Het kwetsbare leven ZEEGATEN NU DICHTEN! r-mm Eerste eis: kortere kustlijn door A. Ingwersen Strijd van eeuwen: spreuken van Zeeuwen door prof. mrJ. A. v. Hamel ELSEVIERS WEEKBLAD Zaterdag/7 Februari 1933 Hadden wij niet parater kunnen zijn? Hadden wij niet beter op onze hoede dienen te zijn, toen de weerberichten van het K.N.M.I. Zaterdagmiddag de naderbij komende storm voorspelden en een ieder toch wist dat de storm onze kust zou bereiken op een moment dat het spring vloed zou zijn? Het zijn vragen die aller wegen gesteld worden door verbijsterde mensen, die zich verpletterd voelen door de fatale omvang van de ramp, die als de grootste te beschouwen is uit de lange rij van catastrophale stormvloeden uit onze geschiedenis. Wij ook hebben deze vragen gesteld en ze voorgelegd aan de enige instantie die er een afdoend antwoord op kan geven de Rijkswaterstaat, het verantwoordelijke over heidslichaam, dat het oppertoezicht uit oefent over de dijken van onze kusten en rivieren. Kracht van een orkaan Het antwoord was neen, déze calamiteit viel niet te voorzien. Het water, opgezweept door een krachtige Noord westerstorm, de gevaarlijkste windrichting voor ons kust gebied, die bovendien soms de kracht van een orkaan aannam, is tot hoogten gestegen die vooral in de Zeeuwse stromen tot ver boven de hoogst bekende vloedpeilen reikten. j Het is vrij lastig een nauwkeurige opgaaf te doen van de maximaal bereikte vloed standen, omdat verschillende peilschaaltoe- stellen tijdens de storm in het ongerede zijn geraakt, maar het staat toch wel vast dat bij Temeuzen in Zeeuws-Vlaanderen het water 70 cm hoger is gekomen dan de inds het jaar 1800. Bij Umuiden bedroeg dit cijfer 20 cm, waar uit blijkt dat het in het juist zo kwetsbare zuidelijke kustgebied het ergste gespookt heeft In Veere bijvoorbeeld kwam 68 cm meer water dan bij de stormvloed van 1825, die tot de aller-ernstigste werd gerekend. Dat het water juist in de Westerschelde zulk een uitzonderlijke hoogte heeft kunnen bereiken, waardoor de dijken van de zuide lijke kust vai. Zuid-Beveland die toch wat de stormrichting betreft vrij gunstig lag zo zwaar gehavend werden, moet in hoofdzaak geweten worden aan het nood lottige samenvallen van de hoogste op- waafing met het tijdstip van het hoogste punt van het getij. Dijken zijn overgelopen Er is geen sprake van, zo heeft men ons met stelligheid verzekerd, dat de dijken be zweken zijn doordat ze in een staat van verwaarlozing verkeerden, door een gebrek aan waakzaamheid of door het plichtsver zuim van de verantwoordelijke water schappen. De dijken zijn ook niet op zwakke plekken doorgebroken zij zijn om het eenvoudig te zeggen overgelopen door een immense watermassa, welks spiegel tot boven de kruinen der dijken rees. Men kan dus zeggen dat de dijken op die plaatsen te laag waren. Dat is inderdaad juist, maar men mag zulks niet op een be schuldigende toon constateren en hierbij niet uit het oog verliezen dat hun hoogte, vorm en hoedanigheid het resultaat zijn geweest van en bepaald zijn geworden door een ervaring die de dijkenbouwers in een periode van honderden en honderden jaren hebben opgedaan. Sinds wij de vloedhoogte peilen (ong. 1800) heeft de Noordzee, deze laatste niet meegeteld, vier zware aanvallen op onze kust gedaan in 1825, in 1894, in 1906 en in 1916. Deze stormvloeden en de nagenoeg elke twee jaar voorkomende stormvloeden van geringere kracht, hebben hun die de verantwoording voor onze dijken dragen geleerd hoe hoog de dijken moeten zijn om het water te kunnen keren. Zij hebben daarbij rekening gehouden met een bepaalde veiligheidsmarge, maar vèr boven