hier in holland: Dc boeren die wilden niet weg
„B E IJ E R"
Haagse Post
Pagina 4
Haagse Post
7 Februari 1953
Vervolg van pag. 3
rustig werden de mensen door het
vreemde rommelende geluid en door de
geruchten- In de oorlog is dit geslacht
geleerd, wat het doorbreken van een dijk
kan bstekenen, Nu liep men van huis tot
huis. buren bonsden bij elkander op de
deur, me., fluisterde, fluisterde om de
kinderen niet bang te maken, dat ergens
een dijk was doorgebroken. Het was nog
ver af. Hier, zoveel kilometers van de
zee, zou het wel niet kunnen gebeuren.
Men ging slapen, die nacht van Zaterdag
op Zondag, onrustig misschien onder het
gedruis van de wind en onder het ge
rommel. het geheimzinnige gerommel van
het water, klaar om het land te besprin
gen en het gekletter van een vreemde
regen op de daken. Toch gebeurde het die
nacht. Koe, weet niemand. De verhalen
zijn alle verschillend. Het element van
verrassing was groot. Hier en daar luidde
een klok; hier en daar werd op toeters
geblazen; hier en daar ging de politie
rond.
Opeens: het water
Toen was het water er opeens- Het
steeg, soms in vijf minuten, met één meter.
Het vloog omhoog.
De dijk was door. Neen, de dijk was er
niet meer. Verdwenen in een golvende
vloed; een klap van water sloeg op de
huizen, op de gehuchten, de dorpen, de
boerderijen. Een smak water wierp zich
tegen de muren, die trilden.
Men vloog heen en weer, men greep
wat men grijpen kon. men sleurde de kin
deren. half slapend, naar boven- Verwe
zen ogen. Het water kroop door de
deuren, verbrijzelde ramen, men hoorde
gekraak, geschreeuw, mannen vlogen er
uit om het vee los te maken, dat al tot de
buiken in het water stond, paarden ren
den zich los; nog brandde het licht. Men
wist niet wat er gebeurde. Men wist
niet waar het einde zou zijn- Men greep
ellkaar beet en keek elkaar aan en
vluchtte omhoog, naar de zolders.
Het was in het holst van de nacht; in
het ene dorp na het andere ging het licht
uit. Uit al de verhalen, die wij gehoord
hebben, treedt één hui verin i wekkend
motief naar voren: het was zo erg toen
het licht uitging.
Op de zolder hoorde men de wind don
deren, hoorde men het water de huizen
inbreken; pannen vlogen weg; wind en
water sijpelden door. Daar zat men, in
een hoek 'met het hele gezin half gebor
gen, elkander vasthoudende: de man nog
bezig eten naar boven te halen of kleren
of een oude moeder of een zieke of een
kind. Zo is het geweest op die onmete
lijke vlakte van Zeeuwsch-Vlaanderen tot
onder Rotterdam, van de oude stad Vlis-
sinif.en tot aan de Westkust van Brabant
Het grote, scherpe wee was voor de
tweede maal in vijftien jaren tijds in Ne
derland begonnen. En nog begreep men
het niet: men dacht dat de elementen dit
dorp, deze boerderij, alleen getroffen
hadden: men wist niet dat een land ver
dronk.
De morgen brak aan. Woedende zeeën
die voor de verbijsterde blikken iets van
de catastrophe deden vermoeden- Elk
vast punt was zoek. De wereld had een
ander aanzien gekregen. De wind bul
derde door: 't water zwiepte, woedend nu,
over daken en huizen; kijk, daar zit de
oude Van der Laan in een boom. Hoe is
hij er in gekomen? Men weet het niet.
Vrouw, man en kinderen konden door
het gat van een welgeslagen dakpan de
oude v. d- Laan zien zitten. Hij had een
soort muts .op zijn hoofd, en een lange
onderbroek aan. Gebiologeerd' keek het
gezin naar hem. roepende en scheeuwen-
de. vaag wuifde hij terug uit die boom,
die op het erf van de Bakkers staat; maar
het huis van de Bakkers is weg. Dan, als
om negen uur onder de donkere hemel
het licht goed en wel doorbreekt, heft
v. d. Laan nog eenmaal zijn hand op en
valt voorover en men zal hem nooit meer
zien; de vader van de jonge v. d. Laan,
die in de oorlog gebleven is, en de
schoonvader van die andere, met wie hij
altijd ruzie had.
