c Van Vrouw tot Vrouw Negligeer het negligé niet! Ons goedkoop patroon GELDERS DAGBLAD ZATERDAG 7 FEBRUARI 1953 door Saskia Een bundel pijlen Uzult nu toch werkelijk niet van mij verwachten, dat ik zomaar, als was er geen vuiltje aan de lucht, genoeglijk voortkeuvel over het aan gesneden onderwerp: de huishouding. Want de lucht is op het ogenblik, dat ik dit schrijf, één stuk grauw en drei gend vuil, als ik het zo zeggen mag. Wellicht zijn er al weer heel wat plekken hemelblauw zichtbaar, als u dit te lezen krijgt maar dan zou nog die huishouding als een rare luxe-vlag op een gehavende modder schuit uw aandacht komen binnen varen. "Trouwens, ik kan op het ogenblik maar over één ding schrijven. De ra dio staat aan op nieuwsberichten het ding weet niet wat het overkomt, anders zijn zulke, uitzendingen in deze huiselijke kring ongewenste vreemde lingen en over de tafel zwerven kranten met louter grote koppen. En met een gevoel van diepe dank baarheid, en minstens even grote schaamte, zet ik mij aan de weke lijkse kolom. Want ik zit daar maar lekker op mijn gemak in een geriefe lijke kamer bij een snorrende haard, de dochter slaapt warm toegedekt on der vele dekens, de aardappels voor morgen staan geschild en de melk is gekookt. Ik kan zo maar een knop om draaien om licht te hebben, de kraan geeft helder drinkbaar water en met één lucifer aanstrijken brandt 't gas onder de- ketel, terwijl op ditzelfde ogenblik ergens in de huilende verla tenheid van een klotsende water vlakte, in duister en kou vrouwen en kinderen verkleumd- e*1 verkild zo zij nog leven bijeen gedrongen zit ten op daken en in bomen En ik kan niets doen. helemaal niets. Alleen in de klerenkast en de dozen met kindergoed duiken, en alles wat bruikbaar en draagbaar is na zien en inpakken, met speelgoed en schoenen en sokken bovenop. Zodat ik tenslotte uit pure dankbaarheid naar verstolen gleetjes en ontbrekende knopen zit te speuren, want wie wil er nu bij zo n ellende komen aandra gen met ontoonbaar spul. Die afge dankte telefoonboeken voor eertijds de jongens overzee wegen mij nog zwaar. Zouden wij allemaal alvast maar niet een knot of wat jaegerwol in slaan en elk een borstrokje of een broekje op.de pennen zetten? Een paar duizend, stuks kunnen zij daar ginds best gebruiken. En breien kun nen wij thuis doen. De rest moeten wy toch aan de kerels overlaten. Ja, neemt u my maar niet kwalijk: dit is met het diepste respect neergeschreven. De Kerel is eindelijk bij ons weer in ere hersteld. De dijkwerker met de stu dent, de soldaat met de ingenieur, de schipper met de minister, of hij met waterlaarzen door het slik baggert, dag en nacht met een telefoon aan het oor zit of over een kaart gebogen staat. Hij is iemand, hij doét wat, hij vecht, alleen of in vereniging, tegen een reële vijand met al het arsenaal van de moderne techniek zo goed als met de vertrouwde wapens van ouds her: de schop, de roeiriem en de zak met zand. En terwijl ik eten en drinken laat staan voor de nieuwsberichten ik heb nergens bedreigde verwanten zitten, maar dat land tussen Wester- schelde en Waterweg is mij dierbaar als een gehele familie bedenk ik met warme blijdschap hoe goed het is op dit kleine stukje aanslibsel gébo rén en getogen te zijn. Want laat dit volk vaak onhebbe lijk, onuitstaanbaar, kibbelziek en lauw zijn als de Noordwester op steekt en de steigerende waterleeu wen zich brullend in de zeegaten stor ten. als de dijken overspoelen, uit- schuren en breken, als de torenklok ken angstig kleppen boven het water geweld uit en de storm raast over donkere stoeten van trieste vluchte lingen en gelaten vee dan wordt er onverhoeds en geweldig, een è.nder volk wakker. Dan is er geen burgervader meer. die zich opwindt over onzedelijke beelden of gemengde zwembaden, maar rinkelen alle edelachtbare tele foons tegelijk