SCHANDAAL IN
s SPANJE
DE DERTIEN KLOKKEN
Moedige verklaring van een matador
door James Thurber
ELSEVIERS WEEKBLAD
Zaterdag 7 Februari 1953
Goya „La canaille avcc Ue lancet"
hij, maar slechts hij kan zulk een gratie,
zulk een zekerheid hebben voor de dreiging
van verwonding of van de dood."
Tijdens de passen, genaamd manoletinas,
draait de torero om zichzelf, het hoofd ge
heven, de muleta onder zijn arm, terwijl zijn
tegenstander in de andere richting draait.
De man doet alsof hij het beest niet ziet, zo
de indruk wekkend voor zijn eigen plezier
op een tweekwartsmaat te draaien. „Dit is
een dans van extatisch karakter. Dit samen
gaan van mens en dier, ieder in zijn eigen
wereld draaiend, voor enkele ogenblikken
aan elkaar gebonden door een soort zwaarte
kracht, is een hallucinerend schouwspel en
de tegenwoordigheid van de dood geeft aan
dit schouwspel een onvergelijkelijke schitte
ring. Het is Theseus voor de Minotaurus.
De torero jaagt ons angst aan, verwondert
ons, bekoort ons. Tot waar gaat de over
moed van de torero? Het instinct tot leven
verbindt ons met hem en maakt ons adem
loos, maar een vreugde overstelpt ons bij
iedere gelukte poging van de torero. Zijn
overwinning is de onze."
Internationaal opzien
Ongeveer tegelijk met het artikel van
Marc Bernard in La Table Ronde heeft
Antonio Bienvenida, die tot de beste tien
matadors van Spanje wordt gerekend, een
geheimpje uit de doeken gedaan, dat groot
en internationaal opzien baarde in de wereld
van de stierenvechterij. Het was reeds lang
opgevallen, dat Spaanse matadors, die in
Zuidamerikaanse landen in het strijdperk
traden, voorzichtiger te werk gingen dan zfl
dit thuis in Spanje deden. Bienvenida heeft
nu verteld hoe dit komt. Hij verklaarde, dat
men reeds vijftien jaar in Spanje de zoge
naamde „afeitado" op de stieren toepast en
hij vertelde erbij, dat hij in de toekomst er
voor past om met deze dieren de strijd aan
te binden. De „afeitado" is het korter maken
van de horens van de stier om mens en stier
meer gelijke wapens in het gevecht te geven.
Jean Creach wijdt aan Bienvenida's op
zienbarende opmerkingen een interessante
beschouwing in Le Monde. Het toepassen
van de „afeitado" wordt volkomen onjuist
genoemd. De waarde van het stierengevecht
ligt in het feit, dat de stier nooit heeft ge
leerd de mens te wantrouwen, zodat hij
vecht met ongecompliceerde kracht en
zekerheid. Door de „afeitado", welke be
werking een afschuwelijke marteling is voor
de stier en waarbij de punten van de horen
gekort worden, is het beest verzwakt,
angstig, achterdochtig en verminkt. Want
een gepunte hoorn is als een gebroken nagel
voor ons, overgevoelig en onbruikbaar.
Op deze wijze heeft men de stier zijn
zesde zintuig ontnomen. Na de „afeitado"
is hij niet meer dan een kalf. En zo is het
element van onverschrokkenheid, van moed
en eerlijk gevaar ook uit het stierengevecht
verdwenen.
Bienvenida neemt het duidelijk voor de
verminkte stieren op. „Het arme dier is als
een man wiens tanden tot het vlees zijn af
gevijld en die er toe wordt gedwongen om
hard brood te kauwen."
Zo hebben millioenen Spaanse liefheb
bers van de stierengevechten plotseling,
door de „moedige verklaringen" van een
van hun meest favoriete matadors, een
merkwaardig probleem in de sohoot ge
worpen gekregen. Een Madrileens blad
heeft het al gezegd „Wanneer men een
echt stierengevecht wenst te aanschouwen,
is men nu verplicht naar Zuidamerikaanse
landen te gaan, waar de stieren nog hun
echte horens dragen."
F. v. d. MOLEN
Het bonte, boeiende schouwspel van de
stierengevechten is reeds honderden
jaren oud. De mogelijkheid bestaat
zelfs, dat zij op het Iberisch Schiereiland
reeds in de Romeinse tijd inheems waren.