Waar is die andere? Dat is het gezin
De Graaf en misschien hotsen zij nu in
een boot, die ergens op een zijwater dreef
en waarmee men nu van een droog stuk
dijk af de redding beproeft. „Wij zagen
zo vertelt men, terwijl de storm buldert
'het gezin Van Heelwijk in een boot
voorbijgaan. Zij moesten allemaal water
scheppen en' een kind hing al half oyer?
boord. Toen kwam er-èen stormvlaag, en
golven; de moeder wou het kind pakken,
maar het hele zaakje gin? om. De boot
schoot weg- Op de kop. Een uur later
zagen wij het geruite jasje van de vrouw
ergens drijven."
..En toen, en toen: Ik liep. wat ik lopen
kon, met het water achter me, maar ver
domd, mijnheer, het pakte m'n beide
benen. Ik stond er half in..Nou, de vrouw
en de kinderen zaten al boven- Ik kon
er nog net komen. Wij hebben er een uur
of acht gezeten. Endorst, dorst, ver
schrikkelijke dorst. Geen honger. Neen,
met al die dode beesten dorst. Gek,
dat je in het water zo'n dorst kunt heb
ben. Nou, toen zag ik de Van Halens.
zo verzuipen- Ik zei teren Jantje, ik zei,
Jantje, kijk daar verzuipt die oude Van
Halen. Jantje zei, ik wil daar niet naar
kijken. Een paar kinderen schreiden. Ik
zei, jullie moeten allemaal je bek houden
en ihet beste dat je kan doen is bidden
want de vrouw is kerks, mijnheer
en de oude Klaas van Halen was zó
doodNou ga ik weer terug; met de
boot: er zitten nog zo'n hoop vast." De
vrouw, met slierten haar langs het ge
zicht. en zwanger: ..Het is een rare vent.
mijnheer" Dan. met trots: „Hij heeft er
wel tien uitgehaald
Het boek met de sloten
Een watervlakte. Een dijk. Daar komt
een stoet aan. Eerst een man met bedde-
goed. Want beddegoed trachten zij alle
maal te redden. Het eerste dat zij doen,
beddegoed. Dan een soldaat, met Gods
Woord onder de arm. De Familiebijbel.
Daarin staat opgeschreven wie er gebo
ren is, en wanneer, wie er gestorven is.
en wanneer; wie er gebleven is, en wan
neer. Daarin, in dit boek met koperen
sloten staat, wie de vorige eeuw op de
dood heeft gelegen, maar door Gods goe-
dertierende genade wonderbaarlijk is ge
red.
Van de bladen van dit boek heeft
vader sinds mensenheugenis voor-jelezen,
met zijn rauwe, weerbarstige stem en zijn
harde kop en zij hebben geluisterd naar
het ruisen van de wind en naar het rui
sen van het. water, en naar het weekla
gend geroep van de afgrond en van Gods
Almacht, die over goeden en bozen is.
gelijkelijk- Zo was het van den beginne
zo is het nu. zo zal het zijn tot aan het
einde van de dagen en Gods goedheid zij
geprezen, tot in alle eeuwigheid, amen.
Zijn liefelijkheid en Zijn goedertierend-
heid
Nu draagt een soldaat het boek met de
koperen sloten, dat het huis nooit ver
laten heeft, over de dijk. Achter het bed
degoed, voor de man met de lamp, die
ze nog hebben kunnen afschroeven. De
nieuwe lamp. Dan komen een paar vrou
wen; en grootmoeder, op een brancard.
