c
Van Vrouw tot Vrouw
Negligeer het negligé niet!
Ons goedkoop patroon
GELDERS DAGBLAD
ZATERDAG 7 FEBRUARI 1953
door Saskia
Een bundel pijlen
Uzult nu toch werkelijk niet van
mij verwachten, dat ik zomaar,
als was er geen vuiltje aan de lucht,
genoeglijk voortkeuvel over het aan
gesneden onderwerp: de huishouding.
Want de lucht is op het ogenblik, dat
ik dit schrijf, één stuk grauw en drei
gend vuil, als ik het zo zeggen mag.
Wellicht zijn er al weer heel wat
plekken hemelblauw zichtbaar, als u
dit te lezen krijgt maar dan zou
nog die huishouding als een rare
luxe-vlag op een gehavende modder
schuit uw aandacht komen binnen
varen.
"Trouwens, ik kan op het ogenblik
maar over één ding schrijven. De ra
dio staat aan op nieuwsberichten
het ding weet niet wat het overkomt,
anders zijn zulke, uitzendingen in deze
huiselijke kring ongewenste vreemde
lingen en over de tafel zwerven
kranten met louter grote koppen.
En met een gevoel van diepe dank
baarheid, en minstens even grote
schaamte, zet ik mij aan de weke
lijkse kolom. Want ik zit daar maar
lekker op mijn gemak in een geriefe
lijke kamer bij een snorrende haard,
de dochter slaapt warm toegedekt on
der vele dekens, de aardappels voor
morgen staan geschild en de melk is
gekookt.
Ik kan zo maar een knop om
draaien om licht te hebben, de kraan
geeft helder drinkbaar water en met
één lucifer aanstrijken brandt 't gas
onder de- ketel, terwijl op ditzelfde
ogenblik ergens in de huilende verla
tenheid van een klotsende water
vlakte, in duister en kou vrouwen en
kinderen verkleumd- e*1 verkild zo
zij nog leven bijeen gedrongen zit
ten op daken en in bomen
En ik kan niets doen. helemaal
niets. Alleen in de klerenkast en de
dozen met kindergoed duiken, en alles
wat bruikbaar en draagbaar is na
zien en inpakken, met speelgoed en
schoenen en sokken bovenop. Zodat ik
tenslotte uit pure dankbaarheid naar
verstolen gleetjes en ontbrekende
knopen zit te speuren, want wie wil
er nu bij zo n ellende komen aandra
gen met ontoonbaar spul. Die afge
dankte telefoonboeken voor eertijds
de jongens overzee wegen mij nog
zwaar.
Zouden wij allemaal alvast maar
niet een knot of wat jaegerwol in
slaan en elk een borstrokje of een
broekje op.de pennen zetten? Een
paar duizend, stuks kunnen zij daar
ginds best gebruiken. En breien kun
nen wij thuis doen.
De rest moeten wy toch aan de
kerels overlaten. Ja, neemt u my
maar niet kwalijk: dit is met het
diepste respect neergeschreven. De
Kerel is eindelijk bij ons weer in ere
hersteld. De dijkwerker met de stu
dent, de soldaat met de ingenieur, de
schipper met de minister, of hij met
waterlaarzen door het slik baggert,
dag en nacht met een telefoon aan
het oor zit of over een kaart gebogen
staat. Hij is iemand, hij doét wat, hij
vecht, alleen of in vereniging, tegen
een reële vijand met al het arsenaal
van de moderne techniek zo goed als
met de vertrouwde wapens van ouds
her: de schop, de roeiriem en de zak
met zand.
En terwijl ik eten en drinken laat
staan voor de nieuwsberichten
ik heb nergens bedreigde verwanten
zitten, maar dat land tussen Wester-
schelde en Waterweg is mij dierbaar
als een gehele familie bedenk ik
met warme blijdschap hoe goed het is
op dit kleine stukje aanslibsel gébo
rén en getogen te zijn.
Want laat dit volk vaak onhebbe
lijk, onuitstaanbaar, kibbelziek en
lauw zijn als de Noordwester op
steekt en de steigerende waterleeu
wen zich brullend in de zeegaten stor
ten. als de dijken overspoelen, uit-
schuren en breken, als de torenklok
ken angstig kleppen boven het water
geweld uit en de storm raast over
donkere stoeten van trieste vluchte
lingen en gelaten vee dan wordt
er onverhoeds en geweldig, een è.nder
volk wakker.
Dan is er geen burgervader meer.
die zich opwindt over onzedelijke
beelden of gemengde zwembaden,
maar rinkelen alle edelachtbare tele
foons tegelijk van de hartelijke ge-
improviseerde hulpacties: Wie is er
gediend van een bus grondwerkers,
een trein zandzakken, een draagbare
zendinstallatie Wie 'heeft er mensen
of koelen, kinderen of oudjes uit te
besteden? Hier is ruimte genoeg.