In de meeste Spaanse steden treft men
stadions voor deze kleurrijke, dikwijls
wrede Spaanse sport aan, die ook, vooral
de laatste jaren, in de Zuidamerikaanse
landen bedreven wordt. In Spanje alleen
vindt men ruim 400 van deze plazas de
toros.
beschermen. Eerst in de derde acte moet hij
optreden. Met de hand op de heup gaal
de torero het dier tegemoet, nadert nog
meer van opzij, met kleine passen om de
aanval uit te lokken, de horens van de stier
gaan heen en weer, er is een aarzelen tus
sen de man en de rode doek. In dit spel van
uitdagen, in dit gevaar, zonder ophouden,
gezocht en afgewend, ligt de kunst. De uit
drukking van Nietzsche „dansen met ket
tingen" schrijft Bernard heeft hier al
zijn zin.
Dans met kettingen
Er zijn altijd voor- en tegenstanders van
deze Spaanse feesten geweest. In het voor
treffelijke Franse letterkundige tijdschrift
La Table Ronde heeft de Franse schrijver
Marc Bernard een aantal belangwekkende
notities over de stierengevechten neerge
schreven. Voor hem is het aanschouwen
van de strijd van mens tegen dier altijd
weer een evenement van de eerste rang.
„Zelfs als ik iedere dag stierengevechten
zou zien, zouden zij, geloof ik, voor mij
altijd hun merkwaardig karakter behouden",
schrijft hij. Bernard vindt, dat vele mensen
zich aan even grote gevaren blootstellen als
de torero, alhoewel deze er zelden een
schouwspel van maken. Een testpiloot sterft
in de eenzaamheid, een torero sterft voor
de menigte. „Als men zegt, dat een torero
zijn leven riskeert om ons te amuseren, be
grijpt men er niets van." De torero speelt
zijn spel en speelt het ernstig.
„Gelimiteerd door de weinige middelen
van uitdrukking, afhankelijk van de kwali
teit van het dier, gedwongen steeds aan zijn
eigen heil te denken, aanvaller en vervolgde
tegelijkagressief en in de verdediging, zijn
lichaam biedend om de stier te lokken en
onmiddellijk zich verbergend achter de
doek, stoutmoedig on voorzichtig, waaghals
en onophoudelijk vluchtend, bezorgd om zijn
roem en tegelijk om zijn veiligheid, inder
daad, de torero danst met kettingen aan.
Vrijwel iedere danser zal het beter doen dan
In een land als Spanje, waar het geld zo'n
grote waarde heeft, maken sommigen van
deze jonge mannen die voor het aller
grootste deel uit de armste milieus komen
in enkele jaren een enorm fortuin. Bernard
noemt enkele voorbeelden. Litri was de
zoon van een boer zonder land, Calerito
werkte op zijn zestiende jaar in een café te
Valencia. Beiden waren op hun twintigste
jaar millionnairs in pesetas en omringd door
een soort hofhouding van journalisten, per
soneel en bewonderaars.
Tientallen jongelieden verdienen met de
„corridas de toros" in een half uur meer
dan zij op een andere manier in twintig
jaar zouden empocheren. Zij zouden ver
wonderd zijn, wanneer wij hun vertelden, dat
zij hun leven waagden om ons te amuseren,
want het is slechts voor zichzelf, dat zij deze
harde taak op zaoh nemen.
Leertijd het gevaarlijkst
De gewoonte, het beroep, vermindert het
gevaar. Joaelito, Manolete en Sanchez
Mejias werden in de arena gedood maar be
faamde toreros als Belmonte, El Gallo, Do
mingo Ortega en zovele anderen hebben
zich teruggetrokken zo al niet ongedeerd
dan toch veilig. Men etek bet aantal doden
onder de matador* op veertien procent,
maar voor die van de eerste grootte daalt
het cijfer aanmerkelijk.
De leertijd, zegt Bernard, fa het gevaar
lijkst, want hoe paradoxaal dit ook moge
klinken zolang de torero geen ervaring
heeft, moet bjj het tegen de gevaarlijkste
stieren opnemen, tegen beesten, die door de
matadors van naam worden geweigerd.
De beesten van een bekend torero worden
met zorg gekozen. Daar hij veel in het strijd
perk treedt, neemt zijn ervaring hand over
hand toe en kan hij zich een voorzichtig
spel veroorloven wanneer zijn tegenstander
hem te gevaarlijk lijkt.