Zij kan nog best lopen, maar de soldaten
hebben haar vastgebonden- De man kijkt
achter zich, daar liggen 't dorp en 't huis,
waar de kinders geboren en uitgegaan
zijn; van het kerkhof, waar Jan ligt te
sluimeren, is niets meer over; waar is het
kerkhof, waar is Jan, naar wiens graf
men tersluiks nog wel eens ging, en over
wie men niet sprak, omdat de vrouw dan
begon te schreien? Nu is het voorbij; over
de vette klei van de Zeeuwse dijk. die
opspat tot aan de jas, sukkelt men naar
een vrachtauto, die ginder staat, met wat
verwaaide soldalen, de kraag op, en een
grote boer, de tanden op elkaar, die al
leen maar vloekt. Zo wordt Gods Woord
ontvangen en op een vrachtauto geslin
gerd bij het beddegoed en de lamp. die ze
in Goes gekocht hebben, toen ze vijf en
twintig jaren getrouwd waren; de lamp
die Jan nooit heeft gezien. Nooit.
De streep is recht
Zo drijft het voorbij- De menselijke
ellende. Voorbij. Wij komen in een dorp
waar het stil is. O, zo stil. Nu is het Maan
dagmiddag. De storm uit het Westen is
gaan liggen. Uit het Oosten waait het
sneeuw en hagel aan over dit stille dorp.
De klok van de kerktoren is blijven staan
op negen uur. Welke dag? De kerktoren
is maar half. De kerk is maar half. Alle
huizen zijn maar half. Onze Lieve Heer.
of de wind, of het water hebben een
liniaal genomen en over alle huizen een
rechte streep gezet. De dikke eigenaar
van de handel in landbouwwerktuigen is
er net zo erg aan toe als vrouw Van
Doorn, die van de armen leeft Want die
streep is recht- Daar is geen millimeter
verschil.
Voor geen Hemels Gerecht zal vrouw
Van Doorn ooit kunnen klagen, dat de
dikke boeren zijn voorgetrokken en dat
er alles maar van afhanrit hoe je in de
wereld geboren bent, en dat geld toch
geen geluk brengt en dat de rijken meer
stelen dan de armen.
Neen, het water is de beste démocraat.
Recht toe, recht aan, geen spat verschil.
En stil.
Doodstil. Tegen de Oostelijke lucht
N V. DRENTSCHE STOOM WASCHINRICHTING
HEERENGRACHT 21 - TEL 1031
M E P P"E L
grauw en donker, de dikke wolken vol
sneeuw, staat eensklaps een regenboog,
fonkelend van kleur, de brug tussen hemel
en aarde; en op de daken roekoeren de
duiven; een soldaat, want er zijn maar
een paar soldaten, klimt op een dak en
wil een duif pakken; die fladdert weg over
het dorp- Geen geluid dan de wiekslag.
De wind is gaan slapen. Terwijl het
dorp verdronken is, omdat de dijk, die
men ten Westen aan de gezichtseinder in
brokken kan zien liggen, is doorgebroken,
staat de Öostdijk. waartegen het dorp ge
bouwd is, nog overeind. De wind uit het
Westen heeft het water aan de achter
kant van de Oostdijk weggedreven. Daar
ligt de haven; terwijl het dorp verdronken
is, is de haven drooggevallen, met een
schip en een verdwaasde schipper, die aan
de grond zit, te midden van wel dertig
katten, die naar dit droge plekje zijn ge
vlucht, maar wier vlugge pootjes door
het drijfzand zijn gegrepen, dat ze stuk
voor stuk de beenderen heeft omgedraaid.
Zij lijgen daar, met gebroken nekjes en
ruggegraat. Alleen honden ziet men niet
de drommel weet waar de honden zijn
gebleven- Geen geblaf in het dorp, alleen
ergens schijnt een varken met de dood te
worstelen. Het kermt en tiert, alsof een
slager het mes er in heeft gezet. Het mes,
heet water en even later is het ook in die
hoek stil; en dit varken zal ook wel tegen
de dijk gaan drijven, waar ook andere
liggen, met dikke witte lijven, zo schoon
als zij nog nooit waren. Heldere plekjes
tussen stro, meubelen, flessen, speelgoed.
En helder zijn ook de gordijnen, waarover
Gods liniaal een streep heeft gezet. De
bovenste helft van het dórp bestaat im
mers nog. Als wij er komen, is men bezig
een tachtigjarige vrouw van de zolder
te halen- Met haar dochter was zij in een
kast- gekropen. Zij hadden zich muisstil
gehouden. Terwijl in het dorp onder de
woedende, gierende wind de bevolking is
weggehaald, waren zij stil gebleven. Zij
waren slimmer. Zij hadden altijd bier
gewoond. Niks zeggen- Stil.