de normen die de practijk hun voorschreef, konden zij niet gaan, louter al niet uit eco nomische overwegingen. Dijken zijn men senwerk. Zij worden opgeworpen door mensen en ook betaald door mensen. Onder het sinds eeuwen geldende motto Die het water deert, die het water keert. Achteraf en diep onder de indruk van de verpletterende ramp, die ons volk heeft neergeslagen, is het heel begrijpelijk, maar is het ook heel gemakkelijk om uit te roe pen dat onze dijken ook berekend hadden moeten zijn op deze stormvloed. Gunstige omstandigheden Wie durft echter te beweren dat de thans bereikte vloedhoogte ook het uiterste maximum is dat mogelijk is? De deskun digen «uilen hun die dit zeggen dan voor rekenen, dat de ongunstigste factoren, die «am«nspeelden om deze ontzettende ramp te veroorzaken wel vele waren, maar dat er ook nog gunstige omstandigheden in dit spel van het noodlot zaten. Het was weliswaar springtij, maar deze springvloed was deze maal uitzonderlijk. laag, nog lager dan het gemiddelde gewone tij! Zou deze stormvloed zich veertien dagen vroeger of veertien dagen later hebben aan gediend, wanneer de maan in haar peri- chaeum zou hebben gestaan, dus zo dicht mogeljjk bij de aarde, dan zou het water nog dertig tot vijftig centimeter (dit laatste bij Vlissingen) hoger gestegen zijn. Bovendien was een andere gunstige factor dat het opperwater der grote rivieren voor de tijd van het jaar zelfs laag was. Zou dit anders geweest zijn, dan zou de ramp een nog catastrophalere omvang hebben aan genomen. De kans dat de dijk van de Hol landse IJsel tussen Gouda en de Lek zich zou hebben begeven was dan verre van denkbeeldig geweest Schieland en de Krim- penerwaard en nog veel meer polders in Zuid-Holland zouden dan zijn volgelopen. In de buurt van Ouderkerk begon de IJsel reeds bij laag water over de dijk te lopen en zelfs ontstond er een gat, dat men met kunst- en vliegwerk onder meer door twee scheepjes in dif gat te laten zinken, heeft kunnen dichten. Op dit uiterst kritieke punt heeft men ter elfder ure een ramp weten te voorkomen. Moeten onze waterkerende dijken in de toekomst nu zodanig worden verhoogd dat hun kruinen blijven uitsteken boven de hoogste vloeden die verwacht kunnen wor den als alle kwade factoren van orkaan kracht, springtij en hoge rivierstanden tegenwerken? Veiligheidsnormen Men kan ook dit vragen Voelt gij u veilig in uw huis dat opgetrokken is uit twee-steensmuren en welks ramen be schermd zijn door drie millimeter venster glas? Is het niet beter uw muren te ver sterken en overal spiegelglas in te zetten want als er nu eens een orkaan kwam op een dag dat zich ook een zware aardbeving voordeed? Het is zó dat de ervaring ons leert welke veiligheidsnormen wij voor onze woningen moeten aanleggen, zoals de ervaring onze dijkenbouwers voorschrijft hoe sterk en hoe hoog zij hun dijken moeten maken. Tot die ervaring behoort thans ook de laatste storm ramp. Zij zal als alle gegevens bekend zijn geworden en geordend zijn, vermoedelijk de evidente noodzaak aantonen van nieuwe voorzieningen ten einde een weer grotere veiligheid voor ons zo kwetsbaar polderland te bereiken. Verder kunnen onze dijkenbouwers niet gaan. De financiële middelen ontbreken hun en zelfs de materiële, want een ideaal opgeworpen waterkering zou voor het grootste deel uit kleileem moeten bestaan, kleileem waarover wij slechts in zeer be scheiden mate beschikken. Er blijft hun nog over voor de rest op de cijfers te vertrouwen, die de ingenieurs, die de frequentie der stormvloeden bestudeerd hebben, hun verstrekken en die leren dat een stormvloed van een ontstellende kracht, zoals