Behandeling van de
overstroomde gronden
C.E.A. en I.F.A.P.
v
7 Februari 1953
BOER EN TUINDER
Pag. 3
p E.A. en I.F.A.P.dat zijn geen
onbekende klanken voor hen,
wie de landbouw in internationaal
verband ter harte gaat. De eerste is,
in goed Nederlands, de „Europese
Landbouwbond", de tweede: de In
ternationale Federatie van Agrarische
Producenten, die haar werkterrein
over een goed deel van de wereld
heeft en die een commissie in het
leven heeft geroepen, welke in het
bijzonder de Europese aangelegen
heden behandelt. Bij de I.F.A.P. heeft
de Stichting voor de Landbouw zich
aangesloten, van de C.E.A. zijn in Ne
derland o.m. het K.N.L.C. en de
K.N.B.T.B. lid.
Niet te ontkennen valt, dat vooral de
laatste jaren in West-Europese agrari
sche kringen de belangstelling voor de
C.E.A. aanmerkelijk is gestegen. Dit
heeft lijkt het wel in het milieu
van de I.F.A.P. verontrusting gewekt
Blijkbaar vreest men daar wat zou
men anders vrezen? dat deze ontwik
keling de invloed van de I.F.A.P. in
West-Europa geen goed zal doen.
Van die vrees spreekt o.m. het stukje
van B.W.B. in „Ons Platteland" van
15 Januari j.l., getiteld „Da internatio
nale invloed van de landbouw."
„Indien ook Nederlandse organisaties
er aan medewerken om van de C.E.A.
een „Verbond van de Europese Land
bouw" te maken" zo lazen wij in
dat stukje „mogen zij beseffan, dat
3ij dan tevens er toe bijdragen om de
I.F.A.P. in Europa öm zeep te helpen,
een organisatie waarvan zij middels de
Stichting voor de Landbouw zelf lid zijn."
B.W.B. vindt de C-E.A. overigens „een
allermerkwaardigste verzameling van
personen, stands- en technische orga
nisaties, coöperaties enz." en stelt daar
tegenover „de logische opbouw op na
tionale en inderdaad representatieve
landbouworganisaties in de I.F.A.P.",
welke hem zo voegt hij eraan toe
„om die reden veel meer aantrekt."
Daarom, meent hij, moet de C.E.A. niet
pogen te doen wat via de Stichting voor
de Landbouw in de I.F.A.P. veel beter
kan gebeuren.
Klopt dit wel helemaal, wat de schrij
ver van het stukje hier stelt? zo heb
ben loij ons afgevraagd. Is die opbouw
in de I.F.A.P. wel overal zo logisch: „op
nationale en inderdaad representatieve
landbouworganisaties
Wij menen te weten, dat dit althans
waar het Frankrijk aangaat, bepaald
niet het geval is. En wat de overige
West-Europese landen betreft: staat
daar, als bij ons, een „Stichting voor
de landbouw" gereed om de gehele na
tionale land- en tuinbouw te vertegen
woordigen? De gehele land- en tuinbouw,
herhalen wij: alle agrarische bedrijfs-
genoten, dus de ondernemers en werk
gevers zowel als de werknemers. Of is
het wellicht zo, dat da Stichting hier al
leen de eerste groep vertegenwoordigt
omdat naar wij menen de I.F.A.P.
de landarbeiders in feite niet .tot haar
leden rekent? Is het dan echter wel
zo „logisch", dat de Stichting voor de
Landbouw hier als het vertegenwoordi
gende orgaan optreedt? zo vragen wij
ons (als immer) in gemoede af.
A propos, B.W.B., hoe stelt u zich
overigens de situatie voor als straks de
(privaatrechtelijke) Stichting verdwijnt
en hiervoor het (publiekrechtelijke)
Landbouwschap in de plaats komt? Dat
dan het Landbouwschap de Nederlandse
land- en tuinbouw bij de I.F.A.P. zal
vertegenwoordigen? Daar zal dunkt
ons de I.F.A.P. wel bezwaar tegen
hebben omdat hebben wij het goed
deze federatie uitsluitend vrije orga
nisaties in haar gelederen wenst.
Maar afgezien hiervan: Wat heeft B.
W.B. nu eigenlijk tegen die „allermerk
waardigste verzameling", zoals hij de
leden van de C.E.A. belieft te noemen?
Meent hij nu werkelijk, dat in dit ge
zelschap, waarvan de leden niet alleen
uit vele gebieden van West-Europa maar
ook uit tal van sectoren van het agra
rische milieu afkomstig zijn, de West-
Europese agrarische problemen mindér
juist bekeken zouden worden dan in die
vergaderingen van de Europese commis
sie van de I.F.A.P.? Dat de conclusies
daar minder juist zouden zijn? Dat
of bedoelt hij dit wellicht? het geluid
op de C.E.A.-congressen minder „Eu
ropees" zou zijn...?
