Verzwolgen land ■111 EEN STOFFIG GESCHRIFT LEESBAAR GEMAAKT Basis gelegd voor extra hulpprogram der V.S.? Druk diplomatiek overleg Dagboek van Hollands officier in Napoleontische tijd „Spaanse avontuur" Wilt Gij ONDERWIJZER worden? hantage ZATERDAG 7 FEBRUARI 1953 PAGINA 7 f 1 n één nacht zijn de dijken vernield, ls het slapende laagland verzwolgen Met schuimend geweld en verbolgen Rees het water dat niemand weerhield. Het nam bezit van het weerloze veld. Viel in 't holst van de nacht in de polder. Verraste de boer en joeg hem op zolder. Met zijn gezin tot de dood toe ontsteld. Het heeft buurtschap en stad overspoeld En met regen en wind als vazallen De mens en het dier overvallen En er blindlings zijn drift op gekoeld. Ah de Zondag daagt, blijft de kerkklok stil, Verwoest zijn de huizen en landerijen De ogen staan groot, men kan niet meer schreien. Niet meer bidden, hoe goed men ook wil. Duizenden, verbijsterd gevlucht. Trekken veiliger landstreken binnen; Vaders en moeders, verstrooide gezinnen Onder een lage doorregende lucht. Ver van huis wacht een wezensvreemd bed, Men slaapt niet, de nacht blijft maar duren; Het vee loeit weer en de wateren schuren Om de hoeve die niet werd gered. Groepen uit Burg en uit Kloosterzand, Uit Hoedekensherke, Bruinisse; Uit Abbenbroek, Middelharnis en De Westhoek van het Brabantse land. Hun blik is afwezig, met het hart nog daar Waar hun noodkreet in de wind is verklonken; Buren op dak en in boom zijn verdronken En schuim stond op de kam van 't gevaar. Een kind ziet ons aan, vertcezen en vreemd, Vraagt slapend: waar is moeder gebleven? En moeder: waarom kintTren gegeven, Als God die in stormen ontneemt? Nóg leven er ginds, bedreigd door de vloed, Door wanhoop en koude bevangen; Ze zien uit naar de kim, al zo lang, en Verliezen uiteindelijk de moed. Bruin loert het water dat hun huis ondermijnt, De muur komt voorover, gaat vallen; Dood drijft het vee door de stallen, En weer daalt een nacht, het daglicht verdwijnt. Help, God, sta de stervenden bij, Verbied het water om hoger te wassen. Moet de dood er dan nóg meer verrassen? Maar waarom zij dan, Heer, en niet wij? Wil, zoals Gij ééns hebt gedaan, Het land en het water weer scheiden: Hen verlossen, van 't ergste bevrijden En, als wij, met hun lot zijn begaan. De klok heeft vergeefs voor velen geluid. Te vroeg voor de Zondag. Te vroeg voor Uw Mis? Weesl Gij nu een Vader die bij hen is En de ogen na het doodgaan zelf sluit. Bevrijd allen die nog worden vermist, Hun mond is verstard, zodat wij bidden; Herken Uw volk, weest Gij in hun midden, Het Bestek waar nu ieder naar gist. Wij bergen het lichaam, wij zorgen voor brood, Onze huizen staan al wagenwijd open: Doet Gij die gered zijn weer hopen. Berg de zielen in 't spoor van de Dood. Jan Elemant 3 Februari J Werkelijkheidssin De vorige week hebben wij op deze plaats gesproken over een sacra menteel leven, dat wij, in volle overeenstemming met de waarheid, één van de hoofdzaken van het Christendom kunnen noemen. Wij zouden het ook zó mogen uitdrukken: wie echt sacra- imenteel leeft, geeft daardoor blijk de ware zin, het ware begrip voor de wer kelijkheid te hebben, de werkelijkheid n.l. van de genade. Er kan niet genoeg nadruk worden gelegd op de grote waarheid, dat wij in alle opzichten geheel en al afhankelijk zijn van Gods genade. Alles immers is genade. In heel ons leven speelt Gods genadehulp de allerwezcnlijkste rol, Door Zijn Verlossing heeft Christus alle genade verdiend, die de schepping en het mensdom nodig hebben om een God- welgevallig leven te leiden. Nu is het zó, dat zonder die genade niets, maar dan ook totaal niets God welgevallig kan zijn. omdat pas door de