Langs de Noord-rand van het rampgebied
Ooggetuigenverslag van de ellende in en
om 's-Gravendeel en Hellevoetsluis
Gebed voor de getroffenen
Zaterdag 7 Februari 1953. No. 358
DE LINIE
Pagina 3
mmr
De troosteloze aanblik der onder het watergeweld bezweken provinciën bracht onze tekenaar in beeld tijdens een rondvlucht per K.L.M.-vliegtuig, die hem heugen zal.
Loeiende orkaan bleef voor de vluchtelingen
dagenlang een obsessie
(Eigen reportage)
Hellevoetsluis, 4 Februari.
Nooit zullen degenen, die de ramp van 1953 in een der noodgebieden
van nabij hebben meegemaakt, de herinnering hieraan uit hun geheugen
kunnen bannen. De afgrijselijke drama's die zich hier hebben afgespeeld,
het verschrikkelijke leed dat duizenden op de schouders is gelegd; het is
onmogelijk om dit ten volle te beschrijven. Wij kunnen slechts trachten
enkele indrukken weer te geven van hetgeen wij zagen.
Overal waarheen wij ons in het begin van deze Zwarte Week begaven,
zagen wij'hetzelfde onzegbaar trieste beeld van mensen aan wie ineens
alles ontnomen was waar zij van hielden.
„Wat een ellende, wat een verschrik
king", mompelt iemand naast ons bij de
ontscheping van de Wieldrechtse veer
boot, welke de verbinding onderhoudt
met het zo zwaar getroffen 's-Graven
deel. Het is een arbeider uit Drente.
Zondagavond uit Assen vertrokken
heeft hij de hele nacht gelift en gelopen
om hier te helpen. Deze man, stammend
uit een streek waar men niet met zijn
gevoelens te koop loopt, springen de
tranen in de ogen wanneer hij de vluch
telingen ziet. die uit het verdronken
land overgebracht worden naar de
veilige Oostwal van de Dordse Kil.
De evacuatie van 's-Gravendeel is in
volle gang. Vrachtauto's volgepropt met
mannen en vrouwen, kinderen en be
jaarden trekken voorbij. De ellende en
kommer diep gegrift op grauwe, strakke
gezichten, merktekenen van angstig
doorwaakte wanhoopsnachten, toen de
onberekenbare natuurkrachten in een
gruwelijk verbond van springvloed en
storm dijk na dijk vermeesterden en de
polderbewoners overvielen.
Een enkele vrouw snikt met stille, in
gehouden snikken, maar de meesten
kijken met roodomrande ogen star voor
zich uit. Zij hebben geen tranen meer.
Een jonge moeder klemt de zuigeling op
haar schoot dicht tegen zich aan in een
vergeefse poging om deze te beschermen
tegen de vlijmende Noordenwind, die
door alles heen blaast. Haar kind is het
enige wat zij nog op aarde bezit.
In 's-Gravendeel is het, behoudens de
verkeersophoping bij het veer, stil. De
inwoners wier huizen gespaard zijn, staan
in zwijgende groepjes op straat. Over de
ergste schrik zijn zij heen, maar als een
loodzware druk ligt op hen de tergende
onzekerheid wat er gebeurd is met hun
familieleden in de polders.
Achter een vrachtwagen waarop een
oranjekleurige motorreddingboot ligt
vastgesjord, trekken wij de Strijense dijk
op. Maar al gauw weigert de motor en
moet men wachten op dommekrachten
en koevoeten om het vaartuig in het
water te krijgen.
De weg op de dijk is nagenoeg gelijk
met het water, dat op enkele plaatsen
de kruin overspoelt. Aan weerszijden
liggen de verlaten ondergelopen huizen.
Als een stille getuige van die rampzalige
nacht staat hier en daar nog een ladder
tegen het zoldervenster. Zijn die in
woners gered? Of behoorden zij tot het
twintigtal ongelukkigen, die een veilig
heenkomen gezocht hebben in het huis
dat later ingestort is? Niemand die het
weet.
In wat eens een polderweg geweest is,
staat het water nu tot aan de dakgoten.
Het schild van een verkeersbord steekt
nog net boven het water uit. Overal
drijven de kadavers van verdronken
koeien en varkens. Veel vee, dat nu nog
leeft, is ten dode opgeschreven. Er zijn
op dit moment nog niet eens genoeg
boten om alle mensen te redden.
Wij lopen verder.
Naast zijn verdronken woning staat
een man met een stok tussen het wrak
hout te zoeken of hij nog een kleinigheid
redden kan. Zijn vrouw en kinderen zijn
al weg, naar Rotterdam waar de ge-
evacueerden voorlopig onderdak ver
schaft is in de „Ahoy-hal", maar hij
leeft nog in benauwende onzekerheid
over het lot van zijn verdere familie, die
midden in de polder woont. Daarom blijft
hij nog en roert doelloos met zijn stok
tussen het wrakhout: een versplinterd
ledikant en een hondehok. De ketting is
gebroken, misschien heeft de hond zich
kunnen redden.
