ALS HET EINDE DER WERELD De dijken dicht Een land ging w—j ten onder Zaterdag 7 Februari 1953 ELSEVIERS WEEKBLAD 3 $;Nog zijn de wilde wateren niet tot rust gekomen, of reeds hoort inen driftige vragen stellen en reeds klinken boze stemmen van afkeuring en van verwijt. Nau welijks heeft ons volk de tijd gehad om voor de leniging van de nood en de wederopbouw van geteisterd land te doen blijken van zyn hoogste deugden, of reeds voelt men zich geroepen met luide stem te wijzen op ge maakte fouten. Het komt ons nuttig voor daar reeds thans iets van te zeggen. En dat zal dan de erkenning zijn er z ij n fouten gemaakt. Er zijn natuurlijk fouten gemaakt. Er zijn vergissingen begaan. Er waren vertragingen in de hulpverlening. Er waren dwalingen in de organisatie. Er was verwarring, er was nodeloos uitstel en er waren mensen, die het hoofd verloren. Maar die fouten zijn gemaakt, doordat mensen nu eenmaal mensen zijn. En omdat er geen organisatie denkbaar is, die zou beschikken over de bovenmenselijke krach ten, welke nodig zouden zijn geweest om eensklaps het apparaat van honderdduizen-1 den werkkrachten, schepen, voertuigen en I machines in werking te stellen, dat nodig is om het verloren land op de zee te heroveren en om de bedreigde mensen te helpen. Er zal een tijd komen, waarin het wellicht nuttig is de hele gang van zaken te overzien en gemaakte fouten te onderzoeken. Thans is die tijd niet aangebrokenthans werkt critiek slechts hinderlijk en storend. Op dit ogenblik staat het Nederlandse volk slechts voor één duidelijke en directe taakde mensen moeten gered worden en goed verzorgd en de dijken moeten dicht. Dat is de allereerste noodzaak. Thans, na enkele dagen, kan de onmetelijke ramp wor den overzien. Uit de onvermijdelijke ver warring na de eerste schrik zijn een behoor lijke organisatie en een goede werkverdeling tot stand gekomen. En thans behoort men allereerst instede van zich te vermeien in gemakkelijke critiek zich rekenschap te geven van het grote werk, dat ook in de paniek dier eerste dagen werd verricht Thans zouden wij ons ganse volk een bit ter onrecht aandoen, zo wij niet gewaagden van de noeste ijver, de toewijding en de plichtsbetrachting, waarvan ontelbaar velen hebben blijk gegeven. Er Is, sinds de eerste alarmklok luidde, bij storm en ontij prach tig werk verricht. Door de burgemeesters in de bedreigde plaatsen, door mannen van de Rijkswaterstaat, van het Rode Kruis, het Leger, de Marine en de Luchtmacht. Door de mannen en de vrouwen van talloze orga nisaties, die geleidelijk werden ingeschakeld. Er is prachtig, heldhaftig en belangeloos werk verricht door boeren en door burgers, door ingenieurs, arbeiders en predikanten, door matrozen, ambtenaren en soldaten. Kortom t door talloos vele Nederlanders, die anders gescheiden plegen te zijn door rang en stand en geloof en politieke over tuiging, maar die in de noodlotsdagen ver bonden waren door één wil. De wil, door mensenliefde opgelegd, om hen die in nood verkeerden te helpen. Dit moet ons van het hart. Liever dan de vraag te stellen of ergens fouten en wellicht schromelijke fouten zijn gemaakt, moeten wij zeggen, dat men in deze dagen er een weinig trots op mag zijn te behoren tot dit kleine, verdeelde, maar moedige en kordate Nederlandse volk. Misschien zullen wij straks weer terug vallen in de sfeer, die ons zo ver trouwd is, de sfeer der politieke tegen stellingen. Maar toch zien wij een kans, dat als de donkere wolken zijn weggetrokken van deze dagen, waarin de zonneschijn der eensgezindheid zo helder heeft geschenen, er toch enig licht zal overblijven. In dat licht zal men dan zien, dat uit deze ramp, welke Zuid-Nederland zo gruwelijk heeft geteis terd, wellicht iets méér kan voortkomen dan het herstel waartoe wij met eigen kracht, doch met een buitenlandse hulp, die waarlijk indrukwekkend moet heten thans alle krachten in gaan spannen. Wellicht vindt men goede grond om thans de grote plannen j voor de grote dijken nader te onderzoeken, welke alle Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilan den veilig zouden beschutten. Wellicht zal i men tevens in overleg met onze Zuiderburen i nu snel een beslissing kunnen nemen over de loop van het Moerdijkkanaal. En wellicht zal dan, op de plaats waar thans de golven woelen, een beter, sterker, groter en veiliger Zuidwest-Nederland ontstaan dan wij tof dusverre hebben gekend. 