yils dijken bezwijken z O zee CB3EBB ZONDAGSBLAD 7 FEBRUARI 1953 KORT VERHAAL VAN J.Z.J. HAZEBROEK ZD ALS altijd stak haar vader een si garet op toen ze klaar waren met eten. Hij zoog zijn wangen achter het vlammetje van zijn aansteker hol. zó gulzig inhaleerde hij. Maar zijn ogen, onder de warrige bos donker krulhaar die over zijn voorhoofd viel, stonden af wezig. haast onverschillig, alsof er niets meer in huis was. dat hem nog inte resseerde. Bijna een half jaar was haar moeder al dood. Maar haar vaders prettig, jon gensachtig vrolijk humeur van vroeger keerde nooit meer terug. Zijn werklust, zijn ambitie tot schrijven evenmin.. Grootmoe, met haar saamgeknepen lippen, zwijgzaam als immer, was met de schaal overgeschoten aardappelen en de juskom al naar de keuken gesloft. Grootmoe was heel anders dan moeder was geweest.nóóit zong ze, nóóit lachte ze, en het was net of er iets be vroren was in haar Er waren een heleboel dingen die je ■wèl bij jezelf kon denken, maar nog on mogelijk onder woorden kon brengen al was je ook bijna vijftien, zoals Moni ca, en al ging je op een Uloschool. Terwijl ze, om grootmoe behulpzaam te zijn, de drie gebruikte borden en al wat verder nog op het tafellaken stond, afruimde, zag ze dat haar vader op stond en naar het radiotoestel liep dat hij aanzette.Hè. ze wou maar, dat er weer eens iets opgewekts zou klinken door de akelige, ongezellige, benauwen de stilte die in huis was gekomen.Je deed toch niet verkeerd met daarnaar te verlangen? Toen moeder stierf, had ze haar va der heimelijk bewonderd, niet alleen om Eijn flinkheid, maar vooral om het ge loof waarmee hij haar erop had gewe zen. dat moe van ze was weggenomen om te juichen voor Gods troon.. Nu, een half jaar later, vond Monica het echter net, of haar vader in dat geloof geen troost meer vond.. Of hij nérgens meer troost in vond.Of hij, evenals grootmoeder, meer en meer in zijn een zaamheid verbitterde De stem van een meneer, die over vi taminen sprak, klonk op uit de luidspre ker. Met dezelfde lusteloosheid, waarmee hij de radio had aangezet, schakelde haar vader het toestel weer uit, keerde, zonder haar teleurgestelde ogen te zien, zich om naar de gangdeur. Het was nog steeds dezelfde donkere helft van t jaar als waarin Monica's moe der, Buitendijk'? nog zo jonge vrouw Martha was gestorven. Met het vallen van de duisternis was het weer begon nen te regenenen toen Buitendijk zijn voordeur opende, sloeg vanuit de duis ternis in de stille zijstraat waar hij woonde, de kille tocht van de vochtige wind hem onaangenaam in het gezicht. Maar was het achter hem. in huis, aangenamer? Een paar minuten lang bleef hij In tweestrijd in de deuropening staan, ro kend tot hij zijn sigarettenpeukje moest weggooien, en het sissend uitdoofde op de tegels van het trottoir. Zonder nog tot een besluit te zijn ge komen. begaf hij zich naar de voorka mer, waar zijn schrijfbureau stond, met, in één van de laden het manu script, dat een boek had moeten worden. Ze hadden niet zo heel veel te beteke nen. de drie kinderboeken die hij had gepubliceerd gekregen. En ook het ma nuscript dat daar nu al heel de winter onvoltooid in die la lag geborgen, was helemaal niet bedoeld als een succesro man of zoiets.. Het was eerlijk gezegd het leventje van de kleine Monica en het knusse huiselijke geluk waarin ze was opgegroeid, waarover hij als liefhebbend vader had willen vertellen.. Met een mistroostige blik keek hij even rond in de nu zo kille voorkamer, waar sinds October geen enkele avond meer de haard had gebrandAlles zag er keurig onderhouden uit.nergens een stofje of een vlekje te bekennen. Ja, wat dat aangaat had hij het wel getrof fen met zijn schoonmoeder, die als be jaarde weduwe bij hem was komen in wonen na Martha's heengaan.. Het was ook moeilijk te zeggen wat er in deze voorkamer eigenlijk was ver anderd. Vluchtig rondkijkend consta teerde Buitendijk, dat de vier lage le ren fauteuiltjes nog net eender om het ronde, met een glasplaat bedekte tafel tje