van de hartelijke ge- improviseerde hulpacties: Wie is er gediend van een bus grondwerkers, een trein zandzakken, een draagbare zendinstallatie Wie 'heeft er mensen of koelen, kinderen of oudjes uit te besteden? Hier is ruimte genoeg. Dan zijn er plotseling geen rodde lende buurtdames meer, maar louter vrouwen die in een mouwschort schie ten en soep gaan opscheppen of kle ren inzamelen. Dan praat er niemand meer over het IJzeren Gordijn of de H-bom. dan kan Rita Hayworth en Doris Day oris gestolen worden en zal Hamar ons oneindig minder een zorg zijn dan Hontenisse, Dan heeft zelfs de radio plotseling ontdekt dat er ook nog. zowaar, mu ziek van Bach en Haydn.'van Scar latti en Andriessen in de discotheek ligt begraven en is er geen luisteraar die protest aantekent tegen de absen tie van Bokkie-bokkle-bèè en aange trouwde familie. Dan is er, plotseling, groot en warm en hartelijk die eenheid en saamhorigheid die wij ons de laatste jaren vaak met smart herinnerden van de bevrijdingsdag. Dan winden wy ons niet meer op over het bijvul len van automaten op Zondag, maar zuchten: Kranig Zeeland, dat is nu de tweede keer binnen de tien jaar. Wat kunnen we voor je doen Wat zijn we toch een raar volk, dat voor die eenvoudge kunst van zomaar gewoon méns te zijn eerst minstens een oorlog of een spring vloed nodig heeft. „Flora 1953" opent in Maart De feestelijkheden in Heemstede en Haarlem ter gelegenheid van de grote internationale bloemen-tentoonstelling Flora 1953 die 13 Maart opengaat, gaan volledig door. Het bestuur van „Haarlems Bloei" heeft in overleg met de directie van Flora 1953, gemeend hiertoe te, moeten besluiten, omdat de enorme slag die Nederlands econo mie na alle menselijk leed. heeft ge troffen, het noodzakelijk maakt, dat zo veel mogelyk vreemdelingen naar ons land worden getrokken. Je staat wel eens verbaasd als je op een blykbaar slecht gekozen ogenblik van de ochtend hier of daar aanbelt en vriendin of kennis je in négligé ont vangt. Niet dat je in principe iets tegen een dergelyke gang van zaken hebt, maar wel omdat haar négligé waar in ze ook bakker en melkboer te woord staat zijn naam alle eer aandoet en een alleszins verwaarloosd, smakeloos of onsmakelijk geval is. Er is geen geldig en zelfs geen ongeldig excuus voor een soortgelijk tenue! Wie onder een keurige japon slordige, versleten of vuile lingerie verbergt, verontschuldigt zich zij het volkomen onjuist met een ge meend je ziet het toch niet! maar wie in een veronachtzaamd négligé buiten haar slaapkamer willens en we tens in het gezelschap van anderen verschijnt, kan zelfs dat niet als ver ontschuldiging aanvoeren! En zij zondigt: niet in de eerste plaats tegen de wetten van de mode, doch tegen de regels der wellevend heid Het négligé peignoir, housecoat, kamerjar of huispyama hoeft geen modieus toilet te zijn, doch, evenals de rest van de garderobe, dient het onbe rispelijk, schoon en keurig te zijn. Zon der extra moeite of kosten kan het dan bovendienop de predicaten prac- tisch en flatteus aanspraak maken! Waarom zou de huisvrouw de och- tendbo terham nietjes van man en kroost niet klaarmaken in een gezel lige peignoir, die haar een beetje op haalt als ze nog geen tijd heeft gehad voor een zorgvuldige make-up? Voor haar in het bijzonder is een lang mo del geschikt, dat haar nachtgoed ge heel aan het gezicht onttrekt. Haar peignoir zal bij voorkeur een brede overslag hebben of een lange knoop- sluiting, zodat hij niet openvalt, en by voorbeeld driekwart mouwen, waar mee ze niet door de boter sliert. De vrouw, die haar werk buitens huis heeft, en wier kamerjas hoog stens voor het traject slaapkamer vrouw een peignoir van katoenen «tof, met een kraagje van hetzelfde mate riaal of van witte batist of gesteven witte piqué. Het getailleerde model heef een wijde rok en een lange knoop- sluiting. De nauwe driekwart mouwen zijn ingezet. 