Het einde van Bernardus B... 4
VOORAL VOOR DE
Brief aan buurvrouw Kopperse
die weer in het water zit
3
r
Er was iets gebeurd en de
hond had niet geblaft;
toen wist ik, dat het water
was gekomen
v
„Weet je nog?", vragen wij
ZAKEN, DIE DE
VAN IEDERE
,o
NYL'ON
reparatie?
WEIDEMAy
RECL. AANBIEDING
FANTASIESCHORTEN 1.79
COURANTEN-RECLAME
,De Econooa"
/wol\
BAAL
\^ESJ^
'alÏÏÏÏ?*
S tei -enSmy\ruMw£
VRAAGT DE VETTEN'S BOTERBIESJES
Vrijdag 6 Februari 1953
K
H£
evacuatiecentrum in de
Ahoy-ha] te Rotterdam is een
op zichzelf staande samenleving
Men kan er opstaan slapen gaan.
en zich aan het werk begeven Men
leef» er even onopgemeikt als in de
grote-stadswereld buiten de muren.
Bernardus B kwan uit een an--
dere wereld, waar iedereen bekend
was' met de namen op de graven
van het dnrpskerkhot. die de zelfde
waren als de namen op de deuren
van dv huizen Zijn wereld was het
afgelegen huis in de polder achter
de dijk van het eiland Het huis
met de geit. het hondenhok, en de
twee bomen. Gisteravond, toen de
laatste boot in de schemer langs
het dak voer. was het achterhuis
ingestort, eer boom was verdwenen
én de andere stor.d scheef.
Hij zit tussen de duizenden vluch
telingen met de boerenpet nog op
de oudé oren in het grauwe licht
van de plafondlampen onder de
strakke stalen bogen van de hal.
Zijn stoppelig gezicht heeft de grij-
Ik heb lang geslapen, want toen der: ..Straks komen er vast houten
moeder me wakker maakte zei ze boten nu ze eenmaal de weg ge-
dat het water weer steeg en dat de vonden hebben" En toen heb ik
zolder ook nat werd. en dat we i tegen de man rezegd dat wij al
het dak op moesten. Stientje liep besproken waren door een man in
nog even
-v gedreven. En die zwarte man zei:
1 „Het is jouw beurt weer".' Maai
die blonde zei: „Nee. want die
die boom telt niet". En toen zei de
zwarte: ..Die kon ik er niet uit
krijgen." Maar toen zei die blonde: f
..Zo is het net, dus telt die niet i
mee.
ze kleur van een tot op het merg i al aangekleed rond 011 het was vol- j een andere boot. die
verkilde. Schuin voor hem staat een ?P T®1 schaamde me erg.
zwangere vrouw tegen de muur ge-
leund. met zwarte moddervegen 1 zouslapen,
koekend aan haar mantel, geluid- zouaen
loos te huilen. Een welpje loopt
toegewijd ue vloer te vegen. Als hij
bij de huilende vrouw komt. kijkt
hij haar aarzelend aan. Ze stapt
even opzij voor zijn bezempje met
een geroutineerd huisvrouwen-
gebaar.
ik had niet gedacht dat ik zo lang 1
hetwas al dag. dus
gauw komen, zodat
ik als man niet eens meer nodig
En ik was niet eens uitgerust.
stijf en rillerig.
erderop wat moest gaan doen, en
dat hij bij Barend hulp moest gaan
brengen.
Wij zagen hem nog wel een uur,
want hij moest tegen de stroom op
roeien, en toen verdween hij ach
ter het huis van Barend, en hij
1 K merk dat de oude Bernardus
1 B. my aankijkt en begint te
praten, op een onwezenlijke hoor-
nu-toch-eens-wat-merkwaardig-
toon „Ik werd wakker door een
geluid van brekende ruiten," zegt
hij. „Het was stikdonker, en dood
stil. op een zuigend geluid na, dat
ik niet thuis kon brengen. Ik miste
iets. Ik wist eerst niet wat, maar
ineens wist ik het: er was iets ge
beurd en de hond had niet geblaft:
dat was het. En toen wist ik dat
het water was gekomen."
Hij lachte even verontschuldi
gend. en keek onderzoekend of hij
mij misschien verveelde met zijn
praten. „Op het zelfde ogenblik be
gon ons bed te bewegen," ging hij
verder. „En ik greep zonder er bij
na te denken naar het nachtkastje,
waar nóg een stompje kaars in
moest liggen van de tijd, dat we
nog geen electriciteit hadden, maar
het lag er niet. Ik vond wel een
lucifer Toen ik die aanstak zag ik
dat het kinderbedje van ons klein
kind Stientje ook dreef. Verder wa
ren er geen mensen, in huis, dat
was dus een hele- geruststelling.
