vogel eieren te leven! en mondt met vele vertakkingen in de Oceaan uit". En een kleine eeuw later schrijft Plinius over deze streken: „Daar stort de Oceaan zich met twee tussenpozen des daags en des nachts in een geweldige stroom over een onmetelijk land uit, zodat men bij deze eeuwig» strijd in de gang der natuur twijfelt, of de bo dem tot de aarde of tot de zee behoort." Op orde gesteld als ze waren, hebben dan ook de Romeinen als eersten besloten de grillige heer schappij van de zee tegen te gaan: het was voor hen een economisch, militair en politiek belang in het febied van de Rijn-delta goede ver- indingswegen te hebben. Zij wier pen de eerste dijken of liever dammetjes van een paar meter hoogte op en hadden de midde len om de bevolking te dwingen zich niet meer individueel (door middel van terpenbouw) maar col lectief tegen het water te verde digen. Toen echter het Romeinse Rijk eenmaal ingestort was en het dwingende centrale gezag ontbiak werd hier het onderhouden van collectieve waterkeringen ge meenschappelijke bescherming van het eilandengebied door dijken, en door versteviging der duinen verwaarloosd. Eerst in de middel eeuwen zag men er weer het belang van in. TE ZWAK tegenover de kracht van het water, bleken echter de verdedigingsmiddelen. Bovendien was de strijd van de lage landen tegen het water een strijd tegen onbegrip en onverstand: te weinig werd uitgericht tegen de afslag der duinen. Helmbeplanting, die ver stuiving diende tegen te gaan, werd verwaarloosd en vaak ook moed willig vernield, daar de dorpelin gen de helm oogstten als brand stof of door hun vee lieten af grazen. Pas in het begin van de zestiende eeuw konden de Holland se steden de regering bewegen tot instellen van een geregeld toezicht op de duinen. Toen was het echter al te laat: in de daaraanvoorafgaande eeuw waren al weer gevaarlijk grote stukken uit Hollands duinenwal weggeslagen. In 1404 en in 1421 luidden de alarmklokken voor de grote Sint Elisabethsvloeden. De laatste duinen op Walcherens west punt vielen eraan ten offer met een deel van het dorp Westkappel, zoals verder noordelijk het dorp „Pethem-dat-Hondsbosch-hiet". De Groote Hollandsche Waard werd in 1421 tot een meer, waarin tal van dorpen tussen Maas en Merwede verzonken zijn: de Bies- bosch. En heel Zeeland leed aan grote en rampzalige „oever-afschui vingen". Het hele eiland Noord-Beveland werd door een reeks van door braken tussen 1500 en 1530 veran derd in een schorren-gebied, waar uit alleen nog de toren van Kort- gene's kerk bleef opsteken. En Zuid-Beveland ging economisch te gronde toen in 1530 de enige dijk die zijn oost-watering beschermde, het begaf. Sinds die tijd vindt men talrijke namen van Zeeuwse adel in de doopboeken nog slechts als namen van dagloners vermeld! Al leen de stad Reimerswaal aan de Noordkust bleef behouden. Haar nieuwe dijk kreeg echter in 1532, 1551 en 1555 nieuwe stormvloeden te doorstaan, die haar tot verval Een waarschijnlijk wel wat al te romantische voorstelling van het „insteken" van dijken, waarop eeuwen lang de zwaar- ste straffen waren gesteld. brachten. Vluchtend voor Alva's le gers staken de Zeeuwen in 1573 zelf er de brand in en in 1631 trok ken de laatste bewoners uit de puinhoop die er nog over was van dat vroeger zo bloeiende centrum der Zeeuwse zout-industrie. En in diezelfde eeuw nog spoelden nieuwe stormvloeden de laatste zichtbare herinnering eraan weg. DOOR AL DIE herhaalde aansla gen van het water op het lage land hebben de bewoners van het eilandengebied geleerd zich tijdig te verdedigen. Nog in de middel eeuwen begonnen zij kleine kernen van enkele hectaren grond met,, dij ken te omringen. Die kernen wer den door nieuwe dijken aaneenge^ voegd. Soms ook werden kleine eilanden, stuk voor stuk, met een dijk omringd, waarna tussen al die dijken weer verbindingen gelegd werden, zodat een geheel ingedijkt eilanden-complex ontstond. Dat was met Schouwen al in de dertiende eeuw geschied: voordien bestond het uit zes kleine eilandjes! Zo ontstond in de vijftiende eeuw Dui- veland. dat op dezelfde wijze in de zeventiende eeuw met Schouwen verenigd werd. Ook Walcheren en Tholen zijn ontstaan doordat een aantal eilanden met een enkele dijk omringd werd. Vaak meende men echter dat nu de binnendijken, de „meeldijken" overbodig geworden waren. Men groef ze af, wat bij een doorbraak van de buitendijken tot gevolg had. dat een geheel eiland en niet slechts een der kernen ervan overstroomd werd. In 1452 vaardigde Philips de Goede dan ook een