genade onze daden een bovennatuurlijke betekenis krijgen. Die bovennatuurlijke betekenis ontlenen zij uitsluitend aan Christus' verdiensten. Zodat wij ook kunnen zeg gen, dat, zonder Hem, wat wij ook doen, geen kans maakt bovennatuurlijk ver dienstelijk te zijn. Al het bestaande, ook de mens, ver- keert dus in de volgende situatie: zijn ont-3taan, zijn be-staan en ook zijn voort-bestaan is geheel en al afhankelijk van Gods directe bemoeienis zodat Gods scheppingsmacht feitelijk altijd ononderbroken aan het werk is. Zou God ook maar één enkel ogenblik op houden te denken aan onverschillig welk bestaand ding of wezen, het zou onmid dellijk „niets meer" zijn, onmiddellijk „weg", geen bestaan meer hebben. Bo vendien zijn de met verstand en vrije wil begaafde wezens, dus de mensen, ook nog geheel en al afhankelijk van God op het gebied van de bovennatuur of het contact met God. De mogelijkheid daar toe danken wij aan de genade, die Chris tus door Zijn lijden en sterven voor ons heeft verdiend. Zonder God zijn wij dus in elk opzicht volkomen hulpeloos. Maar m t Hem zijn de hoogste toppen der heiligheid binnen ons bereik. Omdat Hij ons alle middelen daartoe in de rijkste en in geheel onuitputtelijke mate ter beschikking heeft gesteld. Op de eerste plaats door middel van dc sacra menten. Natuurlijk kan God ons Zijn hulp schenken op elke wijze, die Hem goed dunkt. En in heel veel omstandigheden doet Hij dat feitelijk ook, misschien wel vooral voor al degenen, die Hem, buiten hun persoonlijke schuld, niet kennen en dus ook in de onmogelijkheid verkeren ge bruik te maken van wat wij gewoon zijn de normale genademiddelen te noe men. Dat zijn de sacramenten. Sinds do Verlossing ontvangen wij het aller grootste deel der genade door de Kerk, die Christus is, de onder ons voortleven de Christus. Hij is de Schenker van alle genade, maar Hij heeft Zijn Kerk ge sticht om door middel van de priesters de uitdeelster dezer genade te zijn. Wij hebben er reeds herhaaldelijk op gewezen, dat de zeven sacra menten van het Nieuwe Ver bond het hele menselijke leven bestrij ken. Er is geen omstandigheid te be denken, waarin wij niet de steun van een of ander, soms zelfs van verschil lende sacramenten ter beschikking heb ben. Van die sacramenten, welke wij als regel herhaaldelijk kunnen ontvan gen, zoals biecht en H. Communie, is dat duidelijk genoeg. Hier willen wij nu niet verder op ingaan. Alleen her inneren wij er aan, dat deze sacramen ten niet alleen bij het ontvangen er van hun eigenlijke genadehulp schenken of vermeerdering van de genade, welke V«juvahen tegen ^esmeW ^een paar Keer wij reeds bezitten, maar ook geven zij ons later, na het ontvangen er van, nog alle nodige dadelijke genaden, genaden van bijstand, die wij nodig hebben om trouw te leven volgens de ontvangen bovennatuurlijke hulp. Dit laatste geldt heel in het bizonder van doopsel en vormsel. Die beide sa cramenten ontvangen wij maar eenmaal, omdat zij ons eens en voor goed aan God toewijden, Zij blijven echter steeds doorwerken. Hun genade verge zelt ons het hele leven door, op voor waarde natuurlijk, dat wij de heilig- makende genade niet verliezen., die de bron is van de vriendschap met God. Nu is het zeer te betreuren, dat wij niet voldoende doordrongen zijn van de dwingende noodzaak ons hele leven in te richten met het oog op deze ge naden. Elke dag kunnen wij vermeer dering van de doopgenade verdienen, als wij maar ons best doen te leven overeenkomstig de verplichtingen, die het H. Doopsel ons heeft opgelegd. Het schenkt ons vooreerst de bevrijding van de erfzonde door de heiligmakende ge nade. Verder de drie goddelijke deugden van geloof, hoop en liefde en de hele