Dan zijn er plotseling geen rodde
lende buurtdames meer, maar louter
vrouwen die in een mouwschort schie
ten en soep gaan opscheppen of kle
ren inzamelen. Dan praat er niemand
meer over het IJzeren Gordijn of de
H-bom. dan kan Rita Hayworth en
Doris Day oris gestolen worden en
zal Hamar ons oneindig minder een
zorg zijn dan Hontenisse,
Dan heeft zelfs de radio plotseling
ontdekt dat er ook nog. zowaar, mu
ziek van Bach en Haydn.'van Scar
latti en Andriessen in de discotheek
ligt begraven en is er geen luisteraar
die protest aantekent tegen de absen
tie van Bokkie-bokkle-bèè en aange
trouwde familie.
Dan is er, plotseling, groot en
warm en hartelijk die eenheid en
saamhorigheid die wij ons de laatste
jaren vaak met smart herinnerden
van de bevrijdingsdag. Dan winden
wy ons niet meer op over het bijvul
len van automaten op Zondag, maar
zuchten: Kranig Zeeland, dat is nu
de tweede keer binnen de tien jaar.
Wat kunnen we voor je doen
Wat zijn we toch een raar volk,
dat voor die eenvoudge kunst van
zomaar gewoon méns te zijn eerst
minstens een oorlog of een spring
vloed nodig heeft.
„Flora 1953" opent in
Maart
De feestelijkheden in Heemstede en
Haarlem ter gelegenheid van de grote
internationale bloemen-tentoonstelling
Flora 1953 die 13 Maart opengaat,
gaan volledig door. Het bestuur van
„Haarlems Bloei" heeft in overleg met
de directie van Flora 1953, gemeend
hiertoe te, moeten besluiten, omdat de
enorme slag die Nederlands econo
mie na alle menselijk leed. heeft ge
troffen, het noodzakelijk maakt, dat
zo veel mogelyk vreemdelingen naar
ons land worden getrokken.
Je staat wel eens verbaasd als je op
een blykbaar slecht gekozen ogenblik
van de ochtend hier of daar aanbelt en
vriendin of kennis je in négligé ont
vangt. Niet dat je in principe iets tegen
een dergelyke gang van zaken hebt,
maar wel omdat haar négligé waar
in ze ook bakker en melkboer te woord
staat zijn naam alle eer aandoet en
een alleszins verwaarloosd, smakeloos
of onsmakelijk geval is.
Er is geen geldig en zelfs geen
ongeldig excuus voor een soortgelijk
tenue! Wie onder een keurige japon
slordige, versleten of vuile lingerie
verbergt, verontschuldigt zich zij
het volkomen onjuist met een ge
meend je ziet het toch niet! maar
wie in een veronachtzaamd négligé
buiten haar slaapkamer willens en we
tens in het gezelschap van anderen
verschijnt, kan zelfs dat niet als ver
ontschuldiging aanvoeren!
En zij zondigt: niet in de eerste
plaats tegen de wetten van de mode,
doch tegen de regels der wellevend
heid
Het négligé peignoir, housecoat,
kamerjar of huispyama hoeft geen
modieus toilet te zijn, doch, evenals de
rest van de garderobe, dient het onbe
rispelijk, schoon en keurig te zijn. Zon
der extra moeite of kosten kan het dan
bovendienop de predicaten prac-
tisch en flatteus aanspraak maken!
Waarom zou de huisvrouw de och-
tendbo terham nietjes van man en
kroost niet klaarmaken in een gezel
lige peignoir, die haar een beetje op
haalt als ze nog geen tijd heeft gehad
voor een zorgvuldige make-up? Voor
haar in het bijzonder is een lang mo
del geschikt, dat haar nachtgoed ge
heel aan het gezicht onttrekt. Haar
peignoir zal bij voorkeur een brede
overslag hebben of een lange knoop-
sluiting, zodat hij niet openvalt, en
by voorbeeld driekwart mouwen, waar
mee ze niet door de boter sliert.
De vrouw, die haar werk buitens
huis heeft, en wier kamerjas hoog
stens voor het traject slaapkamer
vrouw een peignoir van katoenen «tof,
met een kraagje van hetzelfde mate
riaal of van witte batist of gesteven
witte piqué. Het getailleerde model
heef een wijde rok en een lange knoop-
sluiting. De nauwe driekwart mouwen
zijn ingezet.
2. Dc jonge vrouw, die haar werk
thuis verricht, kiest misschien een
moderne huisdracht, die werd samen
gesteld uit een driekwart, gerend jasje
van wollen materiaal of stevige katoen
(ribsfluweel, piqué) en een lange pan
talon met nauw toelopende pijpen.