wij die thans hebben ondervonden, slechts eenmaal in de tweehonderd jaar voorkomt. Dat hierin een risicofactor schuilt is duidelijk, maar deze zal een volk dat zijn grote bevolkingscentra willens en wetens op plaatsen bouwde, die meters beneden de zeespiegel liggen, moeten accepteren, zoals de volken van andere landen calamiteiten als langdurige droogte, aardbevingen en grondverschuivingen, hebben te aanvaarden. Ook de hoofdingenieurs van onze Rijks waterstaat beseffen dat hun streven naar een steeds grotere veiligheid van ons (te laag gelegen) land op de lange duur zal moeten leiden naar het afsluiten van alle zeegaten, naar een verkorting dus van de kustlijn, die door de ontwikkeling van de moderne technische hulpmiddelen zeker mogelijk zal worden, en het volgens enkele experts reeds is. Dat zal heel veel geld kosten Een aantal maanden geleden verklaar de ons een hunner, dat Nederland een te arm land is om zich de weelde te kunnen veroorloven zijn kustlijn n i e t te verkor ten. „De schade", zei hij, „die het zee water onze landbouw jaarlijks berokkent door de beruchte verzilting van het land en de schade die de wilde wateren bij stormvloed en noodweer aan onze be volking, onze dijken en landerijen toe brengen, zijn door dit van zijn vroegere hulpbronnen beroofde volk niet meer te dragen. Wij moeten de zeegaten dichten." Aan deze bijna profetische woorden zullen wellicht velen denken als zij straks het sombere eindcijfer zullen vernemen van de totale schade, die ons volk op deze tragische eerste Februari heeft geleden. H. J. LOOMAN Het drama dat zich in ons land heeft afgespeeld is van levensomvattende betekenis. Toen ik, enige weken ge leden, mijn artikel sohreef „wij zijn om- tuind en daarom kunnen we leven", kon ik met vermoeden dat zo spoedig reeds deze waarheid op ontstellende wijze rea liteit zou worden. Het hele leven, zoals het ligt midden in de dood, symboliseert zich in onze, met dijken beschermde, polders. Nu doorbra ken, in één nabht, woeste waterstromen deze beschermende elementen. Waar leven was, heerst thans de dood. Neerlands oude erfvijand heeft een onver wachte aanval gedaan op ons vaderland. Dat gaat altijd zo met overvallen, hetzij die gedaan worden door mensen hetzij door natuurkrachten. Lang kan de natuur, rustig en schijnbaar onbewogen het werk dat men sen doen, aanzien. Misleid door zóveel lankmoedigheid en schijnbare zachtmoedig heid, gelooft de nietige aardworm dat hij de natuur heeft bedwongen. Zong één van onze dichters het der natie niet voor ,t Was Neerland niet meer vreemd natuur de wet te stellen?" Wat een vergissing. De nacht van Zaterdag op Zondag heeft opnieuw be wezen dat dit „de wet stellen aan de na tuur" maar schijn is. Zeker, de natuur laat zich, evenals Simson dat deed, wel een tijdlang binden maar eindelijk ont waakt ook zij uit haar slaap en openbaart zich in volle kracht. Dan worden alle ban den als verzengde draden in stukken ge broken. Nederland is wel bij uitstek het land, dat dit spel met de natuur heeft gespeeld. Liggend aan de rand van een oceaan, ja soms vele meters bepeden de zeespiegel, heeft het de natuur getart. Maar hadden we dan ook geen verstand om dijken te maken en om die op te werpen aan de rand van het water, tegen de hoogmoed der aanstor mende golven? Inderdaad dat verstand be zaten we en daardoor ontstonden onze pol ders, de roem van Holland. Maar de histo rie heeft bewezen dat het een zeer kwets baar bezit is. Als Vondel zijn „Ondergang der eerste Waerelt" dicht, dan grijpt hij naar het beeld dat hem, in zijn eigen land, zo helder voor de geest stond, namelijk het overstromen van het