Bernard meent, dat er waarschijnlijk geen
plaats op de wereld is, waar de passie van
de toeschouwer zich zo spontaan uit als ge
durende een stierengevecht en waar de be
wondering sn de afkeer elkaar zo snel op
volgen. Een stierengevecht is een schouw
spel met een volkomen onzekere uitslag en
hierdoor ontstaat het karakter van waar
achtigheid. Naast de mensen en de dieren
beslist een onzichtbaar iemand, die men
„suerte" (het lot) noemt, over de uitslag en
de toejuichingen van de middag.
„In het begin is er niets doodser dan een
stierengevecht", schrijft Bernard. Eerst krij
gen wij een korte voorstelling van de stier.
Hij is het die van de twee voornaamste
acteurs gewoonlijk het best zijn rol speelt,
waf de critieken er ook van mogen zeggen.
„Hij gaat heen en weer, houdt ineens stil,
de kop trots, werpt zich op een barrière,
toont u, dat hij klaar is om te vechten. Dan
komen twee helpers, die hem met een cape
naar zich toe trachten te trekken. Het is hun
ten strengste verboden om sterk op de voor
grond te treden. Zij zijn er slechts om het
beest te verplichten zijn wijze van vechten
bekend te maken. De matador maakt dan
soms enkele passen, die
men véroniques noemt.
Dan komen de pica
dors binnen op paar
den, die één oog ge
blinddoekt hebben, het
oog, dat van de vijand
afgewend zal zijn.
De stier werpt zich
op het paard, werpt zijn
kop onder de buik, die
door een soort matras
beschermd wordt, en
blijft onbeweeglijk en
duwend met zijn horens
staan, terwijl de pica
dor, leunend met al zijn
gewicht, het ogenblik
uitbuit om zijn vijand
bovenmate te kwellen
en af te matten." De
tijd van de matador is
dan nog niet gekomen.
Met de cape in de hand
kijkt hij toe. Deze eer
ste acte is bijna altijd
onwaardig. Daarom
eindigt zij in negen van
de tien gevallen met af
keurend gebrul van het
publiek.
Dan komt de tweede
acte. De helpers plaat
sen drie of vier wim
peltjes. De matador
heeft nog steeds niets
gedaan behalve een
paar passen met de
cape als parade en om
een picador, die zich
ia gevaar bevindt, te
kasteelplein schrokken zes ganzen die slak
ken zochten, en zagen op naar de eiken ka
mer. „Wat glimt dit glam!" riep de Hertog
uit, ontsteld door de poel verwaterende
juwelen op zijn tafel.
Zijn oogglas viel hem uit het oog, en hij
hieuw met zijn zwaard naar wat hij niet zien
kon of horen. Er was iets in de zaal aan
het bewegen, als apen en schaduwen. De
flambouwen aan de wand gingen uit, de
twee klokken stonden stil, en de kamer werd
kouder. Er kwam een stank van oude, nooit
geluchte kamers, ex kwam het geluid van
gillende konijnen.
„Kom op, gij glijm van slijm!", brulde de
koude Hertog. „Moogt gij de octopus al ten
dood verschrikken, gij vaal na-zaad van don
der en van haat, weet dat de Hertog van
het Koud Kasteel u staat!" En spottend zei
hij„Als dan al mijn kostbaarheden ver
gaan zijn tot klots, meen niet dat ik liefst
wil koud en eenzaam voort te leven! Op het
zwaard, gij slijmerige slaapstee".
De Tootaal glijmde. Een gesmoorde
kreet, en 't was gedaan.
Toen Horem in de kamer kwam, hou
dende een lichte lantaren boven het hoofd,
was er niemand meer. De degen van de
Hertog lag glimmend op de vloer, en van
de tafel dropen de juwelen van Hagga's
lach, die nooit zo lang duren als de edele
stenen van het leed, maar weer verkeren
in tranen, in veertien dagen tijd.
Horem stapte op iets dat schriekte onder
zijn schoen, en flabde tegen de wand. Hij
raapte dit op en het was de kleine zwarte
bal, met vurige uilen.
En de laatste spioen van de Hertog
van het Koude Kasteel, eenzaam alleen
in de ledige zaal, dacht dat hij hoorde,
maar van zeer verre, een lach van Iets.