3. Bjj de pantalon (die van ribsflu
weel, effen of Schotse wollen stof kan
worden gemaakt) past eveneens een
tweederde jasje van wollen nrare-
riaal; een model by voorbeeld met een
rugceintuur zoals het ook in de mo
derne straatmode gangbaar is.
4. Deze flatteuze peignoir van jer
sey, soepele wollen stof of katoenen
ribfluweel heeft een dubbele knoop-
sluiting, laag ingevette driekwart
PRIJS 40 ets.
Leeffcyden 35 jaar en c
Kinderpyama's:
Leeftijd 35 jaar, bovenwijdte
60 cm.
Leeftijd 57 jaar, bovenwijdte
65 cm.
Een. stof grootste maat: 3 ra,
flanel of katoen van 80 cm breed.
Dit patroon kan zowel voor
jongens- als meisjespyama wor
den gebruikt, daar alleen de
kraagjes verschillend zijn.
De jongenspyama van gestreept
flanel heeft een loshangend jasje
met opgestikte zakken. Het rech
te kraagje kan open en gesloten
worden gedragen. De streep wordt
dwars verwerkt langs de onder
kant van de mouwen, de broeks
pijpen en de bovenkant van de
zakken.
Het jasje van de meisjespyama
is hooggesloten met een bobbed-
kraagje. Om het middel wordt een
ceintuurtje gestrikt.
Voor het kraagje, de boven
kant van de zakjes en de onder
kant van de mouwen en broeks
pijpen wordt garnerend materiaal
gebruikt.
Verkrijgbaar van Maandag 8
Februari af, zolang de voorraad
strekt, aan ons Bureau.
Toezending per post geschiedt
na ontvangst van brief met Inge
sloten en niet opgeplakt 50 cents
aan postzegels (voor de stad),
55 cents voor buiten de stad.
Verzoeke op de enveloppe te
vermelden „Goedkoop Patroon".
badkamer bestemd ls, kan volstaan
met een klassieke kamerjas, zoals de
heren der schepping die plegen te
dragen.
Zij die haar werkzaamheden thuis
verricht, kan van haar négligé, dat op
comfort en warmte berekend is, naar
moderne trant een ensemble maken,
dat uit een lange pantalon en een
korte (tweederde of driekwart) ka
merjas of dito jak bestaat, waarin ze
onverwachte gasten rustig kan ont
vangen.
Enkele voorbeelden
1. Voor het jonge meisje of de huis
mouwen, dir. op een boordje gerimpeld
zijn, en enorm grote opgenaaide zak
ken.
5. Een der grote modevorsten lan
ceerde onlangs de peignoir die. even
gerend, zonder ceintuur gedragen
wordt. Hier is 'n model, gemaakt van
bedrukte piqué of chintz, dat een smal
sjaalkraagje heeft, een dubbele
knoopsluiting, opgenaaide zakken en
Chocolade en snoep
in Engeland vrij
(Van onze Londense correspondent)
Een vreugdevolle gebeurtenis voor
Engeland was het toen majoor Lloyd
George, de minister voor voedselvoor
ziening in het Lagerhuis de opheffing
aankondigde van distributie van cho
colade en snoepgoed. Zijn mededeling
wer>l met gejuich ontvangen.
De prijscontrole op chocolade en
suikerwerken werd tegelijk opgeheven.
Er bestaat nu de vrees dat de arti
kelen door de duurte buiten bereik van
velen zullen vallen.
De meeste 'kinderen hebben nog
nooit naar hartelust kunnen snoepen,
behalve gedurende de vier maanden
laag ingezette driekwart mouwen met
manchet.
J. V.
van 1949, toen het lekkers van de bon
afging, een experiment dat toen mis
lukte. Thans schijnen de voorraden
voldoende. Desondanks stonden reeds
gisteravond lange rijen voor de win
kels. omdat de mensen dachten dat zy
vandaag niet aan bod zouden kunnen
komen.
In Engeland zyn nog op de bon:
suiker, boter en margarine, binnen
landse kaas, vlees cn bacon, terwijl het
brandstoffenverbruik. sterk aan ban
den ls gelegd.
DE STORMSCHADE IN
ZANDVOORT
De stormschade aan gemeentelijke
eigendommen te Zandvoort wordt
nader geraamd op 150.000, die aan
particuliere eigendommen op bijna
130.000.
In een spoedeisende raadsvergade
ring werd voorlopig een bedrag van
65.000 gevoteerd voor de uitvoe
ring van de meest urgente herstel
werkzaamheden.
VWAVVWAWMV»VWV^^^^Vv^^^^^^VvWAV>VVVV^^V/VVAV>VWv^VAV//✓W^VvWWV^^WV^WWvVWVV^^
Nationale collecte
Heb je een volle speelgoedplank?
Geef er dan van mee!
Heb je in je spaarpot wat?
Deel het dan in twee!
Heb je kleren-overvloed?
Anderen lijden wee!