1 door Joost de Klerk 's "VTachts om vier uur reden wij Am- d N sterdam binnen. Roerloos stond het wijdverspreide woud van lantaarnpalen over het Stadionplein. De straten lagen leeg en droog tussen de huizen blokken uitgelegd en achter die duizenden ramen, die niet tochtten en heel waren, lagen mannen, vrouwen en kinderen rustig te ademen. Misschien huilde er een klein meisje, maar dan heeft de moeder zich over haar gebogen en haar van haar veiligheid verzekerd en de bezwete haartjes uit de ogen gestreken. Misschien lagen er een man en een vrouw met de armen om elkaar heen in de wetenschap, dat zij samen hun eigen wereld vormden en omsloten als het Chi nese teken Foe der gelukkige voleinding. Misschien, misschien.maar zeker is, dal op datzelfde ogenblik een natte, ver stijfde hand zijn greep op een dakvorst be gon kwijt te raken en een doornat, strak en afgekoeld lichaam, waarin zelfs de wil om vast te houden was weggeëbd in het ijs koude water naast het half weggeslagen dak plompte en door de kabbeling van het in komende hoogtij werd opgenomen. Zeker is, dat er een moeder haar kindje omklemde en zich er niet meer bewust van was, dat het al uren dood was. Zeker is, dat een sterke boer op dat ogenblik niet langer de kracht in zijn armen kon opbrengen om met een hand zijn vrouw en met de andere zijn beide jongetjes op het schuurdakje boven water te houden en aan zijn handen moest laten ontglippen. Want wij kwamen terug uit een land, waar dingen gebeuren, die ons realisatiever mogen ver te boven gaan. Op de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden hebben zich din gen afgespeeld en spelen zich daar nog af, die een volledige conceptie van het einde der wereld kunnen geven. Daar gaat een land ten onder, daar gaat een volk teniet, zoals dat hier in Europa door natuurge- beurtenissen sinds de Sint Elisabethsvloed niet weer gebeurd is. Op een Noordwesterstorm, die coïnci- deerde met vloed en springtij van onmiddel lijk na volle maan wellicht hier ook een verband met de juist daaraan voorafgaande volledige maansverduistering is het water van de Noordzee op ons lage land afge stormd met een kracht en een volume, die alle berekeningen van onze eeuwenoude dijk-ervaring de kop insloegen. Dit was naar menselijke waarschijnlijkheidsberekening niet te voorzien. Geen mens heeft aan deze mogelijkheid gedacht en geen brein in dien het dit voorzien had zou er iets aan hebben kunnen verhelpen. Er zijn die nacht watermassa's in het spel geweest, waarvan men zeggen kan, dat rij in de Zeeuwse zee armen zelfs in het geheel niet voorhanden waren. Wat in de Zeeuwse stromen een zondvloed geweest is, betekende in de nauwe wateren van het Zuidhollandse eilan denrijk volgens de wet van communicerende vaten een onvoorstelbaar hevige water- explosie. Dit verklaart dan ook het feit, dat de ramp zich zo ver het binnenland in heeft voortgezet. Naar de overkant Om een uur of drie in de nacht van Zon dag op Maandag stonden wij bij de haven in Breskens. Er brandde hier en daar licht en in een klein koffiehuis vonden wij mensen bijeen, die op verschillende plaatsen aan de dijk- en kadevernielingen gewerkt hadden. Er waren ook mensen bij, die Zeeland in wilden, doch die hier eyen abrupt aan het eind van hun tocht gekomen waren als wij. Het was donker. Wij hoorden niets dan het smakken van het water onder de steigers en het botsen van boten en balken, die daar dreven. Toen wij terugkwamen was he. licht in het koffiehuis uit en de zaak dicht. Wij kropen onder plaids in de auto en vielen in slaap. Het was al licht toen wij wakker werden. Er liepen al veel mensen heen en weer. Ieder zocht zijn vervoermogelijkheid, velen gingen weer met de herstelbezigheden voort. Van de veerpont die aan de overkant in Vlissingen lag was niets bekend. Er was geen verbinding met de eilanden. Wij zwier ven de kade langs en gingen weer ergens achter een kop koffie zitten. Er waren daar verschillende mensen, die eveneens op een veer-mogelijkheid zaten te waohten. Plot seling ging de deur open en een jonge visser kwam binnen. „Als er mensen zijn, die naar de overkant willen, wij gaan het proberen", zei