Even verder een kruidenierswinkel.
Het water staat tot boven de raamkozij
nen. Achter de gesloten vensters hangen
heldere witte gordijntjes, maar binnen in
het vuile, bruine water drijft het meubi
lair. Achter de glazen deur hangt als een
gruwelijke spotternij een aanplakbiljet
van de C.J.M.V., die op Zaterdagavond
31 Januari ter gelegenheid van haar 45-
jarig bestaan een opvoering zou geven
van het tor ^elstuk Een zeemansvrouw.
Wij lopen' verder. De betonnen platen
van het^wegdek zijn soms enkele meters
verschoven door het water, het brute,
gemene water dat overal tussen de
huizen glinstert zover het oog reiken kan.
Een verregende kip scharrelt over de
weg op zoek naar voedsel. Niemand die
zich om het dier bekommert, evenmin
God, onze toevlucht en onze kracht, zie genadig
neer op het volk, dat door de stormramp is getroffen.
Wij bidden u, Heer, allereerst voor de zielerust
van hen, die zijn omgekomen. Wees een barmhartige
God en laat hen allen na deze storm delen in uw
eeuwige vrede.
Geef sterkte aan de vaders en moeders, die hun
kinderen of hun bezit hebben verloren en sta niet
toe, dat hun hart verbitterd worde.
Maak de jonge mensen door deze ervaring nederig
en wijs. Toon hun de weg, die zij nu moeten gaan
om verder te werken aan hun toekomst. Wees hun
schild en hun betrouwen en laat hen niet op eigen
kracht alleen voortgaan.
En tenslotte, Heer, geef aan ons, die gespaard zijn
gebleven, ware naastenliefde. Maak onze dienst
vaardigheid duurzaam en blijvend, totdat de nood
zal zijn gelenigd.
Dit vragen wij u door de voorspraak van Maria,
aan wie wij zijn toegewijd. Amen.
om de poes die zich op de daklijst van
een nabij de dijk gelegen boerderij heeft
genesteld, evenmin om de hond, die bib
berend van ellende nog trouw de ver
laten hofstede bewaakt.
Hoe verder wij komen hoe stiller het
wordt. Alleen het fluiten van de harde
wind in de slap hangende telegraaf
draden blijft ons vergezellen evenals het
geheimzinnig fluisteren van het water in
de verlaten woningen.
Wij komen een soldaat tegen die een
paar koeien voortdrijft. De schrik leeft
nog in de wijd opengesperde ogen van
deze dieren die twee dagen vastgebonden
in het water hebben gestaan. Zij wan
kelen op hun gewonde poten, maar on
barmhartig drijft de soldaat ze voort.
Het moet. Als de dieren eenmaal gaan
liggen, komen ze niet meer overeind.
Daar waar de dijk definitief door het
water wordt overspoeld is een proviso
rische landingsplaats voor de vletten van
de marine die, uitgerust met een hulp
motor rusteloos heen en weer varen op
zoek naar mensen. Telkens als een boot
de landingsplaats nadert, komt 'n plukje
dorpelingen aanlopen. Met strakke ge
zichten, waarin de spanning te lezen
staat, proberen zij te ontdekken wie het
zijn die gered werden.
Tientallen behulpzame handen wor
den uitgestoken wanneer de boot tegen
de wal botst. Een militair loopt tot aan
zijn middel het ijskoude water in. Stuk
voor stuk moeten de geredden aan land
gedragen worden. Zij zijn tot op het ge
beente verkleumd. Zij kunnen niet meer.
De angst, die verschrikkelijke angst toen
het water hoger en hoger steeg, tot aan
de zolder toe; dat afgesloten zijn van
iedere verbinding, niet wetend of redding
zou komen en wanneer; zonder licht,
zondgr warmte, zónder beschutting. Het
moet verschrikkelijk geweest zijn.
Moeizaam tornt een roeiboot tegen de
wind op. Ook hier zitten geredden in.
Enkelen slechts want tussen de roeiers
is maar weinig plaats. Het gezicht van de
man aan het roer staat strak van
kou en oververmoeidheid, maar hij is de
enige die kan sturen en tegelijk in de
polder de weg weet, dus blijft hij op zijn
post. Wanneer de boot geland is stappen
de roeiers gebroken van vermoeidheid
aan wal. Hun handen zijn bloedende
wonden van de stukgesprongen blaren.
Maar een nieuwe ploeg roeiers staat al
gereed en meteen keert de boot terug.