stoet bovennatuurlijke zedelijke deug den. Echter slechts in beginsel. Dat wil zeggen, dat wij door het doopsel de mogelijkheid hebben ontvangen deze bovennatuurlijke deugden te be oefenen, waartoe wij zonder het doop sel helemaal niet in staat zijn. Wat wij dus moeten doen is deze mogelijk heid tot een werkelijkheid te maken, m.a.w. deze deugden, die in beginsel in ons hart zijn gestort, tot ontwikkeling brengen. En wel door zo veel en zo vurig mogelijk te leven van uil de ontvangen sacramentele genade. Het doopsel heeft een onmeetbare en onuitputtelijke rijkdom in ons hart ge legd. Het ligt nu alleen aan ons, of deze rijkdom tot bloei komt. Wanneer wij nu nog de biecht trouw en geregeld gebrui ken om alle ongerechtigheden uit ons hert te verwijderen en zo vaak mogelijk de H. Communie ontvangen om zo innig mogelijk met Christus verenigd te zijn. dan vinden wij in deze trouwe beleving van onze H. Godsdienst de gelegenheid om alle sacramenten zo sterk mogelijk op ons te laten inwerken. En dat be tekent, dat wij voortdurend onder Gods directe steun en bescherming staan. Van het huwelijk geldt precies het zelfde. Ook dat sacrament schenkt ons dagelijks alle genaden, die wij nodig hebben om de verplichtingen, aan die levensstaat verbonden, naar best vermo gen te vervullen. Zo is elk ogenblik van ons leven be veiligd door sacramentele hulp. En dat is dé werkelijkheid, de bovennatuur lijke, heerlijke werkelijkheid, waarin wij kunnen leven. Als wij echte werke lijkheidszin hebben, doen wij dat. Maar jammer genoeg heeft de voorbijgaande werkelijkheid van dit aardse leven een veel grotere invloed op ons dan de on vergankelijke, eeuwige werkelijkheid van de genade. Laten wij toch eens echt goed naden ken over wat het bovenstaande allemaal inhoudt. Er zal nog gelegenheid te over zijn in bizonderheden op het een en ander in te gaan. Maar eerst moeten wij goed beseffen waar het eigenlijk over gaat. Een echt christelijk leven zonder tegelijk sacramenteel te leven is ge woonweg niet mogelijk. En daarom is het wel de moeite waard hierover eens ernstig na te denken. Het bezoek van Pulles en Stassen De Amerikaanse minister van Bui tenlandse Zaken, Foster Dulles, en de directeur van de wederzijdse beveili ging. de heer Harold Stassen, die, zoals bekend, Vrijdag in ons land heb ben vertoefd hebben 's middags een bezoek gebracht by de mi nister-president, waarna zij ontvan gen zijn door de ministers Beyen en Luns op het ministerie van Buiten landse Zaken. Deze besprekingen heb ben ruim twee uur geduurd. Aangezien het Amerikaans bezoek aan Nederland een informatief karak ter heeft, werd aan de heren Foster Dulles en Stassen een overzicht gege ven van een aantal hoofdpunten uit het Nederlands buitenlands politiek beleid. Hierbij werd o.a. een uiteenzetting ge geven van de bijzondere aspecten die de plannen voor verdergaande Europe se integratie voor Nederland hebben. Voorts is het grote belang uiteenge zet, dat Nederland hecht aan de spoe dige totstandkoming van de Europese Een motortjalk brengt goederen vaar Zierikzee. Doodvermoeide mannen vallen op het schip neer. DE OMVANG VAN DE OVERSTROMING Filmjournaal van het rampgebied Thans compleet Polygoon-Prof ilti is thans gereed met een compleet journaal van de storm ramp, voor zover zulk een journaal compleet kan zijn bij zoveel ellende. Ongeveer een half uur lang kunnen de toeschouwers in de bioscopen op het witte doek aanschouwen, welke enorme omvang de overstromingen en vernie lingen hebben aangenomen. Overal zijn de camera-mensen geweest. Met enige tientallen zijn de ploegen rondgetrok ken om duizenden meters film op te nemen. Daarna is een selectie gemaakt, die een indrukwekkend