Moeder, die naast mij lag. werd
wakker en draaide zich om. waar
door het bed begon te schommelen.
Ik zei dat ze stil .moest blijven
liggen, anders sloegen we cm. en
dat Stientje ook dreef Ik duwde
het bed af van de muur, zodat het
in de richting van de kleerkast
dreef, want ik moest de kleren zien
te redden, anders zatey, we zonder,
en ik kon niet zwemmen, en moe
der ook niet, De kleerkast kon van
boven open met een half deurtje en
misschien had de onderdeur het
water nog even tegengehouden.
„Je moet Stientje pakken." zei
moeder. „Anders gaat' die 'direct
om!" Ik zei maar n>ks, want ik kon
niets zien. en ik dacht misschien
is dat al gebeurd. Maar ik .was nu
toch al bij de kleerkast, dus zei ik
tegen moeder, dat ze zich aan de
muur vast, moest houden, zodat het
bed niet om kon slaan, terwijl ik
alle kleren uit de kast' haalde die
ik kon vinden. Schoenen of klom
pen waren er niet, maar gelukkig
wel veel sokken en eon, pakje luci
fers. Toen ik alles bij' mekaar had
zonk ons bed. Het water was ijs
koud.
Stientje dreef nog, en vlak bij
ons, zodat moeder haar kon pak
ken. Ze werd niet eens wakker. En
midden in de kamer dreef het
vaasje van mijn dochter Christien,
dat kon ik nog net zien bij de luci
fer. We hadden haar "juist eergiste
ren naar het graf gedragen, terwijl
ze nog geen achtendertig was. In
dat vaasje hadden we altijd bloe
men by. haar bed gezet toen ze ziek.
was, en nu hadden we het vaasje
in onze eigen slaapkamer gezet,
maar zonder bloemen, omdat ze er
niet meer was. Ik Öacht nog hoe
eigenaardig het was, want als
Christien had geleefd, was ze ze
ker vannacht gestorven van de kou
die ook haar ziekte had gebracht,
en dan had ik misschien wel tegen
de Heer gevloekt, terwijl ik Hem
nu prees, omdat hij haar dit niet
had laten beleven."
Om ons heen is de Ahoy-hal.
Achter ons staat een dominee in
een grijs pak gepreoccupeerd te
praten met een collega in een don
kerblauw pak met een streepje.
ja een woord, een bemoedi
gend woord, zoda' ze een beetje
tot rust komen. Ik heb het er ook
al over gehad met de collega's. Ze
zouden dë topleiding er over aan
spreken."
Over de hoofden gaJmt een me
talen luidsprekerstem. „Er is een
boodschappentas gevonden met een
paar schoenen. De eigenaar moet
zich melden bij de microfoon!"
Een jonger, van een jaar of veer
tien roept tegen een kameraadje:
„Ik kreeg daarnet een appel joh!
Zó'n grot*!" En hij wijst met twee
vuile handen Achter me zegt een
bitse stem: „Ik zie het al! Die rij
ke kapsonesgasten willen natuur
lijk geen kamers afstaan!"
Door een deur strompelen steeds
nieuwe burgers voor dit niemands
land binnen. Een oude man met
'n schoorsteenklok in 'n kussensloop
over de schouder sloft ondersteund
door twee andere grijsaards voetje
voor voetje de zaal in. Een iongen
van een jaar of twintig staat in de
deur stil. en wrikt aan zijn arm. Hij
draagt een hondje o:.der die arm.
De hemel telt de dagen en nachten
dat hij heel zijn kracht concen
treerde op het gebogen houden van
zijn arm nm het dier niet te ver
liezen. En nu kan hij hem niet
meer strekken. Hij wordt vooruit
geduwd door de groep die achter
hem komt. Hij sjokt de zaal in om
opgeslokt te worden door de massa
die hem vijandig aanstaart, omdat
hij niet het familielid is w-aar zo
smartelijk op wordt gewacht.
We zijn op het dak gaan zitten j kwam niet terug En er kwam ook
op de matras, want die werd bin
nen toch nat, dus konden we hem
ook wel in de regen leggen. Het
water klotste over de dakgoot. Ik
kon verderop nog het huis van Ba
rend zien. maar ër zat niemand op
het dak. Ik wilde een papiertje in
het water gooien om te kijken of
het stroomde, want dan zouden de
muren het wei niet houden. En
toen zei Stientje. dat zij het wel
wou doen. en moedet zei: „Laat
het kind maar, dan heeft het wat
te doen."