stonden geschikt als vroeger.. Al leen prijkte er nu nooit meer een vaas bloemen op.En de zware overgor dijnen, die Martha vroeger zo dikwijls een beetje opzij schoof om te kijken of hij nog niet naar huis kwam, hingen thans in strakke, doodse plooien neer. En het blad van het schrijfbureau glans de koud. leeg, weinig aanlokkend om er aan plaats te nemen en te gaan zitten schrijven zoals hij dat vroeger deed. Hij had een gevoel of hij daar ook nooit, nooit meer toe zou kunnen ko men.. omdat er voor hem, hoewel hij rog geen veertig was. nooit meer zulke avonden zouden zijn als toen Martha nog leefde. In dat fauteuiltje bij het dres soir zat ze dan gewoonlijk. De laatste jaren had ook Monica wei eens een poosje langer mogen opblijven om daar bij ze te zitten. Maar dan moest ze altijd zachtjes doen.. „Want je vader mag niet door ons gestoord worden." „Wat schrijft vader dan?" „Een verhaal over jou.." Maar méér dan een verhaal over de grappige, bijdehande kleuter die z'n dochtertje was geweest, zou 't een ver haal zijn geworden van een gelukkig ge zin! Het zou echter nóóit worden vol tooid. Rusteloos en vereenzaamd als hij zich voelde, besloot Buitendijk dat alles be ter was, dan de hele avond thuis te blij ven. Z'n schoonmoeder, die een vreem de voor hem was gebleven, ging gewoon lijk bijtijds naar bed. En Monica?.... Het kwam eenvoudig niet bij hem op dat zijn Monica, die op school haar vriendinnen, die thuis veelal huiswerk had, zich eveneens vereenzaamd voelde. Hij trok in de gang zijn regenjas aan. zette zijn hoed op. En toen hij zijn hoofd om de deur van de achterkamer stak. vluchtig mededelend, dat hij nog weg moest ergens voor, zag hij wèl, dat zijn dochtertje in haar gele trui, en met de dikke blonde vlechten die haar ter weerszijden op de schouders hingen, hem vragend aankeek. Maar doordat hij overal alle belangstelling voor had verloren, behalve voor zijn eigen bittere neerslachtigheid, drong het niet tot hem door. hoe teleurgesteld ze keek.. Het was reeds over elven toen hij uit de stad weer naar zijn woning terugkeer de. Hij kwam te voet, hoewel de regen uit de lage zwarte wolkenhemel klette rend op hem neersloeg. Maar wat deer de het? En waarom zou hij zich haas ten? Waar was de innerlijk j klaarheid die hij had gekend, toen zijn vrouw op haar sterfbed getuigde, dat de Heiland haar weldra zou thuishalen?.Voor hem. die was achtergebleven, nu niets meer dan duisternis! Een leven dat geen zin en geen bestemming meer scheen te heb ben En in de straat waar hij woonde een uitgestorven huis.. Want Buitendijk verwachtte niet an ders ofMonica en zijn plichtmatig haar eigen gang gaande, stugge schoonmoeder hadden reeds de lamp uitgedraaid en zich naar bed begeven. Middenin deze stad met haar honderduizenden mensen zou hij zich in zijn huis minstens zo ver laten voelen als Robinson Crusoë op het vreemde eiland, waar hij was aange spoeld. Maar tot Buitendijk's verwondering scheen er licht naar buiten door de kie ren van de overgordijnen. Toen hij zacht naar binnen ging. en om de deur van de voorkamer keek, ontdekte hij Monica in haar rose pya- ma en met opgetrokken knieën in Mar tha's fauteuiltje naast het dressoir. Ze sliep. Een boek met Duits, waaruit ze blijkbaar had zitten leren, was op de grond gegleden.. Hij merkte nog méér. In de haard gloeide ros en gezellig een weldadig vuur. En net als vroeger bij Martha stond op het waxinelichtje op O zee, ge zijt alleen, alom, altijd, Van den aanvang tot het einde aller dingen, Uw deining is het rhythme van den tijd, Terwijl nog immer de sirenen zingen. Gij hebt hoevele werelden verslonden, Den roem van hoeveel rassen weer zien tanen, Hoevele kreten uit hoevele monden Gesmoord in uwe stormen en orkanen? Ge bergt in uwe diepten de gedrochten, Waarvan men droomt, de monsters, klein en groot, En deze diepten zijn als helse krochten, Waar slimmer nog dan elders heerst de dood. Zo in de wildernis als in de steden Geldt voor wat leeft en sterft hetzelfde lot, Al wat daar wordt genoten