2. Dc jonge vrouw, die haar werk thuis verricht, kiest misschien een moderne huisdracht, die werd samen gesteld uit een driekwart, gerend jasje van wollen materiaal of stevige katoen (ribsfluweel, piqué) en een lange pan talon met nauw toelopende pijpen. 3. Bjj de pantalon (die van ribsflu weel, effen of Schotse wollen stof kan worden gemaakt) past eveneens een tweederde jasje van wollen nrare- riaal; een model by voorbeeld met een rugceintuur zoals het ook in de mo derne straatmode gangbaar is. 4. Deze flatteuze peignoir van jer sey, soepele wollen stof of katoenen ribfluweel heeft een dubbele knoop- sluiting, laag ingevette driekwart PRIJS 40 ets. Leeffcyden 35 jaar en c Kinderpyama's: Leeftijd 35 jaar, bovenwijdte 60 cm. Leeftijd 57 jaar, bovenwijdte 65 cm. Een. stof grootste maat: 3 ra, flanel of katoen van 80 cm breed. Dit patroon kan zowel voor jongens- als meisjespyama wor den gebruikt, daar alleen de kraagjes verschillend zijn. De jongenspyama van gestreept flanel heeft een loshangend jasje met opgestikte zakken. Het rech te kraagje kan open en gesloten worden gedragen. De streep wordt dwars verwerkt langs de onder kant van de mouwen, de broeks pijpen en de bovenkant van de zakken. Het jasje van de meisjespyama is hooggesloten met een bobbed- kraagje. Om het middel wordt een ceintuurtje gestrikt. Voor het kraagje, de boven kant van de zakjes en de onder kant van de mouwen en broeks pijpen wordt garnerend materiaal gebruikt. Verkrijgbaar van Maandag 8 Februari af, zolang de voorraad strekt, aan ons Bureau. Toezending per post geschiedt na ontvangst van brief met Inge sloten en niet opgeplakt 50 cents aan postzegels (voor de stad), 55 cents voor buiten de stad. Verzoeke op de enveloppe te vermelden „Goedkoop Patroon". badkamer bestemd ls, kan volstaan met een klassieke kamerjas, zoals de heren der schepping die plegen te dragen. Zij die haar werkzaamheden thuis verricht, kan van haar négligé, dat op comfort en warmte berekend is, naar moderne trant een ensemble maken, dat uit een lange pantalon en een korte (tweederde of driekwart) ka merjas of dito jak bestaat, waarin ze onverwachte gasten rustig kan ont vangen. Enkele voorbeelden 1. Voor het jonge meisje of de huis mouwen, dir. op een boordje gerimpeld zijn, en enorm grote opgenaaide zak ken. 5. Een der grote modevorsten lan ceerde onlangs de peignoir die. even gerend, zonder ceintuur gedragen wordt. Hier is 'n model, gemaakt van bedrukte piqué of chintz, dat een smal sjaalkraagje heeft, een dubbele knoopsluiting, opgenaaide zakken en Chocolade en snoep in Engeland vrij (Van onze Londense correspondent) Een vreugdevolle gebeurtenis voor Engeland was het toen majoor Lloyd George, de minister voor voedselvoor ziening in het Lagerhuis de opheffing aankondigde van distributie van cho colade en snoepgoed. Zijn mededeling wer>l met gejuich ontvangen. De prijscontrole op chocolade en suikerwerken werd tegelijk opgeheven. Er bestaat nu de vrees dat de arti kelen door de duurte buiten bereik van velen zullen vallen. De meeste 'kinderen hebben nog nooit naar hartelust kunnen snoepen, behalve gedurende de vier maanden laag ingezette driekwart mouwen met manchet. J. V. van 1949, toen het lekkers van de bon afging, een experiment dat toen mis lukte. Thans schijnen de voorraden voldoende. Desondanks stonden reeds gisteravond lange rijen voor de win kels. omdat de mensen dachten dat zy vandaag niet aan bod zouden kunnen komen. In Engeland zyn nog op de bon: suiker, boter en margarine, binnen landse kaas, vlees cn bacon, terwijl het brandstoffenverbruik. sterk aan ban den ls gelegd. DE STORMSCHADE IN ZANDVOORT De stormschade aan gemeentelijke eigendommen te Zandvoort wordt nader geraamd op 150.000, die aan particuliere eigendommen op bijna 130.000. In een spoedeisende