ordonnantie af tegen het slopen der meeldijken. In het begin der middeleeuwen had het water veel land opge slokt in het rivierengebied van wat nu Holland en Zeeland is. (Van een onzer verslaggevers) 7 OALS het nu met vele polders is geëindigd, zo is het ook begonnen: wat kleine mensen op een streep grond langs het onverschillige, grijze water. Mensen, die ruimte willen om te leven, veilig te leven en dus haken naar dijken, de één na de ander tot waar eerst een schuimrand op de verre zee de einder afsluit. De geschiedenis van de polder is dus deels dè geschiedenis van de dijk, wier eigen historie in zekere zin ouder is en ons terugvoert naar de terpen. Want aanvankelijk had elke kleine ge meenschap aan zo'n opgehoogd stuk grond ge noeg om beschut te kunnen leven: de behoef ten waren gering en het niveauverschil tussen land en water was nog niet zo groot, dan dat bij een overstroming het water tot rampzalige hoogte zou stijgen. \A ELISWAAR leerden de Romeinen de be- v v woners van ons rivierengebied reeds dij ken aan te leggen, maar na hun vertrek maak te dit eigenzinnige volk in de lage landen bij de zee nog maar bitter weinig gebruik van zijn nieuwe kennis. Voorlopig bleef iedere hoe ve. ieder dorp zijn eigen terp ophogen en tot in de dertiende eeuw werden zelfs nog nieuwe terpen opgeworpen, zo vertellen Jan en Annie Romein in hun boek over de geschiedenis van het Nederlandse volk. Nog steeds lagen water en landoppervlak op gelijke hoogte; wat zou men zich dan druk maken? Maar langzamerhand werd het niveauverschil groter, het water dus een steeds kwaadaardiger vijand en de noodzaak tot dijkaanleg dringen der Zo begon met het middeleeuwse tijdperk ook het epos van de beteugeling der zee. die aanvankelijk nog louter verdediging was en geen veroveringstocht. Omstreeks het jaar dui zend was Friesland al geheel door dijken om ringd, waarschijnlijk wel een gevolg van de omstandigheid, dat een centraal gezag er de sterk individualistische bewoners zijn wil kon opleggen. Een moeizaam karwei was het aanleggen van de allereerste dijken. Andere werktuigen dan zijn blote handen, manden om het zand in aan te dragen en wat primitieve spaden had den de mannen niet. Zoden vormden de enige bescherming van de opgeworpen dammen en omdat het water ze dus nog gemakkelijk kon ondermijnen, werden zware straffen gesteld op het niet nakomen van de verplichting tot dijk- onderhoud en méér nog op het opzettelijk be schadigen van de dijken en de sluizen die bij vloed automatisch sloten. In het Hunsingoër landrecht was bijvoorbeeld de volgende be paling opgenomen: „Wie zee-di.icken door ste- ket, alsoo dat het zolt water daer inlopet, die sal men in dat zelve gadt levendigh versmoo- ren ende bedemmen". En een Hollands hand vest stelde dat een nalatige: „als eerloos, trou weloos en meinedig zal worden beschouwd, de helft van zijn goederen en zijn rechterhand verbeuren zal". NTUSSEN was de bevolking in verscheidene 1 delen van het land al van het defensief in het offensief overgegaan. De Friezen, onder aanvoering van onvermoeibare, inventieve mon niken dijkten hun Middelzee in, naar gelang ze dichtslibde en langzamerhand drong zowel in de nieuw ingedijkte als op de laag gelegen oudere gronden het afwateringstelsel door dat de eigenlijke polder deed ontstaan: een net van sloten en een omringende kade. die het buiten- „Wie zeedijeken door steket, alsoo dat het zolt water daer in lopet, die sal men in dat zelve gadt levendigh versmooren ende bedemmen." water moest uitsluiten maar waardoor of waar over het binnenwater moest worden wegge werkt. Het echtpaar Romein vermeldt in zijn boek. dat het water vrij onbeholpen met hoos- bakken werd uitgeschept of opgemalen met een hand. of paardemolen. Aan het begin van de vijftiende eeuw kwam echter plotseling het gerucht dat een Noord hollandse timmerman een wind-watermolen had gebouwd en de heemraden van Delfland bijvoorbeeld reisden er ijlings heen om het won- derapparaat te zien. Het elan van de inpolderaars werd door de geperfectionneerde methoden en middelen natuurlijk naar grote hoogten ge jaagd. Beetje voor beetje ontstonden wat wel eens zijn genoemd „de werkelijke monumenten van Holland, die niet van steen maar van klei zijn". Boeren, die meer, steeds meer akkerland nodig hadden zowel als adellijken en andere grote heren op zoek naar nieuwe vormen van geldbelegging sloegen aan het ontginnen in het grensgebied van water en land. Met de stoutmoedigheid van de waterbe- vechters had hun kennis overigens geen ge