Onbeschrijfelijk is de jammer Rainp door H. A. LUNSHOF Op menige teen 7 Februari 1953 Haagse Post Pagina 3 rechtstreeks noch zijdelings onder invloed van eenige partij of groep, noch van eenig particulier belang, geen parti pns, geen vooroordeelen, en geen stokpaardjes. ...in politieke kwesties geleid door hetgeen 's lands belang eischt. Tegenover niet-politieke gebeurtenissen, toestanden en vraagstukken de houding van den goeden staatsburger die aller eerst wenscht te doen hetgeen recht is." Eerste hoofdartikel 10 Jan. 1914. vcy vos- Ur is geen andere commentaar deze week dan op de ramp waar hoofd en hart vol van is. En er is geen commentaar of hij dient te beginnen met een woord van diepe deernis met de slachtoffers en hun nabestaanden. En de stellige verzekering, dat er nu geen rouw is of hij is nationaal. Niet ook is het mogelijk deze ramp te overdenken zonder een ogenblik verbijsterd te staan en te vragen waarom dit arme kleine land na zoveel bange jaren zó zwaar geslagen moest worden. Weergaloze veerkracht Wie dit alles overdenkt en dit alles is sedert die bange Zondag nimmer uit de hoofden der Nederlan ders moet tegelijk wel vervuld geraken met een ge. voel van trots en bewondering voor de weergaloze veer kracht van ons volk. Het scheen die Zondag wel ge- electrificeerd: het was een immense uitbarsting van energie en al is het ook een verschrikkelijke ramp die er de aanleiding voor was, niemand kan ontkennen, dat het land die dag een schone aanblik bood. Gedaan was het met het najagen van eigenbelang en het streven naar rust en veiligheid. Als één sterke man stond het volk gereed om de strijd aan te binden tegen het water. De Radio. Wel mogen wij ons gelukkig prijzen, dat wij de vruchten der moderne techniek bezitten. Men durft zich nauwelijks voor te stellen wat er zou zijn geschied wanneer niet dag en nacht de radiostem de hulp had kunnen roepen en dirigeren en de getroffenen kon laten weten, dat hun.redding naakte. Overigens moet ons in dit verband van het hart, dat na de ongewild met dramatiek geladen officiële berichten, de z.g. reportages wel erbarmelijk waren. Instede van bekwame improvisatoren en mensen met descriptief talent, lijkt het wel alsof wij alleen voor dat doel beschikken over hakkelende wauwelaars, die op de meest tragische ogenblikken zonder mankeren de meest zotte en onbenullige vragen durven stellen. Enorm medeleven Wat moet die bliksemsnelle hulp en dat medeleven ook de harten van de getroffenen hebben verkwikt en hoe kwam op dat ogenblik van nood vast te staan, dat wij nu leven in een groter verband dan dat van Ne. derlandse stam alleen. Uit de buurlanden, uit de ge allieerde landen, maar ook van Zweden, Zwitserland, Israël, stroomden toezeggingen en giften soms zó groot, dat ze voor de schenker zeker een offer moesten betekenen. Kust van Europa Dit snelle en innige medeleven doet het hart goed, maar deze manifestatie is een belofte en dat is nog beter. Het aantal dijkbreuken is ontstellend groot. Van. zelfsprekend zijn onze ingenieurs en onze bazen de meest gerede deskundigen om het herstelwerk te leiden. Maar wij betwijfelen of wij het bij een ramp van dezp omvang zonder hulp van buiten kunnen klaren. Wij künnen het wel maar dat zou jaren duren. En het is niet de kust van Nederland, die bezweken is: het is een stuk kust van Europa. Wij behoeven ons er niet voor te generen wanneer wij in het belang van Europa het snelle herstel van onze dijken tot een Europese aangelegenheid ver klaren. Het is verheugend, dat zo veel Europese landen onze ramp eigenlijk terstond ook zo hebben gezien. De 'kracht van de eenling Het is op dit ogenblik nog niet mogelijk de omvang van de ramp te overzien. Het is ook nog niet mogelijk om vast te stellen welke gevolgen deze ramp voor de naaste