raadsvergade ring werd voorlopig een bedrag van 65.000 gevoteerd voor de uitvoe ring van de meest urgente herstel werkzaamheden. VWAVVWAWMV»VWV^^^^Vv^^^^^^VvWAV>VVVV^^V/VVAV>VWv^VAV//✓W^VvWWV^^WV^WWvVWVV^^ Nationale collecte Heb je een volle speelgoedplank? Geef er dan van mee! Heb je in je spaarpot wat? Deel het dan in twee! Heb je kleren-overvloed? Anderen lijden wee! Neerlands Westen is in nood Kind'ren gééf! Help mee! De appel en het vogeltje Of het een sprookje ls, of een echt gebeurd verhaal, ja, dat moeten jullie zelf maar zeggen, als je het uitgelezen hebt. Maar dat wil ik je wél vertellen, dat een heleboel sprookjes toch heus -echt gebeurde verhalen zijn. Je moet er alleen maar eens even goed over nadenken. Nu dan. Er was eens een klein meis je, dat verschrikkelijk veel van appelen hield. Ze kreeg er van haar moeder elke dag een, maar die had ze dan in een ogenblik op, en dan verlangde ze alweer naar méér. Nu gebeurde het op een dag. dat dit meisje ze heette Mélanietje op weg van school naar huis langs een wagen kwam, die vol mandjes met appelen stond. Ze kon er haast niet voorbij lopen, en hield haar passen in.'Wat een mooie appelen! Wat een grote! Wat een rooie wangen hadden ze! En wat mooi goudgeel! Zulke mooie gaf moeder haar nooit. Wat gek, er was niemand bij de kar. Waar was die man die er by hoorde? Of de vrouw? O, kijk, die was zeker daar in dat huis, waarvan di deur een beetje open stond. Daar kochten ze zeker van die appelen. Ze deed een paar stapjes verder, en nu hoorde ze duidelijk praten. En ze zag ook wat. Ze kon net schuin in de gang van dat huis kijken en ze zag een dienstmeisje en een vrouw, die een kop koffie van haar kreeg. Ja, het zou wel koffie zijn. Dat was zeker de vrouw van de kar. Ze blies op de kop koffie. Die was zo heet. Ze kon hem nog niet zo gauw leegdrinken. Kijk ze eens blazen! Nee, die koffie had ze zo gauw nog niet op. Ze stonden samen te praten. Wat een prachtige appels toch! En zo véél! Morgenochtend kreeg ze er pas weer eentje van Moeder. Ééntje maai-. Hier lagen er wel hónderd. Een-twee-zes, tien. wel twintig mandjes, vast wel tweehonderd appels. Wel vierhonderd. Dat waren de allermooiste, die daar in die henselmand! De wind zoefde de half open voordeur wat dicht. Er kwam net een zwarte poes uit. ze streek lar.gs de benen van de vrouw. Die keek omlaag en aaide de poes... Even later liep Mélanietje op een drafje voort. Haar zwarte schoentjes klikkerden over de straatstenen. Ze had haar linkerhand onder haar man teltje gestoken. Dat gaf een bultje tussen de knopen. Toen ze de straat uit was en op het plein, trok ze die hand weer te voorschijn. Er zat een grote rode appel in. een prachtappel, met een geel kleurtje. Er zat nog een steeltje aan met een gedroogd appol- bomenblaadje. Mélanietje keek naar de appel. 1 Ze haalde snel adem. Wat een grote! Ze had nog nooit zo'n grote, zo'n zwa re appel in haar handen gehad. Wat zou die lekker Z{in! Zou ze er meteen maar in bijten? Nee. want ze was nu al gauw thuis, cn zó gauw had ze die grote appel niet op. Toen ze vlak bij haar huis was, be gon ze langzaam te lopen. Waar moest ze nu met die appel blijven? Haar mantelzakjes waren te klein. Moeder, néé, Moeder moest hem liever niet zien. Moeder zou vragen: „Van wie heb je dié gekregen? Wat een mooie!" Moe der zou blij zijn, dat iemand haar zo'n mooie appel had gegeven, want Moe der was altijd blij, als iemand lief voor Mélanietje was. En wat moest ze dan zeggen? Dan zou ze moeten zeggen: „Ik heb hem niet gekregen, ik heb hem..." Nee, verbééld je nou, dat zei ze natuurlijk niet! Weet je wat, ze stopte hem weg in haar bed. dat was natuurlijk al lang opgemaakt, daar was hij veilig, daar kwam Moeder niet meer vandaan. Ze duwde haar hand weer in haar man teltje en keek naar haar huisdeur. De bakker stond er juist voor. Dat