lijke tred gehouden. Eigengereidheid, egoisme en kortzichtigheid bij boeren en bestuurslicha men stonden een ontwikkeling van de water bouwkunde, voor zover die mogelijk ware ge weest, In de weg. Zo scheen er eerst een reeks van rampen nodig te zijn om tot een nood zakelijke versteviging van de dijken rond het als maar zakkende land te komen. Een dier calamiteuze gebeurtenissen was het plotseling opduiken van de paalworm, die omstreeks 1730 bijna al het paalwerk van de dijken ver nielde. Heel het Hollandse en Zeeuwse volk zag ook toen zijn bestaan, ja. zijn leven direct bedreigd en in de godshuizen bad men dagen lang voor het behoud van het met zoveel op offeringen verkregen land. Toen echter kwamen plotseling Pieter Straat en Pieter van der Deure met een vinding die het behoud van de lage landen was: het hout werk van de zeeweringen werd vervangen door glooiingen van kostbaar, maar stevig bazalt en graniet, de ook nu nog gehandhaafde voor lopers van het gewapend beton, dat thans eveneens bij de waterkering wordt gebezigd. En het leven kabbelde weer rustig voort in die „eeuw van behoud". Ploegen, zaaien, oog sten, ploegen dat was letterlijk dan wel figuurlijk de kringloop waarin het leven der polderbewoners zich bewoog en eerst de ont dekking van de stoom als drijfkracht bracht daarin verandering. Het waterpeil in de oude polders kon nu opeens veel beter geregeld worden zodat de kwaliteit en de kwantiteit van de producten toenam. Nieuw land werd ontsloten, ja, g e- schapen. Zoals de Haarlemmermeerpolder, waar de droogmaking slechts drie gemalen vergde in plaats van de onbetaalbare honderd zestig windmolens die Leeghwater er twee eeuwen vroeger voor had gevraagd. Andere vindingen, de ontwikkeling van de waterstaat- kunde en wijzigingen in bestuursverhoudingen versnelden de landwinning: IJpolders. Afsluit dijk. Wieringermeer, Noordoostpolder de „voorlopige bekroning van onze technische stormloop" scheen een geweldige te worden. AAR zoals het met sommige polders is 1 begonnen, zo is het er nu ook mee ge ëindigd: wat kleine mensen op een streep grond langs het onverschillige, grijze water. Ach. er is natuurlijk wel een verschil tussen de da gen van de eerste, allerprimitiefste spa en deze eeuw van de bulldozer. En wel zeker zal de heroveringstocht. die het verslagen volk te wachten staat, alleen het episch karakter en niet de duur noch de ontberingen met het zwoegen der voorvaderen gemeen hebben. In het uur van de dood en van het verderf telt echter alleen de machteloosheid van het ogen blik en wordt de diepste betekenis duidelijk van wat onze grootste dichteres zong: Weg is de grootheid die we in waan bezaten zodra we ons deel dragen vari 't menselijk sloven; Holland ge biedt geen ruimte als aan de geest. „Darincdelvers" aan 't werk bij Zierikzee. Karei V kon maar weinig uitrichten tegen dit, de waterkering ondermijnende graafwerk. Het aldus gewonnen veen leverde immers dure turf op en daar voeren ook de gra ven en landheren wel bij. Tal van verbodsbepalingen werden ook uitgevaardigd tegen het „darinc delven", het veen-afsteken binnen of buiten de dijken. Het leidde im mers tot vorming van meren, die de dijken ondermijnden. Maar da rinc was kostbaar, niet alleen als brandstof, maar ook omdat ze in Zeeland doortrokken was van zout, dat door verbranding vrij gemaakt kon worden. En sluikse verpachting van gronden aan turfgravers en pannenmakers (zoutzieders) bleek met al die ordonnantiën niet tegen te gaan: te groot was de invloed der grondbezitters. Dit ontbreken van gemeenschapszin bleek des te hachelijker, omdat na de bedijking en door de stijging van het zeepeil de bodem relatief steeds lager kwam te liggen. En al die factoren werkten de grote omvang van over stromingen in de hand. LANDAANWINST door bedijking en landverlies wisselden elkaar zo af. In Zeeuws-Vlaanderen, dat om streeks 1300 nog een eilanden-com plex was; op de andere Zeeuwse eilanden, zo goed als in Zuid-Hol land, waar grotendeels pas in de vijftiende en zestiende eeuw verschil lende eilanden-complexen tot één geheel werden ingedijkt. Sinds de middeleeuwen heeft Nederland al dus (afgezien van de inpoldering van Zuiderzee tot IJsselmeer) on geveer 4000 vierkante kilometer grond op het water gewonnen. Maar het water nam er (de huidige over stromingsramp niet meegerekend) ongeveer 5000 vierkante kilometer grond voor terug. Het water wint.. En het is ook nu aan de winnende hand gebleven. Althans voorlopig..

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 1