Maar Stientje gooide een omge
vouwen papiertje, zodat het een
scheepje werd dat wind had in de
zeilen, en je niet kon zien of het
de wind was of de stroom, die het
mee nam. dus gooide ik nog een
plat papiertje, en het stroomde erg.
Dat kon je gewoon ook wel zien,
maar je blijft toch hopen. Beneden
in het huis hoorden we toen ge-
stomme' en gerinkel en ik zei dat
we de bomen in moesten, maar
moeder zei dat het. de kasten wa
ren die tegen mekaar op dreven.
En toen begon ook de boom te
kraken."
Hij zwijgt Twee dagen hebben ze
zo gezeten in de storm, de regen,
en de sneeuw. met een huilend
kind. Aarzelend tussen de boom en
het dak. Ergens onder het water
zaten hun levenskansen verankerd
in losgewoelde boomwortels en on
dermijnde muren. Maar dat is een
groot gat in zijn verhaal. Hij weet
er niets meer van.
Dij de achteringang van de Ahoy-
hal staat een dokter in een
witte jas, en wenkt de mensen, die
het er ellendigst uitzien. Hij moet
de kracht waarover hij beschikt
zuinig beheren, en hij onderzoekt
hen mèt een narde kop en zakelijke
bewegingen. Naast hem op een
stoel zit een arbeider van een jaar
of dertig met een dromerig ge
zicht en heldere, groene ogen. Hij
was niet óp het eiland tóen de
ramp plaats vond, maar toen hij
het hoorde is hij in die verschrik
kelijke nacht gaan roeien, drie uur
lang, tot hij het huis vond waar
zijn vrouw en twee kinderen dood
in de kamer dreven. Sindsdien
heeft hij geen woord meer gezegd.
Zesendertig uur aan een stuk heeft,
hy door geroeid. Vierenzeventig
mensen heeft hij gered. Roerloos
zit hij op die stoel. De duw- en
stootbewegingen willen hem niet
meer uit de armen HU zit kaars
recht met alle spieren gespannen.
Drie meter var. hem af sloft een
dichte drom mensen langs een af
zetting van touw naar de registra
tie-afdeling. Bij het touw staat een
pafferige man. met. een versleten
hoed en zenuwachtig knipperende
ogen. Hij geeft uitleg over de man
op de stoel, met een zachte toon
loze stem, ails was hij een toeris
tenleider met een groen buitenlan
ders. „Zesendertig uur heeft hij ge
roeid zegt hij. „HU was getrouwd
met mijn nichtje, en die is dood,
maar hij is een held."
De drom schuift verder en de
man met de groene hoed begint
weer tegen een nieuwe in haar eigen
leed verzonken groep, als kon hij
nooit meer iets anders zeggen dan
die twee zinnen „Zesendertig uur
heeft hij geroeid"
„Wil de vrouw van Jacob van
Houten uit Oosterland direct bij de
microfoon komen? Er wordt op
haar gewacht!" galmt de luidspre
ker. „Èn hier is een dringende op
roep voor meneer Versluis: de ba
by is gewassen en kar worden ge
haald!"
I' OEN kwam er een man in
een rubberboot," zei de oude
man. „Maar ik had het er niet op
begrepen, want die rubberboten
zinken als ze in prikkeldraad te
recht komen, omdat ze dan leeg
lopen, en moeder en ik kunnen
niet zwemmen. Ik zei tegen moe
geen andere boot. en in het huis
hoorden we ploffen die niet van
de kasten kwamen. Moeder zei
niets.
En toen kwamen ze toch nog
Twee mannen met een roeiboot
zonder spanen Een blonde en een
zwarte kerel Die leek wel een
Italiaan, zo zwart was hij. Ze
zwommen en liepen achter de boot
Om haar te duwen.
Het heeft een hele tüd geduurd,
want het werd weer eb. en ze
moesten tegen de stroom op duwen,
en ze waren heel moe. En toen
kwamen we bij een huis waar het
"rat.er tot even onder de rand van
de heg was gezakt, en uit het huis
waren vier lyken tot voor de heg
Toen is die zwarte naar het huis
gegaan om de lijken weer naar
binnen te slepen, terwijl de blonde
de boot op haar plaats hield. Toen
hy klaar was deed hi; op de deur
een stuk papier met het cijfer vier
en een kruis, en ik dacht: dat
heeft die man met die rubberboot
bij Barend ook gedaan.