was wel fijn. Nu kon ze zo langs hem heen naar binnen en meteen naar boven. Ze liep even nog wat langzamer, lot de deur open was. Het was met Moeder die de bakker hielp, maar haar broer tje Kees. Dat trof wel goed, vond Mé lanietje. Aan de koffietafel had ze aldoor een kleurtje. Dat was zeker van ple zier bij de gedachte, dat ze straks, of misschien om vier uur, of vanavond, boven zo iets heerlijks op te peuzelen zou hebben. Zo iets extra's. Ze kon hem ook tot morgen bewaren... Toen ze om vier uur uit school kwam en de huiskamer inliep, zei Moe der lachend: „Mélanietje. dè.t vind ik nou eens knap van je. dat je je appel nu eens niet zo dèdelijk opgegeten hebt. Wat een gek plaatsje had je hem gegeven! Maar lekker warm, hij is er zo mooi geel geworden!" „Hè? Wat?" z& Mélanietje. Ze wist niets anders te zeggen. ,,.Te laken was stuk", ging Moeder voort, „en toen ik dat ging maken, toen zag ik hem. Ik moet er om lachen dat je hem zo diep weggestopt had. Maar het is heus knap van je. Het doet me plezier". Mélanietje begreep het wel. Moeder had al zo vaak' gezegd, dat ze niet al tijd alles wat ze zo eens kreeg, metéén op moest eten. Ze moest ook eens wat kunnen bewaren. En nou dacht Moe der... Mélanietje ging met haar poppen spelen. Nee, liever niet een legkaart. Nee. met de bouwdoos. Nee, met de trein van Kees. Of nee. met een .deur- plaat. Zou zc hem nu gaan ha!en en opeten? Maar ze moesten zo dadelijk eten. Vanavond liever. Of morgen. Hè, alweer een kleurkrijtje kapot. Ze bra ken ook zo gauw. Waar was Kees? Ze ging maar eens naar de keuken. De poes .zat daar op een stoei. Ze aaide hem. Die andere poes was zwart ge weest, met een wit borstje. Wat aten ze? Lekker? Ze had nog niks geen honger. Maar 't was toch leuk, boven die appel te hebben! Na het eten kibbelde zc vreselijk met Kees. De inktpot viel om cn ze gaf hèm de schuld. Daar werd hij nij dig van. „Ga maar liever samen die grote appel opeten", stelde Moeder voor, „dan hebben we weer vrede". Maar daar had Mélanietje geen zin in. „Die is van mij", zei ze snibbig. Toen ze eindelijk in bed lag, was ze doodmoe. Het was ook zo'n rare dag geweest. Een rare dag?. Waarom? Maar de nacht werd nog raarder. Die werd bepaald heel vreemd. Want het duurde maar kort. of Mélanietje iiep op straat met klikkende schoentjes. Ze liep hard. Opeens botste ze tegen iemand op. Wie was dat? Foei, wat een kwaad oud mens! Mélanietje hield van schrik haar ene hand stijf op de rug. Er zat wat in die hand. De vrouw had een mandje aan haar arm. Dat zat vol met... gunst, dat was nét zo'n hengselmand! Maar de vrouw was een heel andere. Een héél andere... „Geef mij eens gauw die appel te rug", zei dc vrouw. Maar Mélanietje dacht: ik dank je lekker. Verbeeld je. wat weet zij daarvan? Wat gaat het haar aan? Ze kon toch niet door haar heen kijken naar die hand op haar rug? „Wit voor appel?" vroeg ze brutaal. „Die je van de wagen hebt wegge nomen". Mélanietje stak haar neusje nog wat brutaler in de hoogte. „Ik?!" zei ze. „Weggenomen? Ik?!" De hand op de rug beefde een beetje. Het vrouwtje kwam opeens heel dicht op haar toe. Het leek wel of haar ogen hoe langer hoe groter en haar neus hoe langer hoe krommer werden. Net een heks, dacht Mélanietje. Op eens was er ook een zwarte poss, met vurige ogen en een hoge steile rug. Het Vrouwtje, greep Mélanietje vast bij haar manteltje. „Kind!" zei ze. „be denk je goed. Heb jij géén appel gesto len?" „Ikke niet". Het was er uit vóór ze nagedacht had. Ze trilde een beetje. Het was ook zo jy4ftCzelig, dat de ogen nóg bozer, de neus nóg groter, de kin nóg spitser werd, en dat die akelige vrouw nóg dichter op haar toekwam en haar niet losliet. O, ze wist het nu. Het was dc boze stiefmoeder van Sneeuwwitje. O néé, het was de lelijke heks van Hans eh Grietje! De knokige, grote, benige hand stak een scherpe