Neerlands Westen is in nood
Kind'ren gééf! Help mee!
De appel en het vogeltje
Of het een sprookje ls, of een echt
gebeurd verhaal, ja, dat moeten jullie
zelf maar zeggen, als je het uitgelezen
hebt. Maar dat wil ik je wél vertellen,
dat een heleboel sprookjes toch heus
-echt gebeurde verhalen zijn. Je moet
er alleen maar eens even goed over
nadenken.
Nu dan. Er was eens een klein meis
je, dat verschrikkelijk veel van appelen
hield. Ze kreeg er van haar moeder
elke dag een, maar die had ze dan in
een ogenblik op, en dan verlangde ze
alweer naar méér. Nu gebeurde het op
een dag. dat dit meisje ze heette
Mélanietje op weg van school naar
huis langs een wagen kwam, die vol
mandjes met appelen stond. Ze kon er
haast niet voorbij lopen, en hield haar
passen in.'Wat een mooie appelen!
Wat een grote! Wat een rooie wangen
hadden ze! En wat mooi goudgeel!
Zulke mooie gaf moeder haar nooit.
Wat gek, er was niemand bij de kar.
Waar was die man die er by hoorde?
Of de vrouw? O, kijk, die was zeker
daar in dat huis, waarvan di deur een
beetje open stond. Daar kochten ze
zeker van die appelen. Ze deed een
paar stapjes verder, en nu hoorde ze
duidelijk praten. En ze zag ook wat.
Ze kon net schuin in de gang van dat
huis kijken en ze zag een dienstmeisje
en een vrouw, die een kop koffie van
haar kreeg. Ja, het zou wel koffie zijn.
Dat was zeker de vrouw van de kar.
Ze blies op de kop koffie. Die was zo
heet. Ze kon hem nog niet zo gauw
leegdrinken. Kijk ze eens blazen! Nee,
die koffie had ze zo gauw nog niet op.
Ze stonden samen te praten. Wat een
prachtige appels toch! En zo véél!
Morgenochtend kreeg ze er pas weer
eentje van Moeder. Ééntje maai-. Hier
lagen er wel hónderd. Een-twee-zes,
tien. wel twintig mandjes, vast wel
tweehonderd appels. Wel vierhonderd.
Dat waren de allermooiste, die daar
in die henselmand! De wind zoefde de
half open voordeur wat dicht. Er
kwam net een zwarte poes uit. ze
streek lar.gs de benen van de vrouw.
Die keek omlaag en aaide de poes...
Even later liep Mélanietje op een
drafje voort. Haar zwarte schoentjes
klikkerden over de straatstenen. Ze
had haar linkerhand onder haar man
teltje gestoken. Dat gaf een bultje
tussen de knopen. Toen ze de straat
uit was en op het plein, trok ze die
hand weer te voorschijn. Er zat een
grote rode appel in. een prachtappel,
met een geel kleurtje. Er zat nog een
steeltje aan met een gedroogd appol-
bomenblaadje. Mélanietje keek naar de
appel. 1
Ze haalde snel adem. Wat een grote!
Ze had nog nooit zo'n grote, zo'n zwa
re appel in haar handen gehad. Wat
zou die lekker Z{in! Zou ze er meteen
maar in bijten? Nee. want ze was nu
al gauw thuis, cn zó gauw had ze die
grote appel niet op.
Toen ze vlak bij haar huis was, be
gon ze langzaam te lopen. Waar moest
ze nu met die appel blijven? Haar
mantelzakjes waren te klein. Moeder,
néé, Moeder moest hem liever niet zien.
Moeder zou vragen: „Van wie heb je
dié gekregen? Wat een mooie!" Moe
der zou blij zijn, dat iemand haar zo'n
mooie appel had gegeven, want Moe
der was altijd blij, als iemand lief voor
Mélanietje was. En wat moest ze dan
zeggen? Dan zou ze moeten zeggen:
„Ik heb hem niet gekregen, ik heb
hem..." Nee, verbééld je nou, dat zei
ze natuurlijk niet!
Weet je wat, ze stopte hem weg in
haar bed. dat was natuurlijk al lang
opgemaakt, daar was hij veilig, daar
kwam Moeder niet meer vandaan. Ze
duwde haar hand weer in haar man
teltje en keek naar haar huisdeur. De
bakker stond er juist voor. Dat was
wel fijn. Nu kon ze zo langs hem heen
naar binnen en meteen naar boven. Ze
liep even nog wat langzamer, lot de
deur open was. Het was met Moeder
die de bakker hielp, maar haar broer
tje Kees. Dat trof wel goed, vond Mé
lanietje.
Aan de koffietafel had ze aldoor
een kleurtje. Dat was zeker van ple
zier bij de gedachte, dat ze straks, of
misschien om vier uur, of vanavond,
boven zo iets heerlijks op te peuzelen
zou hebben. Zo iets extra's. Ze kon
hem ook tot morgen bewaren...