beeld geeft van de ramp. maar ook van de hulpver lening. In het tempo, waarmede de hulpactie tot stand is gekomen, hebben ook de mannen van Polygoon-Profilti gewerkt. Reeds Maandagmiddag was een gedeelte der opnamen in de Cineac te zien. Thans is het journaal omvang rijk en geeft het een bijzonder geslaagd overzicht, dat als een historisch docu ment kan gelden. Het is een -van de verdiensten van dit overzicht, dat het met grote soberheid is samengesteld, zonder op sensatie uit te zijn. Die soberheid maakt het des te indrukwekkender. Vergadering Gregorius- vereniging uitgesteld In verbancf met de Nationale Gedenk dag op Zondag a.s. is de contactverga- dering van de Gregoriusvereniging te Haarlem tot nader bericht uitgesteld. Y f et dagboek is voor onze kennis van het leven in verleden tijden wel een Jt~~t heel eigenaardige bron. Onder allerlei gezichtshoeken laat het zich be schouwen; in allerlei vormen en met allerlei intenties doet het zich aan ons voor. Als bron van intieme zielskennis. speciaal tijdens de puberteitsjaren, heeft de Duitse psychologe Charlotte Bühler het dagboek „ontdekt", mag men wel zeggen. Het dagboek of journal intime gaat ons dan haarfijn het binnen kamerleven van knapen en meisjes openbaren en wordt tezelfdertijd, moralis tisch en introspectief uitgesponnen, het ivelhaast verfijndste en door de grootste auteurs geliefkoosde genre in de moderne literatuur. mée va Spanje en den Veldtogt in dat gedeelte van Europa", een tol voor kort ongepubliceerd gebleven dagboek van een Hollands officier in het leger van keizer Napoleon. Maar in oude bibliotheken en familie archieven bevinden zich intussen nog talloze onopgemerkte dagboeken: me morialen en journaelen van regeerders, hervormers, reizende studenten, koloni sators en zeevaarders, altemaal stoffige ge schriften, waarvoor in onze dagen een nieuw gestoelde cultuur-historische in teresse aan de dag wordt gelegd. Daar is, om met een schoolvoorbeeld te beginnen, het „Journal ofte ge- donckwaerdige beschryving van de Oost-Indische Reyse" door Willem Ys- brantszoon Bontekoe, gepubliceerd in 1646 en heruitgegeven in 1915 en 1930. Daar is het (niet alleen om zijn ouder dom) waarlijk beroemde „Diary" van de Engelse royalist John Evelyn, die liefst van 1640 tot 1706 aan een stuk door een dagboek bijhield. Een andere old Englishman, Samuel Pepys, secretaris der Admiraliteit en chroniqueur der „Memoirs of the Royal Navy", noteerde datgene wat hem in het leven als belangrijk voorkwam van 1660 tot 1669; voor een goed deel deed LITERAIRE KRONIEK hij dit in cijferschrift en tot 1819 heeft hij de geleerden naar deszelfs sleutel laten zoeken. In 1825 verscheen het ontraadseld levensverhaal eindelijk in druk. Nóg een Engelsman, of liever een Schot, die de laatste jaren als dagboek schrijver bijzondere aandacht heeft ge trokken, is James Boswell. Hij leefde van 1740 tot 1795 en is vooral vermaard als biograaf van de slagvaardige dich ter Samuel Johnson, wiens levenslegen de goeddeels met de naam van zijn vriend Boswell verweven is. „Boswell in Holland: 1763—1764" heet het boek. dat vorig jaar tegelijkertijd in Engeland en Amerika van de pers kwam. Met deze figuren zitten wij midden in de wereld der „jöurnaux intimes", maar wij kunnen daar nu niet verwij len, omdat een andersoortig dagboek onze aandacht vraagt. Wij bedoelen het „Journael" van myn gedane reis en marsschen met de Ar- Vraag dan zo spoedig mogelijk een prospectus aan bij HILVERSUM (Bekende schriltelijke cursus ieer dar» 10 Jaar heeft onze „Schriftelijke Kweek- leder Jaar slagen tientallen cursisten voor het Sinds r school" ongeëvenaarde successen. Staatsexamen voor Onderwijzer. Zeer goede