Vertaling J. W. F. Werumeus Buning
tig.Hij had alle edelstenen geteld en ze
in een zak gedaan. Er lag er geen meer op
de tafel. Hij zag hen alleen aan met valse
en verschrikkelijke trekken.
„De Prinses", zei de Hertog, „is de
mijne."
Een dodelijke stilte vervulde het vertrek.
De Goedpux verbleekte enigszins en zijn
ene hand begon te beven. Hij herinnerde
zich dat iets in de duisternis, op Hagga's
heuvel, langs zijn enkel gevallen was, een
saffier of robijn, die uit de zak viel.
„Eén duizend", zeide de Hertog op kla
gelijke wijze en in een zeer verbaasde toon.
Een diamant was uit zijn handschoen ge
vallen, uit de linker, en niemand dan de
Goedpux zag ze vallen. De Hertog stond
op „Waar wacht gij nog op!" snauwde hij.
„Gaat heen. Als ge voor altijd heen gaat, zal
het mij te kort zijn, en als gij nooit weder
keert nog steeds te vroeg!"
Hij wendde zich langzaam tot Zorg.
„En wat voor knopen?" grauwde hij.
Dubbele Turkse", zeide de jonge Prins.
„Ik heb ze van .mijn zuster geleerd."
„Scheer u weg!" gilde de koude Hertog
nogmaals, en baadde zijn handen in de
edelgesteenten. „Mijn juwelen", kreunde hij,
„zullen eeuwig duren." De Goedpux, die
nog nimmer grinnikte, grinnikte. De brede
deuren van de eiken zaal openden zich, en
daar lieten zij de koude Hertog staan, met
zijn handen tot de pols verdiept in edelge
steenten.
„Yarrow", zeide de Prins, „ligt halver
wege ons pad." Zij stonden toen al buiten
het kasteel.
„Deze zullen u van node komen",zeide
de Goedpux. En hij reikte hem de teugels
van twee witte paarden. „Uw schip ligt in de
haven. Het zeilt over een uur."
„Het zeilt te middernacht", verbeterde
hem Horem.
„Ik kan niet alles weten", zei de Goed
pux. „Mijn vaders klok ging nooit op tijd.
En hij was niet al te sterk in de hersenen."
Zorg hielp de Prinses in de zadel. Zij
staarde voor het laatst naar het kasteel.
„Fraai staat de wind voor Yarrow", zei
de de Prins.
De Goedpux staarde voor het laatst naar
de Prinses. „Houdt u warm", zei hij
„Rijdt dicht naast elkander.. Vergeet de lach
niet. Ge zult ze nodig hebben, zelfs op de
gezegende kusten van Hier en Hiernamaals."
„Er waren geen paarden in de stallen",
mijmerde de Prins. „Waar hebt gij die witte
dan wel vandaan?"
„De Goedpux heeft veel vrienden", zei
Horem. „Ik geloof dat ze hem zelfs paar
den geven, als hij ze nodig heeft. Maar ja,
hij kan ze ook wel uit niets gemaakt heb
ben. U weet hoe hij is".
„Ik weet het", zuchtte Zorg van Zorga.
„Zeilt gij met ons naar Yarrow?"
„Ik heb hier nog veertien dagen werk",
antwoordde Horem. Aldus wil het mijn
heksenspreuk. Tijd om mijn koffers te pak
ken. en Kreng te verlossen van knopen."
Zij keken nog om naar de oude Gemeen
plaats, maar hij was er niet meer.
„Waar is hij gebleven?" vroeg Saralinda.
„O", zei Horem. „Hij is altijd wel ergens."
„Geef hem dan", zeide Saralinda, „mijn
beste groeten, en deze roos", Horem nam
de roos aan.
De twee sneeuwitte horsen snoven sneeu-
wige damp in het koel, groen dal, dat
naar de haven leidde.
Er stond fraaie wind voor Yarrow, en,
ver uitziende over zee, dacht de Prinses Sa
ralinda, zoals vele mensen soms denken, op
heldere windeloze dagen, de schone eilan
den en glanzende stranden van Hier en Hier
namaals te zien.
Daar kan iedereen over denken, zoals
hij wil (er is veel in de wereld dat sohone
glans heeft), maar ik heb altijd geloofd
dat zij ze zag, en dit blijf ik: geloven.
Epiloog
Slechts veertien dagen later zat de Hertog
te pronkseren over zijn juwelen in de
eiken zaal, toen zij plotseling verander
den in tranen.