Toen ze om vier uur uit school
kwam en de huiskamer inliep, zei Moe
der lachend: „Mélanietje. dè.t vind ik
nou eens knap van je. dat je je appel
nu eens niet zo dèdelijk opgegeten
hebt. Wat een gek plaatsje had je hem
gegeven! Maar lekker warm, hij is er
zo mooi geel geworden!"
„Hè? Wat?" z& Mélanietje. Ze wist
niets anders te zeggen.
,,.Te laken was stuk", ging Moeder
voort, „en toen ik dat ging maken,
toen zag ik hem. Ik moet er om lachen
dat je hem zo diep weggestopt had.
Maar het is heus knap van je. Het
doet me plezier".
Mélanietje begreep het wel. Moeder
had al zo vaak' gezegd, dat ze niet al
tijd alles wat ze zo eens kreeg, metéén
op moest eten. Ze moest ook eens wat
kunnen bewaren. En nou dacht Moe
der...
Mélanietje ging met haar poppen
spelen. Nee, liever niet een legkaart.
Nee. met de bouwdoos. Nee, met de
trein van Kees. Of nee. met een .deur-
plaat. Zou zc hem nu gaan ha!en en
opeten? Maar ze moesten zo dadelijk
eten. Vanavond liever. Of morgen. Hè,
alweer een kleurkrijtje kapot. Ze bra
ken ook zo gauw. Waar was Kees? Ze
ging maar eens naar de keuken. De
poes .zat daar op een stoei. Ze aaide
hem. Die andere poes was zwart ge
weest, met een wit borstje. Wat aten
ze? Lekker? Ze had nog niks geen
honger. Maar 't was toch leuk, boven
die appel te hebben!
Na het eten kibbelde zc vreselijk
met Kees. De inktpot viel om cn ze
gaf hèm de schuld. Daar werd hij nij
dig van. „Ga maar liever samen die
grote appel opeten", stelde Moeder
voor, „dan hebben we weer vrede".
Maar daar had Mélanietje geen zin in.
„Die is van mij", zei ze snibbig.
Toen ze eindelijk in bed lag, was
ze doodmoe. Het was ook zo'n rare dag
geweest. Een rare dag?. Waarom?
Maar de nacht werd nog raarder. Die
werd bepaald heel vreemd. Want het
duurde maar kort. of Mélanietje iiep
op straat met klikkende schoentjes.
Ze liep hard. Opeens botste ze tegen
iemand op. Wie was dat? Foei, wat
een kwaad oud mens! Mélanietje hield
van schrik haar ene hand stijf op de
rug. Er zat wat in die hand. De vrouw
had een mandje aan haar arm. Dat zat
vol met... gunst, dat was nét zo'n
hengselmand! Maar de vrouw was een
heel andere. Een héél andere...
„Geef mij eens gauw die appel te
rug", zei dc vrouw. Maar Mélanietje
dacht: ik dank je lekker. Verbeeld je.
wat weet zij daarvan? Wat gaat het
haar aan? Ze kon toch niet door haar
heen kijken naar die hand op haar
rug?
„Wit voor appel?" vroeg ze brutaal.
„Die je van de wagen hebt wegge
nomen".
Mélanietje stak haar neusje nog
wat brutaler in de hoogte. „Ik?!" zei
ze. „Weggenomen? Ik?!" De hand op
de rug beefde een beetje.
Het vrouwtje kwam opeens heel
dicht op haar toe. Het leek wel of haar
ogen hoe langer hoe groter en haar
neus hoe langer hoe krommer werden.
Net een heks, dacht Mélanietje. Op
eens was er ook een zwarte poss, met
vurige ogen en een hoge steile rug.
Het Vrouwtje, greep Mélanietje vast bij
haar manteltje. „Kind!" zei ze. „be
denk je goed. Heb jij géén appel gesto
len?"
„Ikke niet". Het was er uit vóór ze
nagedacht had. Ze trilde een beetje.
Het was ook zo jy4ftCzelig, dat de ogen
nóg bozer, de neus nóg groter, de kin
nóg spitser werd, en dat die akelige
vrouw nóg dichter op haar toekwam
en haar niet losliet. O, ze wist het nu.
Het was dc boze stiefmoeder van
Sneeuwwitje. O néé, het was de lelijke
heks van Hans eh Grietje! De knokige,
grote, benige hand stak een scherpe
wijsvinger naar haar uit.
„Voor de laatste maal. Waar is die
appel
Haast had Mélanietje „in m'n bed"
gezegd. Maar ze moest toch volhouden,
nu ze eenmaal met liegen begonnen
was? En hij was ook niet meer in het
bed. ze had hem immers achter haar
rug? Ze zette zich schrap en ze zei
boos: ,,ïk hèb geen appel. En ik wil
naar huis. Laat me los, akelig mens".