Kom, kom, B.W.B., dat kunt ge (in
trouwe) toch niet menen! En hebt ge
er wel aan gedacht, dat, bij alles wat
op het gebied van de agrarische situa
tie te gebeuren staat, onderling contact
tussen diverse organisaties stands
organisaties, vaktechnische organisaties,
economische instellingen en wat dies
meer zij uit diverse landen op de
eerste plaats gewenst is?
Doch (heel) serieus: wij weten wel
waar bij B.W.B. de schoen wringt: Het
eind van zijn stukje laat dienaangaande
geen twijfel bestaan. „De C.E.A." zo
schrijft hij „is een alleszins nuttige
instelling als een soort Europees Land-
bouwhuishoudkundig" (ja: landbouwhuis-
houdkundig!) „congres, waar een ieder
die daartoe behoefte voelt, deel kan ne
men aan een gesprek over actuele Eu
ropese problemen. Gaat men echter"
laat B.W.B. hierop volgen „namens
de Europese Landbouw" allerlei reso
luties de wereld insturen, dan slaat men
een totaal verkeerde weg in."
Hoe hebben wij het nou? aldus onze
vraag. Een congres van standing en be
tekenis en dat is een congres van de
C.E.A., zonder twijfel, en dan zonder
resoluties? Vergeet B.W.B. hier niet, dat
„resoluties" op zo'n congres de gewoon
ste zaak van de wereld zijn? En be
grijpt hij niet, dat juist zo'n „bont" ge-
gezelschap uit aller heren landen en uit
diverse contreien van het milieu zich
geroepen kan gevoelen om „namens de
Europese landbouw" te spreken. Trouwens
zo vragen wij ons in gemoede af is
er wel iemand ter wereld, die hun dit
beletten kan?
Na de vele vragen, die wij teeds
steldenzij het ons veroorloofd IJ nog
een vraag te stellenB.W.B. Is het U
bekend, dat de C.E.A. in haar richt
lijnen o.m. stelt, dat wat zij doet en
wat zij besluit op de Christelijke levens
beschouwing gebaseerd moet zijn? Zo'n
richtlijnkentmet name genoemd.
IN DE OMGEVING
VAN ZEVENBERGEN,
geëvacueerd vee onder
weg.
De ramp, die Nederland heeft getroffen, stelde de boer voor de vraag,
waai aan gedacht moet worden, om de schade, die de overstroomde gron
den hebben geleden, zoveel mogelijk te beperken en weg te nemen. Het
is niet de opzet van dit artikeltje om het gehele probleem te behandelen,
het gaat er slechts om om enige aanwijzingen te geven over hetgeen
allereerst gedaan dient te worden.
Het is van het hoogste belang te achten, dat de gronden zo spoedig
mogelijk droog gemaakt worden. Dit zal de taak zijn van de waterstaat
kundige instanties, die zulks ongetwijfeld met de nodige voortvarend
heid zullen doen, bijgestaan door het Nederlandse Leger.
De gronden, die met zoet of vrijwel
zoet water zijn overstroomd, zullen na
opdrogen zonder grote moeilijkheden in
cultuur genomen kunnen worden. Zelfs
is het niet uitgesloten, dat althans gras
landen, indien deze een korte tijd onder
water hebben gestaan, niet opnieuw
behoeven te worden ingezaaid. Dat moet
later worden nagegaan, waarbij niet uit
het oog mag worden verloren, dat het
WATERSNOOD IN ZEELAND. Rilland-Bath is totaal overstroomd. De verbinding
met Bergen op Zoom is echter intact gebleven. Overal is men bezig mensen en vee
in veiligheid te brengen.
Foto: A.NJ?.
de I.F.A.P. niet, menen wij. Dit moet
dunkt ons (in alle bescheidenheid) voor
U, ja: ook voor U, toch wel enig ver
schil uitmaken.
Met dat al weten wij nog niet of de
vrees van B.W.B., dat de I.F.A.P. in
Europa „om zeep" zal worden gehol
pen, gerechtvaardigd is. Of steekt ach
ter deze vrees wellicht de vrees, dat de
C.E.A. de West Europese (agrarische)
opinie uiteindelijk toch meer zal aan
spreken dan de Europese commissie van
de I.F.A.P.? De C.E.A. deze „al
lermerkwaardigste verzameling" is
immers, wie zal dit nog ontkennen,
in hart en nieren een Europese or
ganisatie, terwijl de I.F.A.P. wie zei
dit onlangs ook weer zo langs de neus
weg? haar hoofdkantoor in de
Verenigde Staten heeft enhaar bij
kantoor in Parijs
EEN BOERDERIJ BIJ
WILLEMSTAD.
herstellingsvermogen van het gewas dik
wijls nog meevalt.