opleidingen zijn ook: Staatsexamen Gymnasium en Mulo. Henri A. Ett heeft dit oude geschrift, onder de nieuwe titel ..Spaans Avon tuur", voor de druk gereed gemaakt. Hij droeg zijn werk op aan de Delftse stadsarchivaris D. P. Öosterbaan, van wiens hand vorig jaar, in dezelfde reeks als waarin het boek van Ett zojuist is verschenen, een werk over het Naun- dorff-mysterie het licht zag. Eerder verscheen van Ett in deze reeks, die getiteld is „Mysterie. Misdaad en Avon tuur", een curieus boekje over drie geruchtmakende processen uit de vori ge eeuw: „Holland in rep en roer." Majoor Sleinmelz aan het woord Maar om op Ett's dagboekpublicatie terug te komen: Wat is heden, bijna anderhalve eeuw na zijn ontstaan, de waarde van dit „Journael", dat door majoor F. F. C Steinmetz werd bijgehouden van 24 Augustus 1808 tot 23 Juni 1809? De li teraire waarde is gering en ook in zielkundig opzicht hebben Steinmetz' vrij kleurloze mededelingen ons maar weinig te zeggen. Doch Steinmetz heeft één waardeer bare verdienste: hij is in zijn aanteke ningen consciëntieus nauwkeurig ge weest. En daarom mag, gelijk Ett zelf zegt, dit verhaal over een korte periode uit de historie van Napoleons veld tochten in Spanje, als een niet onbe langrijke aanvulling van de zeer schaarse literatuur over dit onderwerp worden beschouwd. Holland was in die dagen een vazal staat van het Franse Empire. Op de eerste zomerdag van 1806 had Lodewijk Napoleon, een broer van de Keizer, hier. zijn intree gedaan als Koning. In de zomer van 1808 was aan Joseph Bonaparte, een andere broer, de troon van het onder de voet gelopen Spanje toegewezen. De „Biskayse" bevolking bleek echter minder tam dan die der andere bezette landen. Binnen een maand moest Jo seph Bonaparte het Madrileense veld ruimen, doch in October 1808 zette de Keizer nieuwe troepen in en om het grootscheeps te doen riep hij voor deze Spaanse veldtocht een Europees leger op de been. Holland moest een brigade van drie duizend man leveren. Steinmetz zag zich als majoor bij het regiment koninklijke artiUerie te voet mee op expeditie gestuurd. Op 25 Augustus 1808 vertrok hij uit zijn standplaats Den Helder, zich gewillig naar de bevelen schikkend. Op deze datum vangt het dagboek van zijn „fatiguante reis aan. Een brave Hollander In Bergen op Zoom heeft de brigade zich voor de mars verzameld. Bij het vertrek wist nog geen mens méér dan „dat de brigade verre landen zoude moeten doortrekken, voor zy hunne be stemming bereikt had." Onderweg gaat de zo brave majoor Steinmetz. die zich voortdurend door een kwaadaardige koorts geplaagd voelt, echter allengs scherper inzien, dat zijn „missie" uiteindelijk enkel de heerszuchtige doeleinden van een impe rator dient. Hij beseft „een werktuig van dwang te zijn." Reeds in Parijs is hij ziek komen te liggen, maar na zijn herstel haast hij zich om „zo spoedig mogelijk onze armée te rejoigneren", onder het maken van de volgende op merking: „Als men het nadenkt, dan is het dog iets verschrikkelijks, dat de eene mensch. zynen evenmensch, zonder hem ooit gezien te hebben, zonder van hem beledigt te zyn, aanvalt en hem doodt; ook al wederom zonder haat en zonder voordeel van te trekken en al leen, om dat een ander het gebiedt, wiens heerschzugt onverzadelyk is en die stromen van menschenbloed niets agt, wanneer hy naar zyne hartstochten, waarvan grootheid en heerschzugt de geliefkoosten zyn. den teugel kan vie ren. Dan zal ik hiervan afbreken, ter- wyl dewijl) het raisonneeren en phi- losopheeren voor eenen soldaat niet past, wanneer hy op weg is de hem gegevene beveelen uittevoeren. Hy moet zich alsdan als eene machine beschqu- wen, welke mechanismus niet door zich