POLEMIOS U/atersnood Februari 1953 Verschijnt eenmaal per 14 dagen Administratie-adres: P. J. VAN DOORNEN, Pape- koplaan 17 te Ede. Telefoon K 8380: 8272. Abonnementsprijs 3,75 per half jaar. Giro: 514937. Tel. K 3400: 20110. 8e Jaargang i 5 7 Februari 1953 Vaste Medewerkers: Ds H. Amelink Jr, M. Gee- rink Bakker. Drs J. Bosch, Prof. Dr H. Dooye- weerd. Drs W. K. v. Dijk, Prof. Dr C. Gerretson. Drs C. Groen. Mr K. Groen, Dr H. Kloosterziel, J. G. Knol. Prof. Dr J. Lever, Prof. Dr J. P. A. Mekkes, Ir J. Ph. Poley, Dr G. K. Schoep. Prof. Dr A. Stolk, Mr R. Terpstra, Mr J. Voer man, Dr B. A. de Vries, Prof. C. Veenhof, Drs W. Vermeer, Ds D. K. Wielenga. Buitenl. Corr.: Drs C. GROEN. Bickerstraat 16 b. Rotterdam. Eucumenisch-Naiionale Publicaties op Calvinisiische Grondslag Oorlof mijn arme schapen, Die zijt in groten noot, U herder zal niet slapen Al zijt ghij nu verstroit! Tot Godt wilt U begheven, Syn heylsaem Woort neemt aen; Als vrome Christen leven, 't Sal hier haest zijn gedaen. Mijn schilt ende betrouwen Sijt ghy, o Godt mijn Heer, Op U soo wil ick bouwen, Verlaet mij nimmermeer! Dat ick doch vroom mach blijven, U dienaer t' aller stondt, De tyranny verdrijven Die mij mijn hert doorwondt. Psalm 1 26 Lydt U mijn ondersaten Die oprecht zijn van aert, Godt sal u niet verlaten, Al zijt ghy nu beswaert. Die vroom begheert te leven Bidt Godt nacht ende dach. Dat hij mij cracht wil gheven Dat ick u helpen mach. 1. Toen de Here de gevangenen van Sion deed u/ederkeren, waren wij als degenen die dromen. 2. Toen werd onze mond vervuld met lachen, onze tong met gejuich. Toen zeide men onder de heidenen: de Here heeft grote dingen bij hen gedaan! 3. De Here heeft grote dingen bij ons gedaan, wij waren verheugd. 4. Here, wend ons lot als beken in het Zuidërland. 5. Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien. 6. Hij gaat al wenende voort, die den zaadbuidel draagt; voorzeker zal hij komen met gejuich, dragende zijn schoven. Gnd die geen grenzen kent dan die Hij zelf stelt, en regeert, heeft over ons Land een ramp gebracht, zo groot als een generatie van men sen maar zelden meemaakt, en dies zijn wij ontroerd. Nog nauwelijks was ons één onzer grote Vaderlanders de vorige v eek ontvallen, Jhr. Mr. L. H. N. Bosch Ridder van Rosenthal, op wiens heengaan wij een volgende maal zullen terugkomen, of tot ons droog door dat een zesde van ons Vaderland bedreigd werd in zijn primaire bestaansvoorwaarden Gelijk onze Natie onvoorbereid stond tegenover de militaire ramp van 1940 en niet voor mogelijk hield wat toen over ons is gekomen, zo ook stond ons Land opnieuw onwezenlijk tegenover deze Watersnood van het jaar 1953. Diep in het hart meenden wij toch eigenlijk dat de techniek dergelijke rampen voor goed had onmogelijk gemaakt. Wij meenden daarvoor te goed te kunnen tellen, maar nu weten wij nauwe lijks in staat te zijn onze doden te tellen. Gods regering stoort zich echter aan geen enkele grens die wij elkander door middel van Volkenrecht en Techniek menen te schenken, en het is gedaan met al onze zekerheden als HIJ het wil en als HIJ daartoe aan de arbeid gaat! Het is vandaag met ons volk gelijk in de honderd zes en twintigste psalm beschreven is. Die Psalm bestaat uit twee gedeelten. Allereerst wordt in herinnering gebracht de verlossing die God schonk uit vijandige macht en geweld (vers 1—3), maar dan ook komen daar nieuwe rampspoeden en onheilen. In de arbeid van wederopbouw komen harde tegenslagen en bittere teleurstelling (vers 4—6). Moge het bij de meesten van ons volk, ook onder de zwaarst ge troffenen, echter toch zo zijn dat op de bodem van alle overtuiging een geloofsconclusie gereed ligt: dat HIJ die ons het lot oplegt, dat lot ook kan en zal wenden, want wij hebben