wijsvinger naar haar uit. „Voor de laatste maal. Waar is die appel Haast had Mélanietje „in m'n bed" gezegd. Maar ze moest toch volhouden, nu ze eenmaal met liegen begonnen was? En hij was ook niet meer in het bed. ze had hem immers achter haar rug? Ze zette zich schrap en ze zei boos: ,,ïk hèb geen appel. En ik wil naar huis. Laat me los, akelig mens". De vrouw lachte schril. Het leek eigenlijk niets op een lach. Veel meer op een knetterende slag. Ze liet het manteltje los en zei langzaam: „Die appel zal jou géén geluk bren gen, kind". En meteen was ze ver dwenen. Helemaal weg was ze, en de zwarte poes ook. Mélanietje ademde verlicht op. Hè, gelukkig. Foei, wat een naar mens was dat. Die neus, en die kin, cn die ogen, cn die handen. En zo'n malle hoed had ze op. Een gek mens. Nou. Mélanietje trok haar hand naar veren. Nu at ze hem meteen maar op, dan was ze er af. Ze had hem toch lekker niet gezien! Ze bracht de appel naar haar mond. Even raakten haar tanden eraan. Maar ze had op 't ogen blik heus geen trek in een appel. En de schil leek zo hard. Nee. ze had ér niets geen zin in. Wat zou ze er toch mee doen? Weet je wat, ze gaf hem weg. Dan was ze er óók af. Aan die jongen, die daar aankwam. „Hier", zei ze tegen de jongen. „Die mag jij". De jongen stak zyn hand uit. Maar meteen trok hij een vies gezicht. „Die rotte appel?" snauwde hij. „Ben je nou helemaal gek? Eet die zelf maar op". Hee, wat was dat nou? De appel was bruin en verrot. De jongen zei nog een lelijk scheldwoord en liep door. Mélanietje keek verschrikt naar het vieze ding in haar hand. Hoe kón dat zo gauw? Hij was toch zo net nog zo prachtig rood en geel geweest. Nou. clan gooide ze hem maar weg. Maar dat lukte ook al niet, want hoe ze het ook probeerde, de appel zat vastgekleefd aan haar hand. Jakkes, wat een naar ding. Maar kijk nou, hij was niét ver rot! Hij was prachtig gaaf en heerlijk om te zien. Nou. dan at ze hem straks toch maar op. Maar ze had wat buik pijn, dëArom had ze er zeker geen zin in. Daar kwam een arme oude man aan. Diè zou ze hem geven! „Wilt u een appel?" vroeg ze vrien delijk. „Alsjeblieft", zei de man. „Heb je die dan?" „Ja", zei Mélanietje. „I-lier, kyk maar". Maar toen ze haar hand uit stak. zat er een grote steen in. „Foei, kind", zei de man. „Dat is lelijk van je. een oud mens voor de gek te houden. Dat had ik niet van je gedacht". En hij liep bedroefd verder. Mélanietje keek ontsteld naar de steen in haar hand. Maar kijk nou, nou was het opeens weer wèl een ap pel! Wat raar was dat. Als ze hem wou weggeven, werd het wat anders. Wat lelijks. Nou maar, ze at hem nou op. Dan was het uit. Ze zette haar flinke tandjes in de rode schil, en gaf een schreeuw. Bah. wat smaakte dat vies. Wat prikte dat op haar tong! Met een zwaai wierp ze de appel ,veg. Maar het leek wel of het ding vliegen kon, want met een grote boog kwam hij weer op haar hand terug. Ze pro beerde het nóg eens, maar het ging weer net zo. Ze kon dat nare ding niet kwijt worden. Zou die geit daar hem lusten? Gei ten eten alles. Ze liep op de geit. toe, die aan de berm van de weg aan een paal gebonden stond en stak hem de appel toe. Maar meteen sprong ze ver schrikt achteruit, zo venijnig en kwaad wou het dier haar stoten met zijn horens. Wat een gemeen beest was dat. En ze wou hem nogal wat geven! Aan wie in vredesnaam kon ze dan toch die appel kwijt? Ze wou hem kwijt. kwyt... Ze wou er kt zijn... „Aan je Moeder", zei een zacht stemmetje vlak bij haar oor. Mè, wat is dat nou weer? Er zat een klein* vogeltje op haar schouder. „Waar kom jij vandaan?" vroeg Mé lanietje. „Heb jij dat gezegd? Kun je dan praten?" Het vogeltje strekte zijn kopje. „Ik ben het stemmetje binnen uit je eigen hart", zei het. „Maar ik ben even in dit vogeltje gekropen, omdat je me maar niet kon verstaan. Ik praat al tijd zacht. Tet