zelfs, maar door ene magt buiten haar geregeerd wordt en moet dan ook te vens zyne eigene gevoelens, als mensch en christen, onderdrukken en tot zwy- gen brengen." Een hekel aan struikrovers Grandioos gevochten is er door de Hollandse brigade tijdens die veldtocht niet, ook al is er een onwaarschijnlijk groot aantal gesneuvelden. Wel is er door de „trouppes" danig geplunderd. Steinmetz gewaagt daar bij herhaling van, ook al bespaart hij zichzelf het waarnemen van details. Hij spreekt er zijn ontzetting over uit, zonder er over door te denken. Van de guerillastrijd, die het Spaanse volk tegen zijn bezetters voerde, begreep hij niets; tenminste, dat vinden wij, twintigste-eeuwers, die Defensie Gemeenschap. Eveneens werd een aantal problemen, die in de Verenigde Naties aan de or de zijn, aan een gezamenlijke beschou wing onderworpen. In het bijzonder gold deze beschouwing de activiteit der V. N. bij de bestrijding der agressie in Korea. Een overeenstemming van in zicht werd wederzijds met bevrediging geconstateerd. Bij het onderhoud waren o.a. tegen woordig de Amerikaanse ambassadeur te 's-Gravenhage, de heer Selden Cha- pin en het hoofd van de Amerikaanse missie voor de wederzijdse beveiliging in Nederland, de heer Clarence E. Hun- ter. A. P. bericht, dat in deze bespreking de basis is gelegd voor een extra Ame rikaans hulpprogramma om Nederland te helpen de schade van de overstro mingen te boven te komen. Een derge lijk program zou Nederland in staat stellen economisch weer op de been te komen en toch zijn lopende N.A.T.O.- verplichtingen na te komen. Amerikaanse hulp- commissie Door Eisenhower ingesteld Eisenhower heeft een kabinetscom missie ingesteld, die plannen zal maken voor hulp aan de door de overstroming getroffen gebieden in West-Europa (met inbegrip van Groot-Brittannië) In een verklaring van het Witte Huis wordt gezegd, dat het kabinet eenparig van oordeel is, dat het Amerikaanse volk de getroffen gebieden wenst te helpen. Voorzitter van de commissie is John Foster Dulles, de minister van Buiten landse Zaken. Leden zijn Charles Wil son. minister van Defensie. Ezra Benson, minister van Landbouw en Harold Stassen, directeur van het bureau voor de Wederzijdse Beveiliging. De commisie heeft opdracht de feiten na te gaan en aanbevelingen te doen omtrent de wijze, waarop de slachtoffers geholpen zullen worden. de machtige wereld van de guerilla uit de recente historie van nabij hebben leren kennen! Steinmetz kan voor de Spaanse franc-tireurs geen ander woord dan „brigands", struikrovers, bedenken. Henri A. Ett heeft ons thans dit dag boek „bezorgd", zoals het heet. Aller eerst is hij de juistheid van de door Steinmetz gegeven namen, data en fei ten nagegaan. Zijn boekje geeft de tekst van het manuscript letterlijk weer, met alle eigenaardigheden der oude spelling. Ter ontspanning van de lezer heeft Ett echter een indeling in hoofdstukken aangebracht en verder heeft hij gezorgd voor zeer te waarderen verklarende inlasjes, waarin hij kans zag de dagboekschrijver heel terloops en ad rem te kenschetsen binnen het raam van zijn tijd. Die inlasjes vormen wer kelijk heel aangename leespauzes; ze zijn met een knappe kijk op de behoeften van de lezer in de tekst verwerkt. „Spaans Avontuur", als dagboek op zich allerminst een massaal aansprekend geschrift, is zodoende een interessant, bywijlen bepaald spannend, en als ge heel erg leerrijk geschiedverhaal ge worden. NICO VERHOEVEN Uitg. J. M. Meulenhoff, Amsterdam- door J. S. Fletcher Collingwood ontvluchtte de sombere détails, die de vertelster met zoveel smaak opdiste en ging naar zijn groot vader kijken. Hij was nooit veel bij hem aan huis geweest, maar zij hadden