De vrouw lachte schril. Het leek
eigenlijk niets op een lach. Veel meer
op een knetterende slag. Ze liet het
manteltje los en zei langzaam:
„Die appel zal jou géén geluk bren
gen, kind". En meteen was ze ver
dwenen. Helemaal weg was ze, en de
zwarte poes ook. Mélanietje ademde
verlicht op. Hè, gelukkig. Foei, wat
een naar mens was dat. Die neus, en
die kin, cn die ogen, cn die handen. En
zo'n malle hoed had ze op. Een gek
mens. Nou.
Mélanietje trok haar hand naar
veren. Nu at ze hem meteen maar op,
dan was ze er af. Ze had hem toch
lekker niet gezien! Ze bracht de appel
naar haar mond. Even raakten haar
tanden eraan. Maar ze had op 't ogen
blik heus geen trek in een appel. En
de schil leek zo hard. Nee. ze had ér
niets geen zin in. Wat zou ze er toch
mee doen? Weet je wat, ze gaf hem
weg. Dan was ze er óók af. Aan die
jongen, die daar aankwam.
„Hier", zei ze tegen de jongen. „Die
mag jij".
De jongen stak zyn hand uit. Maar
meteen trok hij een vies gezicht. „Die
rotte appel?" snauwde hij. „Ben je
nou helemaal gek? Eet die zelf maar
op".
Hee, wat was dat nou? De appel
was bruin en verrot. De jongen zei
nog een lelijk scheldwoord en liep
door. Mélanietje keek verschrikt naar
het vieze ding in haar hand. Hoe kón
dat zo gauw? Hij was toch zo net nog
zo prachtig rood en geel geweest. Nou.
clan gooide ze hem maar weg. Maar dat
lukte ook al niet, want hoe ze het ook
probeerde, de appel zat vastgekleefd
aan haar hand. Jakkes, wat een naar
ding. Maar kijk nou, hij was niét ver
rot! Hij was prachtig gaaf en heerlijk
om te zien. Nou. dan at ze hem straks
toch maar op. Maar ze had wat buik
pijn, dëArom had ze er zeker geen zin
in. Daar kwam een arme oude man
aan. Diè zou ze hem geven!
„Wilt u een appel?" vroeg ze vrien
delijk.
„Alsjeblieft", zei de man. „Heb je die
dan?"
„Ja", zei Mélanietje. „I-lier, kyk
maar". Maar toen ze haar hand uit
stak. zat er een grote steen in.
„Foei, kind", zei de man. „Dat is
lelijk van je. een oud mens voor de
gek te houden. Dat had ik niet van je
gedacht". En hij liep bedroefd verder.
Mélanietje keek ontsteld naar de
steen in haar hand. Maar kijk nou,
nou was het opeens weer wèl een ap
pel! Wat raar was dat. Als ze hem
wou weggeven, werd het wat anders.
Wat lelijks. Nou maar, ze at hem nou
op. Dan was het uit. Ze zette haar
flinke tandjes in de rode schil, en gaf
een schreeuw. Bah. wat smaakte dat
vies. Wat prikte dat op haar tong!
Met een zwaai wierp ze de appel ,veg.
Maar het leek wel of het ding vliegen
kon, want met een grote boog kwam
hij weer op haar hand terug. Ze pro
beerde het nóg eens, maar het ging
weer net zo. Ze kon dat nare ding niet
kwijt worden.
Zou die geit daar hem lusten? Gei
ten eten alles. Ze liep op de geit. toe,
die aan de berm van de weg aan een
paal gebonden stond en stak hem de
appel toe. Maar meteen sprong ze ver
schrikt achteruit, zo venijnig en
kwaad wou het dier haar stoten met
zijn horens. Wat een gemeen beest
was dat. En ze wou hem nogal wat
geven! Aan wie in vredesnaam kon ze
dan toch die appel kwijt? Ze wou hem
kwijt. kwyt... Ze wou er kt zijn...
„Aan je Moeder", zei een zacht
stemmetje vlak bij haar oor.
Mè, wat is dat nou weer? Er zat
een klein* vogeltje op haar schouder.
„Waar kom jij vandaan?" vroeg Mé
lanietje. „Heb jij dat gezegd? Kun je
dan praten?"
Het vogeltje strekte zijn kopje. „Ik
ben het stemmetje binnen uit je eigen
hart", zei het. „Maar ik ben even in
dit vogeltje gekropen, omdat je me
maar niet kon verstaan. Ik praat al
tijd zacht. Tet zou helemaal verkeerd
met je lopen, daar moet ik op passen".
„Maar ik durf het niet aan Moeder
te zeggen".
„Nee. dat begrijp ik. Het is ook erg.