en geleden, Verstomt steeds weer in Uwe stilteo God. Ge zult almede ophouden te bestaan, Om eindelijk terug te zinken in den schoot, Waaruit gij eenmaal, oertijds, zijt ontstaan En waar ge wedervindt uw eigen dood. Uit „Najaarsvruchten." Reinier van Genderen Stort. het dressoir een pot koffie gereed.. Maar het wonderlijkste was, hoe, en kel door de aanwezigheid van het in slaap gevallen kind. de hele sfeer veran derd leek in deze zelfde voorkamer, waaruit de doodse kilheid hem vanavond verdreven had. Toen hij zijn druipende regenjas aan de kapstok had gehangen, en uit de gang terugkeerde, werd Monica wakker.. „Ben ik nou toch nog in slaap geval len? Hè, bah, wat akelig! Waarom komit u ook pas zo vreselijk laat uitte ze haar teleurstelling, éérst nog geeuwend, maar al gauw van haar zit plaats opspringend. „Maar kind! 't Is toch veel te laat voor jou!" Waarom ben je niet gelijk met oma naar bed gegaan?" ,,Hè, toe, padoe nou een beetje zacht. Anders wordt oma óók wakker. En dat wil ik juist niet.." „En wie heeft de haard aangemaakt?" „Ik., 'k ben weer uit bed gekomen toen oma sliep.. En 'k heb koffie voor u gezet óók, ik zal maar gelijk inschen ken." Hoewel het eigenlijk wel wat laat was om nog koffie te drinken, ging Buiten dijk graag genoeg op Monica's voorstel in. Gelukkig dat zijn dochter voorlopig meer aandacht schonk aan haar koffie, dan aan hem. Hij stak weer een sigaret op, en het vlammetje van zijn aanste ker flakkerde voor zijn ogen. Maar toen hij daarop naar het rose figuurtje keek van Monica, die met de rug naar hem toe stond, lag er iets anders in zijn blik dan zelfbeklag en onverschilligheid. Hoe was Monica, de bijdehande kleu ter van vroeger, maar nu opgegroeid tot een meisje, waarin misschien héél wat meer omging dan je vermoedde., hoe was ze zo opeens gekomen op dit idee? En waardoor besefte hij plotse ling, hoe ver hij, door maar aan zijn eigen gemis te denken, was afgdwaald van hun enig kind? „We hebben allebei veel verloren, kind, in je moeder.." zo probeerde hij haar te polsen, toen ze behoedzaam het kopje voor hem neerzette. „Ik vind het met oma in huis hele maal niet prettig meer", zei ze, wel licht onbewust zijn bedoeling ontwijkend. „Net of nu overal de domper op moet gezet.Ik weet zeker, dat mama dit he lemaal niet van ons gewild zou heb ben „Ach.." Het verwijt dat Monica ook hèm maakte met deze woorden, was niet ongegrond, maar ze was nog een kind.. Toch moest Buitendijk zich on willekeurig even afvragen of het niet juist een voorrecht was. zo kinderlijk Gods wil te aanvaarden, zoals blijkbaar Monica deed na Martha's heengaan. .,'k Had eigenlijk willen vragen.zei Monica onzeker. „Wat?" „Of u me eens wou voorlezen van avond. Uit dat boek waar u toen aan bezig was., weet u wel?., dat over ons. In plaats van haar meteen teleur te stellen met een afwijzing, haalde Bui tendijk bedachtzaam de vingers door zijn, donker krulhaar. Monica was weer naast het dressoir gaan zitten., daar, waar Martha vroeger altijd zat. ,,'t Is nu in elk geval te laat gewor den „Maar morgen?" „Och. Misschien." Ze had hem allang welterusten ge wenst, toen Buitendijk in z'n eentje er nog lang over zat na te denken. Hij had gemeend dat alle geluk voor hem voorbij was. Hij was z'n Monica dankbaar, dat ze op haar kinderlijke manier hem ertoe gebracht had. weer tot het vroeger geluk terug te keren, en erbij aan te knopen.. En diep in de nacht, tussen de koude lakens van zijn ledikant, wist hij, dat hij doen zou wat Monica stellig bedoeld had: hij zou haar in de voorkamer voorlezen, zoals hij 't vroeger Martha deed en hij zou dat verhaal verder schrijven, zonder bitter heid in het hart, maar dankbaar aan vaardend Gods genade. J^OVEN één der ingangen van de Grote- of St. Jacobskerk te Den Haag staat te lezen: „Saevis tranquillus in undis", dat is: rustig te midden der woedende baren. En deze woorden stonden ook op het blazoen van onze dappere, zeevarende voorvaderen. Ja, dat waren deze kloekmoedige mannen. En deze onversaagdheid