ge regeld gecorrespondeerd en waren al tijd op goede voet met elkaar ge weest. Het speet hem dan ook, dat de oude heer zo eenzaam had moeten ster ven. Een poosje stond hij t.e peinzen bij het stille gerimpelde gelaat, en toen hij weer beneden kwam, vond hij juf frouw Clough in gesprek met een pien- ter-uitziend kereltje van een jaar of zes tien. „Dit is Jaap Taylor", stelde de huis houdster hem voor. „En hij wou weten of we hem nodig hadden. Ik heb hem gezeid dat we de winkel dicht houden tot na de begrafenis, ik weet niet, wat hij kan doen". „O, ja, stuur hem eens even bij mij, in de winkel," vroeg Collingwood, en hij wenkte de jongen hem te volgen. „Zo, dus jij was de bediende van mijn heer Bartle? Had hij nog iemand?" „Ik alleen, mijnheer." antwoordde de jongen. „Ik ben hier al een jaar." „En hoe heet je?" informeerde Col lingwood. „Jacobus Taylor, mijnheer, maar ieder een noemt mij Jaap." „O kortweg Jaap, zei Colling wood vriendelijk. Zij waren nu in de winkel, en hij sloot de deur. De buiten deur in de Poeisteeg was op slot, er was een gordijn voor het venster, en de boe ken en prenten op de planken en in de kasten stonden in een schemerig half licht. „Ja, zoals juffrouw Clough zegt, doen we deze dagen geen zaken. Jaap, daar- Da zullen we eens zien. Je loon gaat na tuurlijk gewoon door, je moest iedere dag maar eens komen horen, of er iets voor je is. Gisteren ben je hier natuur lijk ook geweest? Was je in de winkel toen mijnheer Bartle uitging?" „Ja, mijnheer," antwoordde het kerel tje, „ik ben de hele middag bij hem ge weest. Ik was hiér toen hij uitging, en nog hier toen ze hem terugbrachten, mijnheer." Collingwood ging in de stoel van ziir» grootvader zitten, voor de grote tafel vol boeken en papieren, midden in de kamer. „Leek mijn grootvader al ziek toen hij uitging?" vroeg hij. „Neen, mijnheer, hij had een beetje meer dan anders gehoest, verder niet. Er kwam tegen vijven een mist opzetten, en hij zei. dat hij daar last van had." „Wat had hij de hele middag gedaan? Iets bijzonders?" „Neen, mijnheer, niets bijzonders voor vier uur." Collingwood nam Jacobus Taylor eens nauwkeuriger op. Hij zag dat het een pienter ventje was, klaarblijkelijk met een helder verstand, een goed voorbeeld van een vlug stadskind dat degelijk lager onderwijs genoten had. „O", zei hij. „Niets bijzonders voor vier uur. En wat deed hij na vier uur?" „Toen kwam de post en bracht een brief uit Amerika, kijk hij iigt vlak voor u. Mijnheer las hem door, en vroeg mij toen. of we een goed schoon exem plaar van Hopkinson's Geschiedenis van Barford hadden. Ik zei hem dat er een was bij de boeken die we gekocht hadden uit de boedel van mijnheer Mal- lathorpe." „O mijnheer Mallathorpe, die veron gelukt is?" vroeg Collingwood, die op de hoogte van het schoorsteen-ongeval was. „Ja mijnheer. Mijnheer Bartle heeft toen 'n partijtje boeken gekocht, die op de fabriek stonden, plaatsbeschrijvingen en zo. Ik heb ze zelf gehaald en daar in de hoek neergezet. Naderhand^heeft hij er nooit veel naar omgekeken." „O, zo, en die Geschiedenis van Bar ford. Je hielp hem er aan herinneren?' „Ik zocht het voor hem op mijnheer. Hij ging zitten, precies waar u nu zit. en keek het door. Hij zei nog, dat het een goed exemplaar was en dat hij het 's avonds nog weg zou sturen. Kijk, mijnheer, hier is het," en de jongen haalde een stevig in leer gebonden boek te voorschijn. „Ik heb er niet in geke ken, maar mijnheer haalde een paar kaarten uit het zakje achterin en ik hoorde hem zeggen: God beware, wie had dat gedacht." Collingwood nam het boek en opende het; tegen de band, achterin zat een linnen zakje waar hij een kaart en een plattegrond uithaalde. „Deze