He, moeder, was je bang voor het
water? Neen, neen, neen, voor de mensen.
Ik wil niet weg. Heel stil waren ze ge
bleven en de dochter had gezegd, moeder
wees nou niet gek, laan we nou roepen.
Jij roept niks. Kijk eens, door de kier. De
dochter was naar de kier gelopen en zag
de verbijstering, het water, schreeuwende
mannen, vrouwen, kinderen, boten, huis
raad, soldaten, getier- Moeder laan we
nou roepen.
Jij roept niks, zei de vrouw in de kast.
Pas op, dat ze je niet zién. Nu gierde de
storm nog, de tweede nacht was het stil
ler, donker. O, man, zei de dochter tegen
ons. zo verrekt, donker, en bang. zei de
dochter, bang dat ik was- Het hele huis
wiebelde.
Ga eens wat eten halen zei moeder. Ik
zei, moeder dat ken niet, laan we nou
roepen. Maar moeder zei: jij roept niks.
Ik kan me moeder toch niet in de steek
laten? Toen het licht werd, was het zo
stil en werd ik zo bang en ik kon de
blinden opendoen, want er zag toch nie
mand ons." Toen zei een jongen, een.sol
daat, die op de dijk stond, met een siga
retje in de mond: ..Godsammekrake; mijn
heer, nou, zo dat ik hier sting, zei ik
tegen me maat. daar staat een wijf. Hij
zei: je tante, ik zeg daar boven die sla
gerij daar staat een wijf- En waarachtig,
wij aan het roepen, en daar kwamen ze te
voorschijn hoor.
Hé moeder, je wou zeker niet weg hè?
Hei je geen honger? Maar de moeder,
drie en tachtig, zegt, naar de dochter
kijkende, ga jij maar op de brancard, ik
iloop wel 't Is dat mijn dochter zo flauw
was, mijnheer, je kan van die meid niet
op aan. Acht, zegt ze tegen een
helpster, ik loop welhoor. En niks
■ziekenhuis, als ik toch we-j moet. ik heb
■nog wel een paar centen ook- Dat zijn de
■laatste geevacueerden uit het dorp.
Stil. stil. Het varken is nu dood, en het
■water is zo recht als een streep van een
liniaal. Ja. ja, wij zijn allen gelijk.
De redders te lijf
Er zijn boeren geweest, die met een
■hooivork in de hand de redders te lijf
■wilden gaan. Daarover moet men zich
niet verwonderen. Als het water niet tot
aan de dakrand gestegen is, wil de boer
niet weg Wel de winkelier. Of de han
delaar. Of de venter. Wel hel dorp. De
angst is collectief.
De stijve boer houdt vast- Verdedigend,
•biddend. H.j kent het water, hij kent de
listen en de lagen, hij houdt vast. De
■boerderij en de beesten niet in de steek
laten.
Meen niet dat het koppigheid is. Of
■gebrek aan inzicht. Het is het diepste ge
voel van verantwoordelijkheid, dat door
■het bezit in het leven wordt geroepen. De
■zorg. Geen sentimentaliteit- De zorg. Hij
■is er voor gesteld en hij zal zijn taak tot
'het uiterste vervullen. Als hij weg moét
•blijft hij nuchter en hij praat nuchter over
•wat er gebeurd is. WH hehben met tien
tallen boeren gesproken, zo aan de dood
'Ontsnapt, die helder, nuchter en verstan
dig praten. Geen overdreven gedoe, geen
•medelijden, waar je niks aan hebt, de
•boel onder de ogen zien- Dan en dan kan
•liet weer droog wezen. Nou moeten we
■zien, dat we die paar koeien verkopen,
•want die deugen toch niet. En dan van
•het voorjaar weer zaaien.
Het zoute water? Gaat wel weg. We
komen er wel. De laarzen onder de vette
•moddier, het goud van Zeeland en West-
Brabant. De koppen ongeschoren, de blik
naar het Westen. Nou moeten we eens
zien Dat en dat is mogelijk. Piet de
tractor schoonmaken, en de smeerrommel
uil de wielen halen. Die en die opbellen.