Maar als je het niet durft zéggen, dan
moet je 't haar maar schrijven, in een
briefje. Als je dat dan maar doet vóór
je naar school gaat, mag je nu wel
gaan slapen. Nu kruip ik weer binnen
in je, nu versta je me verder wel. Dag
hoor".
Toen Mélanietje's moeder de volgen
de morgen na het ontbijt op het kleine
slaapkamertje kwam, om het weer
netjes te maken, zag ze op het tafei
tje een grote roodgele appel liggen.
Er was met een speld een papier op
vastgeprikt. Verwonderd keek ze er
naar.
En nog meer verwonderd las ze, wat
er op het papier geschreven stond. Dit
stond er: „Moeder, ik heb deze appel
van een kar weggepakt. Ik lust hem
niet. Hy' smaakt vies en hy prikt en
soms is hij rot en dan weer een steen.
Ik weet niet hoe ik er mee moet. Wilt
u hem nemen, Moeder, alstublieft?
Het vogeltje zei het".
Het was wel een vreemd briefje.
Moeder stond er lang op te turen. Hoe
vaker ze het las, hoe beter ze het leek
te begrypen. Zeker van het lange tu
ren had ze een paar tranen in haar
ogen. Toen nam ze het briefje en de
appel mee.
Toen Mélanietje uit school kwam,
liep ze wat aarzelend naar Moeder toe.
Maar die zei alleen maar: „Wil je dit
jurkje even in je kastje gaan ophan
gen? Ik heb het zo net gestreken".
Boven gekomen, zag Mélanietje dade
lijk, dat er een briefje op haar tafeltje
lag. Ze liep er vlug heen en begon te
lezen. Haar hartje klopte haar in de
keel. Ze las: „Moeder heeft veel ver
driet. Maar ik ben blij, Mélanietje. dat
je dc appel aan mij hebt gegeven. Het
vogeltje had gelijk. De appel is ..u be
graven, in je tuintje, heel diep. En op
die plek heb ik een klein denneboom-
pje geplant. Dat is voor jou. Dat is
jouw denneboompje".
Mélanietje legde de jurk op het bed
en liep naar de tuin. Daar, in haar
eigen hoekje, waar in het voorjaar
viooltjes hadden gestaan, was een
nieuw, fijn denneboompje. Je kon aan
de aarde zien. dat het nog maar kort
geleden was gepoot. O. wat was hel
een mooi boompje! Zc keek er naar
met knipperende ogen-
Zonder dat ze het gemerkt had, was
Moeder achter haar gekomen. „Vind
je het mooi?" vroeg Moeder. ..Het
blijft altijd groen, winter en zomer".
Mélanietje stak haar arm door Moe
ders arm. Ze zei niets, maar ze drukte
zich stijf tegen Moeder aan. En nog
heel dikwijls later stonden die twee
samen bij het denneboompje, dat ge
zond bleef en groeide. Over de appel
hebben ze nooit samen gesproken. En
dat hoefde ook niet. Over begraven
appels hoef je niet meer te praten. En
vooral niet, als er in je denneboompje
soms een klein vogeltje zit, waar je
zachtjes mee praten mag!
Wie doel er mee?
Kinderen lief, wit een stapel inzen
dingen was me dat deze week! Allebei
de groepen hebben hun béste beentje
vóór gezet, hoor. De jongeren hadden
voor het eerst een cijfcrraadsel. Dacht
je, dat ze dat nog niet kondén? Mis.
hoor, ze konden het opperbest! De
woorden die ze moesten vinden, waren:
maand, verjaardag, niezen, zonnetje,
prijs. zien. Wiesje, os. En de zin die
daarmee ontstond was: „In deze maand
zijn twee van onze prinsesjes jarig".
Dat was dus in Januari. Vele inzen
ders hadden er keurig de namen en de
datums bijgezet, sommigen zelfs met
portretjes er bij. En met vlaggen ver
sierd. Dat was leuk!
De twee prijzen zijn bij de loting ge
wonnen door Anneke Bragonje, 8 j„ tó
Heveadorp en Lien Wittevecn, 9 j., te
Arnhem.
Groep A had dat komieke „warwin-
keltje" in orde te maken. En dat von
den jullie een grappig werkje. Het
léék eerst moeilijk hè, maar het viel
best mee, als je er mee op gang kwam.
Hier volgen de woorden, die door die
eigenwijze drukkersjongen verhaspeld
waren: Speeltuin, onze dorpsschool,
gisteren, grote opschudding. Anton,
schreeuwen, nieuwe winterjas, mooie
ijsmuts gestolen, politie, geen daders,
toevallig, dokter, zoon, mooie sneeuw
pop, allen, sneeuwpop, ondeugende
apen. derde, sneeuwpop, Antons ulster
aangedaan, hoofddeksel opgezet, ape-
noten, zakken, snoer aangeregen, om
gehangen, snoer, koolmezen, maakten,
politie, dokter, schoolkinderen, ronde
dans, sneeuwman, vrolijk kabaal, ple
zier, Antonsdiefstal, muisje, staartje.