land omdat de dijken bezweken waren. Hij zingt dan ook „Gebroken dijken van opgeborste [veenen Gepakt met duizenden die dootsch [om noodhulp steenen." Hoe schoon zo'n polder ook voor het oog mag zijn, omdat goudgele korenaren, op vruchtbare velden, ons toewuiven en de kapitale hofsteden, scheppingen van het menselijk vernuft, ons in verrukking bren gen, toch blijft de man, die het leven kent, begrijpen dat dit alles midden in de dood ligt, omringd van dotodsgevaren. Het woord van Schopenhauer krijgt hier zin, „De wereld is schoon om te zien [maar schrikkelijk om te zijn." Want versta het toch dat dit polderland schap maar kunstmatig is, en dat de natuur de natuur blijft. Een macht die niet rust voordat al wat haar, door kunstmatigheid, ontroofd werd, herovert is. En gebeurt dit, wee dan de overwonnenenl In die omstandigheid leven nu duizenden onzer medeburgers. E)e natuur werd wel een tijdlang bedwongen maar in dezen is de na tuur niet te bedwingen daar zij een kracht Als het „Woud zonder Genade" heeft het, woeste gebied tussen Rijn- en Scheldemond bekend gestaan bij de eerste bewoners die het kwamen be trekken. De Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden bijeen. Woud is er niet meer overgebleven, maar de ongenadige wor steling tegen het watergeweld van zee en rivieren, die daar moest worden gevoerd, duurt de eeuwen door voort. Telkens weer is dat Zeeuwse stroomgebied een menselijk waagstuk geweest. Telkens weer zijn met noeste ijver en vaardige kunst de rijke landerijen aan de water wolf onttroggeldals hij weer eens héél sterk of héél slim kon zijn wat al niet aan vrucht en aan gelukkige rust weer verzwolgen. Steeds'dan weer, blij ken nu de krachten hervat. Telkens wanneer door de eeuwen heen de Zeelanders de watersnood hebben door staan, hebben zij hun geloof en hun gemoed uitgestort in gedenkpenningen en zinspreu ken. Geformuleerd door wie? En precies wanneer? Het zijn geen uitdrukkingen van een persoonlijke gedachte. Onbekend van oorsprong, onzeker, soms bijbels van her komst zijn zij dan uit een ganse volksgeest opgeweld, en zo voortgedragen. Hoort toe, hoe zulk een rij van penningen van de ge dachten bij hun watersnoden getuigt. Voorop, later ook onder het Zeeuwse wapen en op de Zeeuwse daalder bevestigd, het aloude, uit de volksziel in tegenspoed opgekomen „Luctor et emergo"„Ik worstel, en kom boven", zoals 't weleer is vertaald. Twijfe laars hebben er bijwijlen van gemaakt „Luctor et dementor"„Ik worstel, en word gek", maar is het niet juist de kracht van dat volk, het hoofd er n i e t bij te ver liezen? Buren konden hen uitsliepen, zoals de Brabanders met hun versje „Holland bolland, Zeeland géén land, Ik houd het met den Leikant. De lieden van de zeekant evenwel gingen voort en hebben op hun gedenkpenningen gegrift „Si non nobis, saltern posteris"„Zoal niet voor ons zelve, dan voor 't na geslacht. en „Domine serva nos perimus"„God be hoed ons, wij vergaan". Terwijl hun de onzekerheid voor ogen stond „Incertum quo fata Ferant"„Het is on zeker, waarheen 't lot ons zal voeren", staat op de rozennobel aan de keerzijde „Si Deus nobiscum quis contra nos" „Als God met ons is, wie zal tegen ons zijn?. In vroomheid „In mari via tua et semitae tunc in aquis"„In de zee zijn Uwe ogen en Uwe voetstappen staan in de wateren". In levensmoed „Candor qui tenebris fulget dat sidera coelo"„De zuivere schijn die in de duis ternis glinstert, verstrekt aan de hemel de sterren". En een ferme waarschuwing eindelijk ook tegen het gevaarlijke water „Pastorem occidit ne vos credite lupo" „Vertrouwt den wolf niet, hij heeft den herder gedood". D1' it is dan