zou helemaal verkeerd met je lopen, daar moet ik op passen". „Maar ik durf het niet aan Moeder te zeggen". „Nee. dat begrijp ik. Het is ook erg. Maar als je het niet durft zéggen, dan moet je 't haar maar schrijven, in een briefje. Als je dat dan maar doet vóór je naar school gaat, mag je nu wel gaan slapen. Nu kruip ik weer binnen in je, nu versta je me verder wel. Dag hoor". Toen Mélanietje's moeder de volgen de morgen na het ontbijt op het kleine slaapkamertje kwam, om het weer netjes te maken, zag ze op het tafei tje een grote roodgele appel liggen. Er was met een speld een papier op vastgeprikt. Verwonderd keek ze er naar. En nog meer verwonderd las ze, wat er op het papier geschreven stond. Dit stond er: „Moeder, ik heb deze appel van een kar weggepakt. Ik lust hem niet. Hy' smaakt vies en hy prikt en soms is hij rot en dan weer een steen. Ik weet niet hoe ik er mee moet. Wilt u hem nemen, Moeder, alstublieft? Het vogeltje zei het". Het was wel een vreemd briefje. Moeder stond er lang op te turen. Hoe vaker ze het las, hoe beter ze het leek te begrypen. Zeker van het lange tu ren had ze een paar tranen in haar ogen. Toen nam ze het briefje en de appel mee. Toen Mélanietje uit school kwam, liep ze wat aarzelend naar Moeder toe. Maar die zei alleen maar: „Wil je dit jurkje even in je kastje gaan ophan gen? Ik heb het zo net gestreken". Boven gekomen, zag Mélanietje dade lijk, dat er een briefje op haar tafeltje lag. Ze liep er vlug heen en begon te lezen. Haar hartje klopte haar in de keel. Ze las: „Moeder heeft veel ver driet. Maar ik ben blij, Mélanietje. dat je dc appel aan mij hebt gegeven. Het vogeltje had gelijk. De appel is ..u be graven, in je tuintje, heel diep. En op die plek heb ik een klein denneboom- pje geplant. Dat is voor jou. Dat is jouw denneboompje". Mélanietje legde de jurk op het bed en liep naar de tuin. Daar, in haar eigen hoekje, waar in het voorjaar viooltjes hadden gestaan, was een nieuw, fijn denneboompje. Je kon aan de aarde zien. dat het nog maar kort geleden was gepoot. O. wat was hel een mooi boompje! Zc keek er naar met knipperende ogen- Zonder dat ze het gemerkt had, was Moeder achter haar gekomen. „Vind je het mooi?" vroeg Moeder. ..Het blijft altijd groen, winter en zomer". Mélanietje stak haar arm door Moe ders arm. Ze zei niets, maar ze drukte zich stijf tegen Moeder aan. En nog heel dikwijls later stonden die twee samen bij het denneboompje, dat ge zond bleef en groeide. Over de appel hebben ze nooit samen gesproken. En dat hoefde ook niet. Over begraven appels hoef je niet meer te praten. En vooral niet, als er in je denneboompje soms een klein vogeltje zit, waar je zachtjes mee praten mag! Wie doel er mee? Kinderen lief, wit een stapel inzen dingen was me dat deze week! Allebei de groepen hebben hun béste beentje vóór gezet, hoor. De jongeren hadden voor het eerst een cijfcrraadsel. Dacht je, dat ze dat nog niet kondén? Mis. hoor, ze konden het opperbest! De woorden die ze moesten vinden, waren: maand, verjaardag, niezen, zonnetje, prijs. zien. Wiesje, os. En de zin die daarmee ontstond was: „In deze maand zijn twee van onze prinsesjes jarig". Dat was dus in Januari. Vele inzen ders hadden er keurig de namen en de datums bijgezet, sommigen zelfs met portretjes er bij. En met vlaggen ver sierd. Dat was leuk! De twee prijzen zijn bij de loting ge wonnen door Anneke Bragonje, 8 j„ tó Heveadorp en Lien Wittevecn, 9 j., te Arnhem. Groep A had dat komieke „warwin- keltje" in orde te maken. En dat von den jullie een grappig werkje. Het léék eerst moeilijk hè, maar het viel best mee, als je er mee op gang kwam. Hier volgen de woorden, die door die eigenwijze drukkersjongen verhaspeld waren: Speeltuin, onze dorpsschool, gisteren, grote opschudding. Anton, schreeuwen, nieuwe winterjas, mooie ijsmuts gestolen, politie, geen