Lees het nu nog maar eens na, in
de „Zaterdagavond" van 24 Januari.
Bij de loting wonnen de prijzen Erna
Veninga, 10 j. te Velp en Liesbeth van
Neck, 12 j„ te Oosterbeek.
Een Z.E.V. werd behaald door: Mar
jan en Irene Kramer. Hante Witteveen
Elsje Kieft, Marijke, Martie en Ivonne
Swagers, Angelique Teunissen, Eiko
Buisman, Woutje v. Leeuwen, Lieske,
Han en Frans Koller, Jannie en
Géa Renscnbrink, Sini van der
Zee, Alie Damsteeg, Ida van El-
den, Pieter en Elly v. d. Hammen, Ber
tie Jacobs (geen rijkvol, maar vrolijk!)
Adri Over, Wim en Ton v. Dommelen,
Frans Hengeveld, Dikkie v. d. Steen,
Enk Sprenger, Renze v. d. Berg, Pe
ter Verhey, Henk Crop (hoe oud ben
je?), Henk Zuiderwég, Lo Joontsma,
Ineke Bronkhorst, Come Verhoeff,
Anneke Misset, Bart Bosnians, Frank
Kannegieter, Robert v. Pijlen, Jan v.
Kampen en Wim de Jongh. Sommigen
uit groep B. hadden de zin wel goed,
maar de wóórden niet opgeschreven!
En anderen schreven in plaats van
„onze" prinsesjes „oze". Zo'n fout
hoeft toch niet!!
Nu komen de nieuwe opgaven.
I Groep A. (10 j'. en ouder)). In
welke 12 spreekwoorden en zegswijzen
horen de volgende woorden thuis: leer,
zee, zand, schaapjes, roeien, brood,
hoek uitgooien, ijzer, breken, heet,
hout.
II Groep B. (9 j. cn jonger). Er moe
ten 18 woorden bedacht worden alle
maal van 5 letters, die het volgende
betekenen: 1. deel van de dag; 2. me
taal; 3. stekelige dieren; 4. soort raad
sel; 5. kleine boot aan groot schip; 6.
langwerpig rond; 7. eet je mee; 8. ligt
vaak op slootwater; 9. herfstbloem; 10
platte vis; 11. andere naam voor es
doorn; 12. groot vuur; 13. mooie boom;
14. zit onder je arm; 15. wordt door de
boer geploegd; 16. schenk je mee; 17.
koningszoon; 18. haalt liet huisvuil op.
En nu moeten al de twééde letters
van deze woorden één leuk groot
woord vormen! Wat zou dat zijn? Bin
nenkort zie je ze weer!
Nu nog enkele Briefjes.
Marjan en Irene K. Wat fijn dat je
weer thuis bent. En hoe gaat het er
mee? Nu kun je weer prettig alles
samen doen. Iiinïe S. Wat heb jij
mijn huis mooi uitgetekend. Maar je
moet eens langs komen wandelen,
want helemaal goed was het niet! Nog
wel gefeliciteerd hoor. Marjon K.
Ik heb jou gemist deze week. Toch
niet weer ziek? Je moet me maar eens
opgeven, welke van die boekjes je al
hebt. Hoe vind je het album? Ria
B. Je had het wel mogen ruilen. Maar
het staat niet bij de titels, die jullie
me eens opgegeven hebben. Hoe zit
dat dan? Zo'n album is ook wel iets
voor jou niet? Bart B. Aardig dat
je wat voor me zagen wilt! Ton v.
b. Je gaat al veel beter schrijven, vind
ik. Schrijf het adres ook maar Ineke
B. Nog wel gefeliciteerd! Prettige da-
geweest? Piet D. Weer beter? Dat
hoop ik voor je. Peter V. Jij werkt
goed! Pieter v. d. H. Ja, dat was
een drukfout met je leeftijd. Heb je
het prijsboek niet ontvangen Frans
H. Dat vind ik erg leuk, dat jij mee
bent gaan doen. Weet je waaróm? Je
vader weet het wel! Robert v. P.
Ik had je al een paar keer gemist. Ge
lukkig ben je nu weer present. Ma
rijke, .Martie en Ivonne S. Alle drie
erg best gewerkt. En èrg aardig ge
tekend. Alle drie meegeloot! Lieske,
Han en Frans K. De boekjes zijn best
naar mijn zin! Alle di-ie.
En nu ben ik benieuwd, hoeveel A-
B-C-boekjes er deze week nog zullen
komen. Volgende week méér hierover,
want nu gaan we afscheid nemen. Al
les weer uiterlijk Woensdag verzenden,
hoor, en weer hartelijk gegroet!
Mien Labberton,
Talsmalaan 14, Oosterbeek.
(Nadruk verboden)!