Het is een bekende zaak, dat de over
stroming met zout water veel ernstiger
gevolgen kan hebben en wel om twee
redenen. Het zout, opgelost in het bodem-
vocht, kan als zodanig de groei van de
gewassen belemmeren en zelfs onmoge
lijk maken en daarnaast werkt het opge
loste zout in op de gronddeeltjes, waar
door de grond in sterke mate wordt
beïnvloed en men nog jaren na de over
stroming kan sukkelen met een slechte
structuur.
Indien slechts betrekkelijk weinig zout
water in de polder is binnengedrongen,
dan zal de zoutschade beperkt blijven,
daar het nog verdund is met het in de
sloten etc. aanwezige regenwater. Er kan
rekening gehouden worden met het feit,
dat het water, dat binnengedrongen
is, niet overal hetzelfde zoutgehalte heeft.
In de Westerschelde bijvoorbeeld wordt
ongeveer 16 gram zout per liter aange
troffen, terwijl dat cijfer in de Ooster-
schelde ongeveer 26 gram is. Dergelijke
verschillen mogen ook verwacht worden
in de zeearmen in het Noordelijk ge
deelte van het overstroomd gebied van
Zuid Holland en Noord Brabant.
Het zoute water, dat op de percelen
is gekomen, is slechts gedeeltelijk in de
grond kunnen dringen daar de fijne kana
len en poriën reeds grotendeels met zoet
water waren gevuld. Het zeewater blijft
als het ware als een aparte laag op de
percelen staan en slechts zeer langzaam
vindt het indringen van het zout naar
beneden plaats. Wel wordt het bovenste
laagje van de grond aangetast. Indien
spoedig het overstromingswater wordt
afgevoerd, dan zullen de zoutgehalten
van het bodemvocht kunnen meevallen
en indien vervolgens de voorjaarsre
gens komen, is het niet uitgesloten, dat
de z.g'. zoutcijfers in Maart en April
de inzaai van diverse gewassen nog mo
gelijk zal maken. Voor het goed door
stromen van het regenwater is diepe
ontwatering door lage slootwaterstand
gewenst.
Voorkomen moet worden, dat de af
voer van het zoute water door de grond
gebeurt; de afvoer moet over de opper
vlakte plaats vinden naar de sloten.
Het is daarom van het grootste be
lang dat de lagere gedeelten van de
percelen met greppeltjes worden ont
waterd. Die moeten zo diep worden
gegraven, dat het water vlot kan
v loeien.. fh sfrm-.iTniï
loos met de gevolgen van dien.
Indien érgens zout water heeft gestaan,
hetgeen kenbaar is aan het dichtgesla
gen oppervlak, dan moet de grondbewer
king tot het uiterste worden beperkt.
Indien enigszins mogelijk, dan alleen het
zaad onderbrengen en meer niet. Hoe
aanlokkelijk het ook schijnt de gronden
open te maken, men moet zulks niet
doen, tenzij het voor oppervlakkige in
zaai absoluut noodzakelijk is.
Het is van het grootste belang, dat
er in de grond niet geroerd wordt,
want daardoor wordt de structuur
zeer verslechterd en het herstel zal
langer duren. Aan ploegen mag niet
worden gedacht, tenzij dit zeer ondiep,
bijvoorbeeld niet meer dan 5 cm
plaats vindt. De: bewerking mag alleen
in opgedroogde grond geschieden.
Het zal noodzakelijk blijken de gron
den te onderzoeken op zoutgehalte en aan
de hand van de verkregen cijfers een
advies op te stellen voor de gewassen-
keuze voor het voorjaar. Vooral zal in
dit verband gedacht moeten worden aan
lucerne, zomergerst en suikerbieten. Het
laatste gewas heeft nog het nadeel, dat
de oogst in de natte herfstmaanden plaats
heeft.
Het opgraven van drains kan beter ach
terwege blijven, wel zal het gewenst
zijn te zorgen, dat de eindbuizen, die
door het water in het ongerede zijn ge
raakt, weer functionneren.
Door de Voorlichtingsdiensten zullen
nadere adviezen worden verstrekt en het
is gewenst daarvan kennis te nemen.
Ir A. M. van Vliet.
hooi en
ander ruwvoeder
Inzameling van
Over het gehele land, o.a. in Nooi.d-
holland, worden inzamelingen voorbe
reid van hooi en ander ruwvoeder ten
behoeve van het geëvacueerde vee.- Naar
het Ministerie van Landbouw, Visserij
en Voedselvoorziening mededeelt, zul
len spoedig regelingen worden getrof
fen om de over het gehele land voor
het geëvacueerde vee aangeboden hoe
veelheden ruwvoeder. hooi, voederbie
ten, enz., op georganiseerde wijze ter
beschikking te stellen van hen die het
vee hebben opgenomen.
Over enige dagen kunnen aanvragen
om voeder worden gericht tot de Bu
reau's van de Provinciale Voedsel Com
missarissen, die belast zijn met de lei
ding van deze op de evacuatie van ve«
aansluitende maatregelen.