temidden van onrust en gevaren is sinds eeuwen bezongen als een typi sche karaktereigenschap van ons volk. Wij dienen echter nimmer te ver geten, dat dezeeigenschap er een was, die geboren werd in de strijd onzer voorvaderen om geloofs- en gewetens vrijheid en in hun worsteling met de woedende zee, die ons vaderland steeds weer bedreigde. Juist door deze strijd en door deze worsteling werden onze voorzaten sterk in beheersing, sterk in Godsvertrouwen, sterk in liefde tot hun land en volk. „De vrucht rijpt in de zon, de mens in de storm." In deze dagen heeft de zee weer eens haar kracht gemeten met onze dijken en toonde zich de meerdere. Weer begon met vereende krachten de oude verwoede strijd van ons volk tegen het zeewater. Uit de geschiedenis weten we van een geweldige over stroming in 1170, toen het zeewater doordrong tot in de straten van Utrecht en we lezen, dat op 19 Nov. 1421 de be kende St. Elizabethvloed 72 dorpen en gehuchten overstroomde, waarvan er slechts 50 weer verrezen. Uit de historie kenden we de kracht van de zee, maar we gevoelden ons nu veilig achter de stevige, welverzorgde dijken. Maar 't onverwachte gebeurde: vele dijken bezweken en in één enkele nacht werden duizenden en nog eens duizenden getroffen; honderden ver loren dierbare gezins- en familieleden en duizenden hun have en goed. Met deernis gaan onze gedachten thans uit naar al deze bedroefden en wij roepen hun met de profeet Jesaja toe: „Sterkt de slappe handen en ver stevigt de knikkende knieën. Zegt tot de versaagden van hart: Weest sterk, vreest niet!" Stelt uw vertrouwen op God en gaat met geloofsmoed en ge loofsvertrouwen de toekomst tegemoet. De zinspreuk: „Saevis tranquillus in undis", die we als een heilig erfgoed hebben bewaard en tot de onze hebben gemaakt, zal ook nu, in deze bewogen dagen, onze levenshouding dienen te kenmerken. Moge ook het bewustzijn, dat ons gehele volk met daadwerkelijke be langstelling met de getroffenen mede leeft, hun tot een morele steun zijn. Het oprecht verlangen om noodlijden den te helpen is een historisch erfstuk, dat leeft in iedere rechtgeaarde Neder lander. We hebben als volk in het ver leden met Gods hulp al zoveel tezamen doorworsteld, dat we in Zijn kracht ook deze ramp weer te boven zullen komen. Reeds de gedachte, dat in de afge lopen week ons gehele volk schouder aan schouder stond in ware eensge zinde hulp is inspirerend en maakt ons sterk. Onze hulpverlening is een ver wezenlijking van de Bijbelse raad: Draagt elkanders lasten! Dit woord van Paulus betekent: Stel u in ge dachten in de plaats van uw naaste en handel zoals gij zelf gaarne onder zijn omstandigheden zou behandeld wor den. Wees waarlijk mens, mens met de gezindheid van Christus. Daad werkelijke naastenliefde is practisch Christendom. Vroomheid, die enkel bestaat „in woorden" is van generlei waarde, ja, zelfs verraad aan het Evangelie. Het is zo verblijdend, dat nu de dijken bezweken zijn, weer gebleken is, dat ons volk deze naastenliefde ver staat, en dat ons Vorstenhuis en onze Regering op voorbeeldige wijze voor gaan in de leniging van de nood. Temidden van een wereld vol on zekerheid en problemen op velerlei gebied, worden we door deze ramp tot innerlijke concentratie en tot uiter lijke hulpverlening geroepen. We voel den ons zo zeker achter onze zee- werende dijken en duinenx maar vele dijken bezweken. Hoe is het in geéstelijk opzicht met ons gesteld? Voelen we ons niet' dikwijls zo heel zeker achter onze „dijkjes" van vroomheid en zelfge noegzaamheid? En als zo'n geestelijke dijk eens doorbroken wordt, hoe staan we dan innerlijk tegenover God? Moge deze nationale ramp ons naast het brengen van een daadwerke lijke hulp ook aansporen tot een inkeer tot onszelf en tot verdieping van ons geloofsleven. Laat ons nimmer vergeten: Crisistijd is Christustijd en Christustijd is biddens- en juichenstijd voor de gelovige. Daarom, in 's Heeren kracht gelovig en moedig voorwaarts I

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 2