Zo staan zij er al weer, omjieslapen, on
gewassen, met de geur van water om zich
heen, de stank in de kleren. Zij kijken
naar de soldaten. Gaan ook wel weer weg.
Het was mooi werk. Die nacht van
Zondag op Maandag, met zwiepende,
kreunende boomtakken en de zoeklich
ten. De nacht vol verschrikking, angst
alom, stemmen over de watervlakte, ver
warring, boten op vrachtauto's, Rode-
Kruisposten. Alles geïmproviseerd. Wij
zagen het in Halsteren, een vooruitge
schoven post in het land van de dood. In
de kerk van Halsteren liggen zij na naast
elkaar, de vrouwen met los nat haar. de
kinderen, hoopjes do-de ellende, en een
paar kerels met gezichten, blauw als
steen- Zo heeft de dood er velen geveld.
Neergesabeld. Maar in het voorjaar gaan
we weer zaaien. In dit land van de dood.
Als de elementen gescheiden zijn en water
water is, en aarde aarde- Als de baren en
golven zijn verdwenen en het gebruis der
watergolven waarvan de psalm Davids ge
waagt. Als de chaos weg is. die volgens
Genesis heerste voordat zee en bodem
gescheiden waren.
Dan zal men weer in de kerkbanken zit
ten, in dezelfde kerk, waar nu de doden
liggen en de dominee zal spreken over
de goedertierenheid Gods, Wiens «tem
ook i-n die nacht heeft geklonken. Niet
over de barmhartigheid van de soldaten,
van de mariniers, van de luchtstrijdkrach
ten, van de Rode-Kruiszusters, die zich
over stervenden en gebrokenen boren en
troost gaven en water en melk. Men 2al
over de barmhartigheid Gods spreken,
die aan dit geslacht een teken heeft pe
geven, gelijk aan vroegere geslachten: en
die dit geslacht met de zonde bezocht
heeft, die dood is, de zonde, die wij heb
ben afgesmeekt. Dat is Zeeland. En in
het voorjaar zullen wij weer zaaien- In
de zomer maaien. Zo is het, ze;t de oude
boer: „Dat God deze landen altijd, in de
meeste en uiterste niood, uit hare grote
zwarigheden de menselijk hulp falende,
heeft verlost en geholpen".
De dood staat tot de Westkust van
Brabant. Wie op de Brabantse oever
staat, ziet wat de Noordzee tachtig
kilometer ver heeft gedaan. Hij ziet
het mededogen van de mensen en
de Harde Hand, volgens ons oude ge
loof Gods liniaal. De Hand Gods,
hel gedruis van het water en het ge-
kolk van de wind. Hij hoort de ver
halen, rauw als de lijken op het
steen van de kerk. 'liet gezwollen
vee, de drijvende ellende van licha
men en huisraad.
Wie zal ooit met onze maat dit
kunnen meten? Een schreiend kind
op een dode moeder; oneindige lief
de; ook een hand die steelt. Boven
alles het grootse en majesteitelijke
décor van de donkere hemel en de
onmetelijke vlakte, waaruit de. tak
ken van de bomen arm en kaal naar
bovên steken, als om hulp smeken-
de, ook voor de velen voor wie het
al te laat is en voor wie de afgrond
van liet water zich heeft geopend en
zich thans heeft gesloten, boven hen,
tot één rimpelend vlak.
onder leiding van
MR. G. B. J. HILTERMANN
Den Haag Noordeinde 23 Tel. 115000
Postbus 260
Amsterdam Keizerrijk 1218
Postbus 653
Telefoon Redactie 62464
advertenties en abonnementen 62572
Postgiro no. 70
Giro Gemeente Amsterdam H 840
Bank: Pierson Co.
Abonnementsprijs f 12.- per jaar.
Buitenlandse agenten: België: Uitgeversmij.
A Manteau N V Nerviërslaan 63. Brussel Tel.
33.22.95 Zwitserland: George D Wink Sce-
feldslrasse 251. Zürich. 8. Tel 24 66 35 V S..
Canada en Zuid-Amerika: G. E. Haagens 5»7
Fifth Av., New York 17. Tel. Piaza 3—7454.