daders, toevallig, dokter, zoon, mooie sneeuw pop, allen, sneeuwpop, ondeugende apen. derde, sneeuwpop, Antons ulster aangedaan, hoofddeksel opgezet, ape- noten, zakken, snoer aangeregen, om gehangen, snoer, koolmezen, maakten, politie, dokter, schoolkinderen, ronde dans, sneeuwman, vrolijk kabaal, ple zier, Antonsdiefstal, muisje, staartje. Lees het nu nog maar eens na, in de „Zaterdagavond" van 24 Januari. Bij de loting wonnen de prijzen Erna Veninga, 10 j. te Velp en Liesbeth van Neck, 12 j„ te Oosterbeek. Een Z.E.V. werd behaald door: Mar jan en Irene Kramer. Hante Witteveen Elsje Kieft, Marijke, Martie en Ivonne Swagers, Angelique Teunissen, Eiko Buisman, Woutje v. Leeuwen, Lieske, Han en Frans Koller, Jannie en Géa Renscnbrink, Sini van der Zee, Alie Damsteeg, Ida van El- den, Pieter en Elly v. d. Hammen, Ber tie Jacobs (geen rijkvol, maar vrolijk!) Adri Over, Wim en Ton v. Dommelen, Frans Hengeveld, Dikkie v. d. Steen, Enk Sprenger, Renze v. d. Berg, Pe ter Verhey, Henk Crop (hoe oud ben je?), Henk Zuiderwég, Lo Joontsma, Ineke Bronkhorst, Come Verhoeff, Anneke Misset, Bart Bosnians, Frank Kannegieter, Robert v. Pijlen, Jan v. Kampen en Wim de Jongh. Sommigen uit groep B. hadden de zin wel goed, maar de wóórden niet opgeschreven! En anderen schreven in plaats van „onze" prinsesjes „oze". Zo'n fout hoeft toch niet!! Nu komen de nieuwe opgaven. I Groep A. (10 j'. en ouder)). In welke 12 spreekwoorden en zegswijzen horen de volgende woorden thuis: leer, zee, zand, schaapjes, roeien, brood, hoek uitgooien, ijzer, breken, heet, hout. II Groep B. (9 j. cn jonger). Er moe ten 18 woorden bedacht worden alle maal van 5 letters, die het volgende betekenen: 1. deel van de dag; 2. me taal; 3. stekelige dieren; 4. soort raad sel; 5. kleine boot aan groot schip; 6. langwerpig rond; 7. eet je mee; 8. ligt vaak op slootwater; 9. herfstbloem; 10 platte vis; 11. andere naam voor es doorn; 12. groot vuur; 13. mooie boom; 14. zit onder je arm; 15. wordt door de boer geploegd; 16. schenk je mee; 17. koningszoon; 18. haalt liet huisvuil op. En nu moeten al de twééde letters van deze woorden één leuk groot woord vormen! Wat zou dat zijn? Bin nenkort zie je ze weer! Nu nog enkele Briefjes. Marjan en Irene K. Wat fijn dat je weer thuis bent. En hoe gaat het er mee? Nu kun je weer prettig alles samen doen. Iiinïe S. Wat heb jij mijn huis mooi uitgetekend. Maar je moet eens langs komen wandelen, want helemaal goed was het niet! Nog wel gefeliciteerd hoor. Marjon K. Ik heb jou gemist deze week. Toch niet weer ziek? Je moet me maar eens opgeven, welke van die boekjes je al hebt. Hoe vind je het album? Ria B. Je had het wel mogen ruilen. Maar het staat niet bij de titels, die jullie me eens opgegeven hebben. Hoe zit dat dan? Zo'n album is ook wel iets voor jou niet? Bart B. Aardig dat je wat voor me zagen wilt! Ton v. b. Je gaat al veel beter schrijven, vind ik. Schrijf het adres ook maar Ineke B. Nog wel gefeliciteerd! Prettige da- geweest? Piet D. Weer beter? Dat hoop ik voor je. Peter V. Jij werkt goed! Pieter v. d. H. Ja, dat was een drukfout met je leeftijd. Heb je het prijsboek niet ontvangen Frans H. Dat vind ik erg leuk, dat jij mee bent gaan doen. Weet je waaróm? Je vader weet het wel! Robert v. P. Ik had je al een paar keer gemist. Ge lukkig ben je nu weer present. Ma rijke, .Martie en Ivonne S. Alle drie erg best gewerkt. En èrg aardig ge tekend. Alle drie meegeloot! Lieske, Han en Frans K. De boekjes zijn best naar mijn zin! Alle di-ie. En nu ben ik benieuwd, hoeveel A- B-C-boekjes er deze week nog zullen komen. Volgende week méér hierover, want nu gaan we afscheid nemen. Al les weer uiterlijk Woensdag verzenden, hoor, en weer hartelijk gegroet! Mien Labberton, Talsmalaan 14, Oosterbeek. (Nadruk verboden)!

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 4