Geen minuut mag verloren gaan zolang
nog mensen in doodsnood verkeren.
De geredden, niet alleen uit 's-Graven
deel, maar ook uit andere rampgebieden
worden zo spoedig mogelijk naar Rotter
dam vervoerd, naar de „Ahoy"-hal en het
Feyenoord-stadion, waar zij een tijdelijk
onderdak vinden. Het zijn brandpunten
van menselijke ellende. Bij honderden
zitten of liggen de uitgeputte, verkom
merde vluchtelingen op brancards. Dode
lijk vermoeid zijn zij, maar slapen kun
nen zij niet. In hun oren giert nog de
loeiende orkaan. Zij horen het bruisen
van het gulzige, alles vernielende water
en het gillen van het vee, dat voor hun
ogen verdronk, terwijl zij machteloos
moesten toezien. Mannen zoeken naar hun
vrouwen, kinderen naar hun moeders.
Sommigen weten, dat zij hun verwanten
niet weer zullen zien. Anderen hopen
nog, soms tegen beter weten in.
De veerboot van Maassluis naar het
eiland Rozenburg kan het verkeer niet
meer verwerken, maar op Putten dreigt
nog steêds gevaar voor nieuwe doorbra
ken, dus het moet. Auto's afgeladen met
militairen, benzinetankwagens er is
een wanhopig gebrek aan brandstof voor
de motoren en zware vrachtwagens
volgepakt met jutezakken vullen de boot
tot de laatste plaats en nog staat een
lange rij te wachten. Aan de overkant van
het water stormt de colonne over de
smalle wegen van Rozenburg, dat in ver
gelijking met de andere Zuid-Hollandse
eilanden weinig geleden heeft. Bij het
Brielse veer een nieuwe opstopping,
maar het moet en dus gaat het.
Brielle lijkt een oase van rust en
kalmte temidden van chaos en ellende
maar het is slechts schijn. Want al ligt
het land van Voorne droog en veilig, in
ieder huis zijn alle bedden tot de laatste
plaats bezet met vluchtelingen uit het
verdronken land van Putten.
Langs het Voornse Kanaal tot Helle
voetsluis toe werken honderden mannen
in koortsachtige haast dag en nacht door
om de zwakke dijk te versterken. Over
bruggen die normaal bestemd zijn voor
een belasting van niet meer dan vier ton
rijden nu volgeladen wagens van min
stens 12 a 15 ton. En de bruggen houden
het. Hellevoetsluis zelf is weer droog,
maar het oude stadje ziet er uit als door
een zwaar bombardement getroffen. De
modder zit tot boven aan de deuren. Tot
daar heeft het water gestaan. Vele be
nedenverdiepingen zijn onbewoonbaar.
In het grote flatgebouw aan de zuidkant
zijn door de zuiging van het plotseling
opkomende water enkele binnenmuren
weggeslagen. Ook hier heeft de storm
vloed slachtoffers geëist. Met een chauf
feur die sinds Zaterdag pas enkele uren
geslapen heeft, komen wij via een bin
nendijk waarvan hier en daar nog maar
'n benauwend klein paadje over is bij de
zware zeedijk langs het Haringvliet, een
kilometer beoosten Hellevoetsluis. Op
nog geen honderd meter van elkaar wer
den hier drie bressen geslagen. De brok
stukken van de verbrijzelde dijk liggen
tot ver in het overstroomde Putten. Het
is op het ogenblik zakkend water en met
geweldige kracht stroomt het water
kolkend en bruisend naar buiten, maar
met de vloed stroomt het weer even hard
naar binnen en langzaam maar zeker
slijpt de zware kleibodem verder uit. Aan
dichting is niet te denken omdat het
materieel ontbreekt.
Langs een weg, die gedeeltelijk onder
water staat keren wij terug naar het
Voorns Kanaal. Onderweg worden wij
aangehouden door een radeloze boer. Een
vrachtrijder heeft acht van zijn met
moeite geredde koeien meegenomen.
Waarheen, weet niemand. Misschien
komt het nog terecht. Maar er zijn reeds
met zekerheid gevallen van diefstal be
kend, blijkbaar onvermijdelijke rotte
plekken in het hulpvaardige Nederland.
Vanuit Hellevoetsluis worden met
amphibische vaartuigen pogingen in het
werk gesteld om contact te krijgen met
Goeree Overflakkee, dat bijna geheel
verzwolgen is. Over het Haringvliet kij
kend, ziet men niets dan water, het ijs
koude, grauwe water. Hier en daar een
enkele boom of het dak van een verzon
ken boerderij. De tragiek die zich op deze
geïsoleerde eilanden afspeelt, zullen wij
nooit geheel doorgronden.
GIRO 9575