ook kunnen horen en verstaan dat zelfs de hoogste autoriteit des Lands geen woord van waarachtige troost kan spreken zonder dat hij dié zekerheid zelf publiek belijdt. In de nood die gelenigd moest worden alsmede in het betonen van mee gevoel ging Oranje ons als van ouds voor. Helaas wisten onze ministers naast de vele arbeid die zij in deze dagen hebben verricht aanvankelijk blijkbaar geen voldoende overtuiging aanwezig om Hare Majesteit de Koningin met klem te adviseren voor de radio ons Volk toe te spreken. Daardoor heeft ons in de eerste dagen een waarlijk nationaal woord voor de radio ontbroken, al kon de daad van Oranje ons niet onbekend blijven! Gelukkig zal deze fout echter aanstaande Zondag worden hersteld. Voor het overige is er geen ramp zo groot geweest of ons Volk liet zich van zijn goede zijde kennen. Zo is het ook thans. De krach'ige overtuiging van naas'enliefde, blijkend uit niet aflatende bewijzen van moed, beleid en trouw jegens de getroffen gebiedsdelen, doet de een dracht des Lands beseffen in die dingen waarin wij waarlijk als Natie één zijn, één mógen zijn! In de rouw waarin ons land verkeert deelt een ieder, en niemand mag daarin deze dagen achter blijven. Daarom ditmaal ook in Polemios slechts enkele woorden. Maar tevens zullen wij in de tijd die voor ons ligt weer met haast voort moeten gaan, niet alleen onze materiële goe deren te herstellen, maar ook met de overtuigde verdediging van onze geestelijke, Calvinistische waarden! Daarom mogen wij dit maal slechts uiting geven aan ons diep medegevoel met de bittere ellende die overal nog heerst, daarom ook zullen wij straks onze normale en schone taak weer hervatten! 4 Februari 1953. G. PUCHINGER. Kent gij het land, der zee ontrukt Een vraag van nationale trots oorspronkelijk, die in een tijd van nationaal verval verdiepte betekenis krijgt: ként gij het land, dat in een snelle opeenvolging zo vele vruchten van „de arbeid van het voorgeslacht" zich uit de hauden ziet vallen? Verlies van een wereldpositie, afbrokkeling van het Koninkrijk, af brokkeling nu ook in de meest letterlijke zin van onze dijken en polders, van de grond waarop wij leven en waarop een kleine natie groot werd. Ként gij het land, dat in de laatste jaren nog slechts door de ervoor georganiseerde hulpacties en door de handelsreizen van een Prins bekend is tot aan het verste strand? Zal deze nieuwe slag verstaan worden, zal deze nieuwe ellende waarvan de diepte slechts gepeild kan worden door wie er iets van zag, zijn effect hebben in ons nationale leven? Zal er behalve een vernieuwd of verdiept besef van Gods almacht boven de stemmen van vele wateren, van de geweldige baren der zee is de HERE ge weldig in den hoge, Psalm 93 en behalve een bidden en werken om het hoofd te bieden aan de aanval van het water en zijn gevolgen, ook zijn een zien van het oordcel in dit alles? Een zich vernederen onder de krachtige hand Gods, wat iets anders is als „verwonnen bukken" en nooit in tegenstelling staat tot het bidden en werken, doch juist nodig is om het bidden te doen zijn góéd bidden, vanuit een begrepen situatie en het werken, mee-werken met Hem die be looft ons op Zijn tijd te verhogen? Voor dit verstaan is nodig een kennen van dit land, in deze tijd, in zijn doorgaande afval van de religie van het voorgeslacht. Nog zijn de oordelen waarschuwingen en de slagen genade-slagen, nog is er de tijd dat tegenover afval reformatie gesteld kan worden. Van de strijd tussen deze beide zal het allereerst afhangen of er nog een mogelijkheid zal zijn, dat dit land nog eens wellicht op geheel andere wijze dan zich nu denken laat „zich opheft met groter kracht". 4 Februari 1953. J. C. VAN DER LEUN.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 1