hij. Onmiddellijk kwam iedereen over eind. Vlug rekenden wij af, pakten onze spullen en renden naar buiten om de auto af te sluiten. Toen op een draf naar de havensteigers en over hoppers en bagger molens naar een aan de buitenkant daar van gemeerd gamalenkottertje. Telkens kwamen er nog nieuwe passagiers aan boord geklauterd. Toen gooiden wij los. en zochten een weg door het in de havens drijvende hout. Daarbuiten, onder de lage wal, be gon een wilde dans. Dikke schuimzeetjès De graficus Jean-Paul Vroom die, als zoon van Frans-Hol landse ouders, zowel in Parijs als in Amsterdam thuis is, heeft, enkele weken voor de watersnood over Nederland kwam. in Parijs twee gravures gemaakt die beide als op deze nood geïnspireerd schiinen. Hij heeft onmiddellijk besloten met één dier gravures zijn bijdrage te leveren tot leniging van de nood. Onder normale omstandigheden zou de gravure voor 45, zjjn verkochtnu is zij voor 12,50 beschikbaar, en dit bedrag is na aftrek t an ong. 1,50 drukkosten geheel bestemd voor het Nationaal Rampenfonds. Jean-Paul Vroom stelt door dit gebaar onze lezers in staat, voor een uitzonderlijk lage prijs een waardevolle kopergravure te verwerven. Lezers kunnen bestellingen voor de gravure opgeven aan de Administratie van Elseviers Weekblad die voor verdere afwik keling zal zorg dragen. Het verschuldigde geld dient te worden gestort op gironummer 1872 van Elseviers Weekblad. kwamen over en brandden in neus en mond. Overal lagen grote zeeschepen op stroom. In de verte aan stuurboord zagen wij <-r een omhoog gelopen. Naarmate wij dichter onder de Vlissingse kant kwamen, konden wij meer van de schade, die daar was aangericht zien. De zee had in de tien meter hoge „boulevard" de strekdam en promenade die ten wes ten van de haven in zee loopt een gat weten te slaan. Vlissingen zelf bleek zonder gas en leidingwater te zitten, maar de men sen waren niet overstuur. Het water was al voor een groot deel teruggelopen en stond alleen nog in de lagere straten. De bussen waren al weer aan het rijden. Het was nu zaak naar Veere te komen. Met een taxi reden wij eerst naar Middel burg, waar niets aan de hand was. Alleen zat men ook daar van leidingwater versto ken. Maar het gewone leven van elke mor gen was in het kleine stadje alweer op gang. Na iets gegeten te hebben begaven wij ons verder naar Veere. Daar waren de kade en de oude huizen er langs flink vernield. Twee huizen waren ingestort en twee mensen waren daaronder om het leven gekomen. Enkele straten lagen met verzakt en openge- spoeld wegdek. In alle kelders stond water. Wjj hadden geluk. Juist stond een aantal botters op het punt naar Kortgene op Noord-Beveland te vertrekken. Vlug vroe gen wij toestemming om mee te mogen en scheepten ons in. Naarmate wij voortgingen klommen wij nu en dan met de gemoedelijke Zeeuwse vissers uit het gloeiendhete kom- boffie voorin aan dek en bekeken de zuid kust van Noord-Beveland. Er waren ver schrikkelijke vernielingen aangericht. Overal zagen wij enorme stukken dijk afgekalfd. Het was onbegrijpelijk hoe deze enorme grondmassa's in enkele uren verzet waren. Geen enkele bekende door mensen zorg vuldig uitgedachte vemietigings-apparatuur zou bij machte zijn om zo iets op zoveel plaatsen tegelijk tot stand te brengen. Het gehele dijkstelsel van onze Noordzeekust is voor jarenlang ernstig ziek geworden in een tijd van anderhalf a twee uur van die vreselijke eerste nacht. Na anderhalf uur meerden wij aan de buitensteiger in Kortgene. Er lagen daar al veel vissersschepen uit de omliggende havens. Van alle kanten was de Zeeuwse bevolking op komen zetten om te zien of er bij hun door het lot gegrepen streekge noten iets te helpen was. Is het misschien dit, wat ons van de mieren onderscheidt? Het uitgestrekte erbarmings-oppervlak dat zich in ons ontplooien kan. Het vermogen om het lot van anderen te zien als ware het het onze? Er is iets in deze dagen, dat ons verheugen kan, ondanks alle leed, dat over het land gespreid ligt. Want hoezeer wij het in tijden van betrekkelijke voorspoed mochten vergeten, de mens is als diersoort groot en goed, met een wijd en diep erbar- mingsvermogen. Onze sociale instincten doen ons ver verschillen met elk bekend diersoort. Laten wij ons niet in een schijn- cynisme iets