De franjes van zijn glinsterende handen
werden bevlekt met Hagga's lach.
Hij steigerde op de been, en trok zijn
zwaard en schreeuwde, „Gruchtl" Op hit
(Slot)
De donkere eiken zaal was helder van
vlammende flambouwen, maar hel
derder van het licht van Saralinda.
Het koude oog van de Hertog werd ver
blind door de glans van eenduizend
juwelen, die schitterden op de tafel. Zijn
oren werden vervuld met klokgeluid,
toen de klokken begonnen te klinken.
„Een!" zei Horem.
„Twee!" schreeuwde Zorg van Zorga.
„Drie!" hoorde men des Hertogs stem
haast onhoorbaar.
„Vier!" zuchtte Saralinda.
„Vijf!" kraaide de Goedpux, en wees
naar de tafel. „De taak is afgedaan, de
termen van het contract getermineerd", zei
hij.
Het koude oog van de Hertog keek lang
zaam de kamer rond. „Waar zijn mijne
lijfgarden?", kraakte hij, „en waar is Kreng,
de sterkste van allen?"
„Ik lokte hen naar de toren", zeide Zorg,
„en ik sloot het slot. Hij die in knopen ge
kneveld ligt is Kreng."
De Hertog keek vals naar de juwelen op
de tafel. „Zij zijn vals!" zei hij. „Mij dunkt
het zijn gekleurde kiezelstenen!" Hij nam
er een in de hand en zag dat ze echt was,
en legde ze weer neer.
„De taak is afgedaan", zei Horem, „de
termen zijn getermineerd."
„Niet voor ik ze geteld heb", zeide de
Hertog. „Als er ook maar één is, die er
niet is, is Saralinda morgen mijn gemalin."
Alle gestalten in het vertrek zwegen stil, en
hij kon hun adem horen.
„Wat een smerige manier om je eigen
nicht te belatafelen", zei de Goedpux.
„Zij is geenszins mijn nicht.." snauwde
de lamme man. „Ik ontstal haar een ko
ning." Hij vertoonde de onderste helft van
zijn gebit. „Wij hebben allen onze ge
breken", zeide hij, „en het mijne is dat ik
slecht ben." Toen zette hij zich aan de
tafel en begon de edelstenen te tellen.
„En wie is mijn vader dan wel?", gilde
de Prinses.
De donkere wenkbrauwen van de spion
rezen omhoog. „Ik meende dat de Goedpux
het u al verteld had, maar het is waar, zijn
herinnering is slechts gering."
„Speciaal" zeide de Goedpux, „als het
over namen van koningen gaat.
„Uw vader", sprak de spioen, „is de
goede Koning Gwain van Yarrow.
„Dat heb ik geweten!" zei de Goedpux,
„maar dat was ik vergeten." En hij wendde
zich tot Saralinda„zo heeft dan de gift
die uw vader gaf Hagga, toch eindelijk nog
uw geluk gebracht".
De Hertog zag op en liet al zijn tanden
zien. ,,'t Verhaal is al te liefelijk voor
mijn smaak", snauwde hij. „Hatelijk
hoort het mij aan." En hij bleef voorttellen.
,,'t Is haaks", zei Horem, „en naar mijn
smaak verkwikkelijk en schoon". Hij nam
zijn masker af. Zijn ogen waren helder en
blij. „Mag ik mijzelf even voorstellen", zei
hij. „Ik ben een dienaar des Konings, van
de goede Koning Gwain van Yarrow."
„Dat", zei de Goedpux, „heb ik nimmer
geweten. „Maar dan had je de Prinses al
jaren geleden kunnen verlossen.
Des Konings dienaar zag droef, en zeide,
„Ik geef daar nooit graag commentaar op,
maar mij bezwaarde een heksenzwoer."
„Ik heb een hekel aan heksen", zei de
Goedpux, „met alle respect voor Moeder."
De hertog glimlachte nu zo dat men zijn
bovengebit zag. „Ik kan niet eens meer de
spioenen vertrouwen die ik zie", mompelde
hij. Zijn oog zag glazig rond, en zag de
Goedpux. „Gij akelige Abstractie", gromde
hij. „Gij Gemeenplaats! Gij Goedpux ex
machina!"
„Blijft u kalm alstublieft", zei de Goed
pux, „lelijke dief!"
„Negen-honderd-acht-en-negentig", telde
ie Hertog. „Negen-honderd-negen-en-negen