toekomst zal hebben. Het is ook nog te vroeg om naar oorzaken te vragen en misschien een critisch geluid te laten horen. Dit is de week van de slag en het ,,helpe wie kan". Niettemin geloven wij geen misbruik te maken v?.n dit onheil wanneer wij concluderen, dat het toch wei duidelijk aan het licht heeft gebracht over welke enorme geestelijke en physieke reserves ons volk be schikt, wanneer het de ruimte wordt gelaten voor eigen initiatief en wanneer het in vrijheid kan reageren. Tijdens rampen als deze heeft de Nederlander ge legenheid die kracht te demonstreren. ALS WIND EN WATER SAMEN TOESLAAN RAMPGEBIED, Februari. TNE dood staat tot het vasteland van Brabant en Zuid-Holland. Daar, waar bij Rilland Bath -L' de spoorlijn in het niet verdwijnt, daar, waar de weg van Halsteren naar Steenbergen overspoeld is door trillende golven, is men aan de grens van de dood. Water en nog eens water; onafzienbare verten en een zwarte hemel, waaruit sneeuw en regen in trieste afwisseling neerstriemen en altijd de snerpende kou. Mens en dier sterven in dit verdronken land. Elk op zijn eigen wijze, naar zgn eigen aard. Het sterven van de dieren heeft gigantische afmetin gen aangenomen. Het sterven van de mensen is indivi dueel. De koeien gaan dood of redden zich, strom pelend, met wezenloze blik. Dom en triest. Zij laten zich meezeulen en vallen; bloed komt uit hun kop en uit hun poten. Zij willen het liefst stilstaan bij elkaar, de ruggen tegen het water en de wind gekeerd, de ogen half open, moedeloos, zich overgevend, wachtend tot de dood komt, het water, de storm, de koude. De paarden zijn anders. De paarden hebben grote, starende ogen, met de doodschrik er in. Zij willen weg. Men hoeft hen niet voort te drijven. Zij struikelen van haast. Het instinct doet hen snakken naar het Oosten, waar de veiligheid wenkt. Zij weten, dat het water achter hen is; terwijl sommige boeren nog sliepen, hinnikten de paarden. De katten zijn rappe maten voor de dood. Zij hollen heen en weer, springen van de ene plek op de andere, kruipen in een holletje of onder een stoel, op bed, of op de rokken van de vrouw. Zij dansen en springen nog wat en dan grijpt het water hen beet en smoort ze, zacht klagend, in het zand. De hanen steken hun rode kammen in de grond. Hun ruggen tegen het Westen gekeerd, wachten zij de dood af, die zij niet in de ogen durven kijken. Zij geloven er niet in. Zo reageren alle creaturen op de wijze hunner aard; het machtige sterven dat over hen is gekomen. Het machtige ster ven, waarvan de twee-en-veertigste psalm Davids, in het acht ste vers, gewaagt: „De afgrond roept tot de afgrond, bij het gebruis Uwer watergoten: Alle Uwe baren en golven zijn OVer mij heengegaan". Hoe velen, die op zolders, in bomen en op schuren zitten, denken aan het negende vers: „Maar de Here zal des daags zijn goedertierenheid gebieden en des nachts zal zijn lied bij mij zijn."? Ook de dag, vaal en bleek, heeft geen vertroosting ge bracht- Zij, die op die daken, in de bomen, op de schuren zitten, over een mateloze watervlakte turende, des nachts onder de benauwenis van het duister, sterven elk op hun eigen wijze. Niet als soort. Dit is het voorrecht van de mensen, de dood alleen te ondergaan: niet als collectiviteit. Sterven moeten wij alleen. De hand in de boom wordt dor als de takken, die hij. vasthoudt, en laat los. Een lichaam spoelt weg. Eén der velen. Water sijpelt de zolder binnen, een boot slaat om, terwijl de moeder de kinders omiklemt- Men ziet lijken drijven, blauw en bleek, opgezwollen, onrustige, verstarde gelaatstrekken. John Foster Dulles maakt zijn plannen bekend Tegen de dijk spoelt aan, wat gisteren nog menselijk geluk was. De crapaud waarvoor zo lang is gespaard; het buffet, vanmorgen nog schoongemaakt, de in maak dat is