de taal, bedrukt, vroom en bemoedigend tevens, die de lieden der geteisterde eilanden tot zichzelve ge sproken hebben en spreken. Er is geen woord aan toe te voegen, of 't moest zijn dit alweer zéér oude versje, alweer van een Zeeuwse volkspoëet „Woelt elementen al, schuimt zee, [blaast felle winden! Dreigt dringt al wat gij kunt, ik blijve [buiten klem. De Hemel is met mij, die zal Uw [wreedheid binden. Met reden schrijf ik dan ik worstel [en ontzwem." Hij eindigt met het begin. En zo blijkt het land zonder genade tocheen ge nadig land. Dijkdoorbraak bij Papendrecht bezit groter dan welke kunstmatige schep ping ooit bezitten kan. Wat vanzelf groeit is onkruidalleen kunstmatige teelt geeft begeerlijke vruchten Inderdaad niet al het kunstmatige is edel, maar wel is al het edele kunstmatig. Het maken van dijken rondom polders is kunst matig en edel, maar is het daarom dan ook niet kwetsbaarder dan iets anders? Als een springvloed en een orkaan samen een ver bond sluiten om de aanval te beginnen dan breekt alles wat kunstmatig en edel is stuk. Er bestaat geen mens, die verhinderen kan dat zulk een verbond gesloten wordt. Ze saam te brengen, of te verhinderen dat ze saam komen, lij;t in de macht van een ander, van Hem, w aarvan de Bijbel zegt „dat als Hij spreekt het er dan ook is", maar evenzeer dat „als Hij spreekt het geen er is weer wordt weggevaagd". En dat om de mens, die alléén maar door het „kunstmatige" in 'het leven kan blijven, zijn afhankelijkheid en ijdelheid te leren. Een vermaning, menigmaal gegeven, maar door weinigen begrepen. Hebt gij het reeds begrepen en verstaan dat hetgeen er in ons land gebeurt symbolisch is ten opzichte van het mensenleven in het geheel, van het leven der volkeren en van uw eigen leven in 't bijzonder? Door kunstmatig) e verdragen en grenzen leven de volken, msiar de menselijke natuur blijft dezelfde. Zij verscheurt op één mo ment geschreven verdragen en behandelt ze als vodjes papier. Grenzen worden over schreden en weggevaagd alsof ze er niet waren. In het Oosten hopen de golven van boosheid en willekeur zich op tot een springvloed, voortg ejaagd door een wind van geest die ook ons wil verslinden. De vraag, die nu dringt, is Hoe staat het met onze dijken? Hoe s taat het met ons geloof en onze moed om de dijken te versterken? Is op ons en op de'volken die door dezelfde catastrofe bedreigd worden het woord van toepassing „Zie hen in 't doi'st gestorm Als onverwrikbre dijken Aan 't geeslend zeenat weerstand bien, En buigen noch bezwijken"? En hoe is het met uw eigen leven? Ook hier is in weze n niet anders dan natuur. Zelfs kunst is niet anders dan stijl, gegeven aan de natuur. Maar hoe kwetsbaar is dan ook uw lieve, zo veredelde, zo gecultiveerde leventje. Hoe kunstmatig is het geworden. Edel en fijn zeke-r, maar het ligt midden in de dood en het is slechts door kunst matigheid dat we zó leven en werken kun nen. Niet alleen naar het lichaam maar veel meer nog naar de geest. Hygiëne en medi sche hulp bewaken ons tegen het ongediert dat als vernielende machten, bacillen ge noemd, ons lichaam belagen. En wie zal onze geest bewaren voor de ontzettende machten die het op onze geestelijke onder gang voorzien hebben? Is het niet wonderlijk dat Jesaja, de profeet, die duizenden jaren terug leefde, in een land dat niet als het onze is, noch tans, als hij over de bewaring van de men selijk geest spreekt, ook naar het beeld grijpt van de waterstromen die ons be dreigen en van die bewaarder Israels zegt „Die man zal ons zijn tot een bescher ming tegen den vloed?" (Jm. 4 6)

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 4