nam hij er uit?" vroeg hij, en hield ze de jongen voor. „Neen, mijnheer, het was een ander papier, een groot beschreven vel." „Heb je gezien, wat er op geschreven was, of helemaal niet?" „Neen mijnheer, alleen maar. dat het beschreven was. Ik was bezig die plan ken af te stoffen en keek om, toen ik mijnheer Bartle dat hoorde zeggen. Meer niet." „En las hij dat papier waar je het over hebt". „Ja, mijnheer, hij hield' het bij het licht en las het door." „En weet je ook wat hij er mee deed?" H. M. Koningin Juliana heeft gistermiddag in het Paleis aan het Lange Voorhout in Den Haag de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken John Foster Dulles en de directeur van het Bureau voor Wederzijdse Veiligheid, Harold E. Stassen, ontvangen. Zij werden vergezeld door de Amerikaanse ambassadeur in ons land, de heer Selden Chapin, die zijn landgenoten aan de Koningin voorstelde. H. M. onderhield zich korte tijd met het gezelschap. Van links naar rechts: Selden Chapin, John Foster Dulles, H. M. de Koningin en Harold E. Stassen. Geen berichten van de pastoors op Tholen 30 katli. kerken in het noodgebied Volgens voorlopige cijfers zyn onge veer dertig katholieke kerken en hon derd katholieke scholen van verschil lende soort min of meer ernstig door de watersnood getroffen. Van alle pas toors in het getroffen gebied van het bisdom Haarlem is bericht ontvangen, dat zjj in redelijke welstand verkeren en vaak onderdak hebben gevonden bij parochianen. Tot nog toe werd echter geen levensteken ontvangen van de pas toors J. Velzeboer (Tholen) en Th. van Baar (Oud-Vosscmccr) op het eiland Tholen. Het is nog niet bekend of de katho lieke scholen ernstige schade hebben geleden. In ieder geval bevinden zich, volgens de thans beschikbare gegevens, 55 katholieke lagere scholen, 5 ULO- scholen. 36 kleuterscholen en 5 katho lieke landbouw- of huishoudscholen in het overstroomde gebied. Dr. P. Muntendam te Leiden benoemd Met ingang van 14 September 1953 is benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de faculteit der geneeskunde aan de rijksuniversiteit te Leiden, om onder wijs te geven in de sociale geneeskunde, dr. P. Muntendam, staatssecretaris van Sociale Zaken. „Ja, mijnheer, hij vouwde het op en stak het in zijn zak." „Heeft hij toen verder niets gezegd?" „Neen. mijnheer, maar daarna schreef hij een brief." „Dadelijk?" „Ja, mijnheer, meteen. Maar hij deed er maar heel even over. Toen moest ik hem onmiddellijk op de post gaan doen, hier aan het einde van de steeg." „En heb je het adres gelezen?" De knaap draaide zich om, en tikte met zijn vinger tegen een register, dat. met nog een paar andere, op de schoor steenmantel stond. „Ja, mijnheer, omdat mijnheer Bartle gezegd had toen ik hier kwam, dat ik iedere brief die van hier uit verzonden werd, in dit boek moest inschrijven. Dat heb ik gisteren ook gedaan." „En aan wie was hij geadresseerd?" „Mevrouw Mallathorpe, Normandale Grange, mijnheer." „Je hebt hem dus onmiddellijk op de post gedaan?" „Ja, mijnheer, zodra hij klaar was." „En ging mijnheer Bartle toen gauw uit?" „Meteen, toen ik terugkwam, ging hy weer weg. mijnheer." „Naderhand heb je hem niet meer ge zien?" „Niet levend, mijnheer," Jaap schud de van neen, „ik heb hem wel gezien, toen ze hem binnendroegen, mijnheer.' „Hoeveel tijd verliep er tussen zijr uitgaan en het ogenblik dat je hoorde dat hij gestorven was?" „Zowat een uur, mynheer. Het had net zes geslagen, toen ze het juffrouw Clough en mij kwamen vertellen. Om tien minuten over vijf was hy gegaan." Collingwood stond op en legde zyn hand vriendschappelijk op de schouder van de kleine bediende. {Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 4