wijsmaken. Een mens is geen dier. Wat wij in deze dagen mensen zien offeren aan gezondheid en comfort om der wille van het lot van anderen is groot en heerlijk. Wat er overbleèf In Kortgene zagen wij voor het eerst wat over ons land gekomen is. De verslagenheid, de weerloosheid van deze eens zo welge stelde boerenbevolking is hartverscheurend. Auto's rijden af en aan. In de enkele droge gebouwtjes op de dijk bij de haven worden mensen binnengebracht. Voortdurend komen sloepjes en vletten aan met nieuwe uit de zolderverdiepingen van hun woningen geredde mensen. Zieke, oude vrouwtjes, kin deren, mannen, vrouwen, oude kereltjes worden aangevoerd en over wrakhout en stro de dijk opgedragen. Er zijn op Noord- Beveland verschillende droge stukken ge bleven en voor een deel worden zieken en ouden van dagen daarheen gebracht. Maar heel weinigen zijn berei'd het eiland te ver laten. Men krijgt de Zeeuwse boer niet van zijn erf. Maar wat er van dat erf over is, is vaak om het hart te splijten. Wij zijn een eindweegs de dijk langs gelopen. Aan de buitenzijde van deze binnendijk is de gehele bewoning met stallen, schuren, nieuwe huisjes, garages, hokken, opslag plaatsen en loodsen als oud vuil in elkaar geslagen. Langs de dijk drijft een dikke brij van meubels, dode varkens, stro, kippen, koeien- en paardenkadavers. bedden, thee tafels, klompen, autopedjes, keukentafels, geiten, speelgoedpoppen en alles wat eens het intieme, kleine bestaan van talloze ge zinnetjes heeft uitgemaakt. Alleen op dit eiland moet al voor tien- taften millioenen vernield zijn. De huizen die zijn blijven bestaan, kijken als tot de neus verdronken gezichten over het water uit. De ramen zijn ingeslagen, de gordijnen zijn op de scherven aan flarden gehekeld. Het water kabbelt in een vreselijke tevreden heid langs piano's en schilderijtjes, rond kachels en dressoirs, om ledikanten en schoorstenen. Hier en daar staat een man voorover gebogen en zoekt een paar klam pen tezamen. Ergens ligt een boer geknield en zoekt wat natte papieren bijeen. In de takken van de bomen hangen dekens en matrassen, dood gevogelte ligt in de dak goten en in de opengeslagen kamers. Een lang, modem huizenrijtje is onder het dak en de zolderverdieping uitgeslagen. Alleen aan één zijde steunt het lange dak nog op een smal stukje muur. Weldra zal het instorten. Dat is maar goed ook, want deze nog betreedbare resten vormen een ge vaar op zichzelf. Overal waar men gaat, ziet men de resten van kleine liefhebberijen vernield en leeg langs de dijk liggen. Nutte loos en verlaten steken de nette schake laars van een kleine kuikenren uit het keurige houten dakje. Hier had een een voudig man zijn klein pleizier. Mensen en verhalen Steeds door worden mensen aangevoerd, die zich verzamelen voor afvoer of ver spreiding op de dijk bij de haven. Het kleine, hooggelegen café'tje is de verzamel plaats van een hulppost. Daar worden de mensen binnengebracht. De mensen en hun verhalen. Op een baar in de hoek ligt een heel oud ziek vrouwtje in dekens ge wikkeld. Zij kijkt uit twee wenende oogjes in een geschonden, rimpelig gezicht om hoog naar de soldaat, die met haar staat te" praten. Opeens moet ik denken aan The Bridge of San Luis Rey. Waarom? Waarom moest dit vrouwtje zo oud worden om dit mee te maken? Waarom mocht zij nog niet sterven en waarom mocht rij niet nog dat jaartje rustigjes door haar venster kijken en stilletjes in de vage wolken van een heel oud mensje wegdromen? Waarom heeft zij nog eenmaal het leven op deze wijze moe ten proeven, kort voordat zij ziek en pijnlijk en bewust en vreugdeloos van de zon en de vogels zal moeten scheiden? Op een stoel zit een nian. Iemand geeft hem een glaasje cognac te drinken. Het is een grote, zware boer in een tweed overjas. Zijn wenkbrauw is opengescheurd, zijn been is verbonden en zijn handen zijn vreselijk vuil van de vreselijke angst waarmee hij zich in de modder van leven heeft vast- gegraven. Maar ontzettender dan die arme handen is het groen zijden vrouwenshawltje om zijn hals. Ik ril, wanneer ik het zie, want het is een vreselijke vlag, een hartverscheu rend sein. Deze boer had het water zien aankomen en zijn vrouw met vier kinderen (V«rvolg op pag. 9)

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 2