de zorg voor deze winter speelgoed van de kinderen, stoelen, bussen, tafels, kleren en tussen de dode varkens, met lichamen, zwaar van water en vet, een pop met grote starende ogen en een zoete glimlach, in was verstild. Weldra slapen zij in de kerk, naast elkaar op het steen, de doden, die zes en dertig uren lang een blad in de wind zijn ge weest, een rimpeling op het water, het haar ligt druipnat langs de gezichten; de kleren sijpelen het vocht uit. Het is voorbij Een laatste blik heeft niets dan duisternis gevangen en het zwarte water, de afgronden des doods. Nu is het stil op het blauwe plavuisel van de kerk. De rust; de onbeweeglijkheid. Geen golven, geen wind. Stil. Onder de tekst voor de preekstoel- Géén denkbeeld der ellende... Men moet niet week zijn. Het is goed, dat het Nederlandse volk nauwkeurig weet wat er gebeurd is. De radio en de dagbladen zijn grotendeels verzakelijkt. Dat kan niet anders. Zü geven opsommin gen van feiten, van nieuws- Achter elk bericht klopt echter een angstig, mense lijk hart. Men heeft zich in de rest van Neder land geen denkbeeld er van gevormd wat er is geleden. Men heeft geen denkbeeld van de mateloze ellende; men heeft geen denkbeeld van het leed; men heeft geen denkbeeld van het geluk. Ja, van het ge luk. Wij waren in een cafeetje, zo'n klein cafeetje, stinkend naar bier, met een kroegbaas; nu vol mensen, druipend van het water, hun dekens en beddegoed bij de hand hebbende. Geredden, die vertel den en nog eens vertelden- Daar, in een hoekje, zaten twee mensen. Een jonge man en een jonge vrouw. Een kind lag met het hoofd tussen twee koppen op tafel te slapen. Het haar over het gezicht. De twee mensen spraken niet; zij staar den elkaar aan, en telkens greep de hand van de man de arm van de vrouw en streelde die met oneindige tederheid- Zij keken elkaar aan. Zij keken elkaar nog eens aan Zo bleven zij zitten, zo vol ge luk onder de valse plaat die reclame maakte voor het drinken van Bok-bier en die nog niet was weggehaald. Dat was in het kleine cafeetje, vol mensen, en bier, en beddegoed. Uit het duister was het water die Zon dagmorgen gekomen. De wind had de ge hele Zaterdag gehuild en gebruld- In dit land van wind is men daar aan gewend. Men had elkaar misschien eens bezorgd aangekeken, toen de storm de muren van het huis schudde; vooral toen, tegen het vallen van het duister, het water over verschillende stukken dijk heen joeg en afs een formidabele regenbui op de kleine huizen neerviel, die in de strikte regel maat /an dorpen en gehuchten staan. Af zonderlijke boerderijen; de dorpen lijken zo gebouwd, dat de huizen elkander be scherming geven. Het kletterde op de daken. Het geluid was overstemd door de wind, die hoog en machtig over het Zeeuwse land zijn doodsoordeel aankon digde- Het gedruis van wind én water is een beeld, dat men herhaaldelijk in de Bijbel terugvindt. Als in het Heilige Boek de verschrikkingen worden aangeduid, die het mensenkind kunnen treffen, ge waagt het van gedruis van wind en water. Het gedruis van wind en water hangt met de afgrond samen, waarin men kan tui melen en waarin de uiterste benauwenis en duisternis heersen. Het vreselijke, die Zaterdagavond: dat naast het gedruis van de wind, dat men kende, een andere klank aanwoei, die van het water. Want het water, als het losbreekt, maakt, o mys terie, zijn eigen geluid. Hol en onheil spellend, rommelend als de donder, die uit de verte komt aangerold, maar stager- De lucht was zwart. Volstrekt zwart. De maan, de grote tovenaar bij deze ramp, die door zijn vreemde kracht de spring vloeden verwekt, ging schuil. Er waren geen wolkenflarden aan de lucht, slechts onpeilbaar donker. De dieren op stal waren onrustig en on- OMSLAAN A.U.B.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 2