PUSSEN de groepen by een hok-
1 kende vluchtelingen door schuift
een pezige kerel op ons af met zwar
te ogen en een enorme haardos on
der zijn pet. Hij heeft de losse gang
van iemand, die zyn kracht bewezen
heeft, en daar trots on is Hii komt
voor de oude man naast mij staan en
kijkt op hem neer met de genegen
heid van een sterke vent voor een
hoopje mens. dat slechts bestaat door
toedien van ziin bemoeiingen Hu
komt alleen maar even kijken, dat is
hem voldoende. Als de stilte lang
duurt, zegt hij: „Nou opa. drink jij
maar lekker je koffie hoor. dat zal je
goed doen. hahaha!"
De oude man kijkt vol ontzag op
tegen het werktuig Gods. dat hem
van zijn dak is komen halen ,.'t Is
slecht voor mijn hart hoor meneer!",
zegt hij dan beverig.
De reus heeft het niet verstaan.
Hij buigt zich goedmoedig voorover.
„Slecht!", herhaalt het mannetje.
De lange redder begrypt niet wat
hij bedoelt. „Kom nou!" wuift hij
weg. „Drink jii maar braaf je bakkie
koffie leeg' Dat zal je goed doen!"
Meteen wipt hij behendig van het
blad. dat een langs dravende vrijwil
ligster meedraagt, een beker koffie
en zet die voor de oude neer. Dan
beent hij weg in de richting van de
deur. De oude man kijkt aarzelend
in de richting van de beker. Hij
neemt hem op met een gehoorzaam
gebaar, en begint gelaten te slurpen.
„Het hoeft niet hoor opa", zeg ik
nog. want ik heb wel verstaan wat
hij zei over zijn hart. Maar ik heb
geen gezag bij hem. Hij drinkt de
beker leeg met een hartbrekende
toewijding.
DAN gaat hij in de rij staan om
zich te laten registreren Hij mag
zijn klamme kleren verwisselen voor
droge van de inzameling. En in dat
kale kleedhok moet het gebeurd zyn.
Misschien was het de weeë lucht van
desinfectie aan de vreemde kleren,
die hem voor het eerst deed besef
fen wat er gebeurd was met zijn lé
ven, dat vierenzestig jaar was voort
gerold in het huis met de geit, het
hondenhok en de bomen.
Toen hy de kleedkamer uitkwam
was de spanning die hem tot hier
had gebracht, uit hem weggevloeid
als de zee uit de geulen en kreken
by eb. Hii slofte door de hal met ein
deloos trage bewegingen, als van een
stopgezette machine waarvan de
vliegwielen nog even dooi'draaien.
Hy legde zich neer op een van de
honderden brancards die daar in
rnen stonden opgesteld als bedden.
Heel rustig, met in zichzelf gekeerde
gebaren temidden van bet gegons,
alsof hiï nooit meer op "wou staan.
Een knekelig mannetje met een pet
op. Heel klein, heel grauw, heel ver
schrompeld.
Een verpleegster die juist fris de
dienst begon, kwam langs Ze boog
zich over hem heen, en zei iets. maar
hij bewoog zich niet meer. Toen liep
ze met lange lenige passen naar het
eind van de zaal om een dokter te
halen en dragers.
Lieve buurvrouw Kopperse.
Een echte brief kan ik jullie niet
sturen en ook deze ki-ant kryg je
niet. of misschien veel later, maar ik
moet toch even schrijven. omdat ik
steeds aan jullie denk. Vooral zo
even, toen ik mijn jongetje een
warm pyamaatje aandeed en hem in
een droog bedje legde in een droog
huis, hier, waar niets aan de hand
is, waar we gewoon thee drinken en
gewoon tafeldekken met de gestamp
te muisjes naast de jam.
Negen jaar 'geledèn, in de winter
'44—'45, woonden we op Walcheren
tegenover elkaar. We zaten toen zo
gezegd in hetzelfde schuitje, bijna
letterlijk, want we woonden allemaal
in het water, daar in jullie straat.
Bij hoog ty kwam hét tot de zeven
de tree van de trap, Tussen ons in
Rabbelde de zee door de straat, een
vleze zee met drijfhout en stro, Het
rook er atijd naar wier, naar zilt
en vermengd met die geur kwam
voortdurend een lucht mee van be
derf en verrotting. Die kwam uit de
beneden-étages, waar de pluche
meubelen, de bankstellen, de dres
soirs in het water stonden, waar onze
goeie matrassen en vloerkleden la
gen te vergaan tussen modder en
slib,
Maandenlang leefden we in die
zilte verrottingsgeur, waar we nooit
aan gewend raakten, De ruiten wa
ren stuk en de ramen dichtgespij
kerd met hout. Alleen een klein
schilderij-ruitje hadden we allebei,
zodat we nog wel eens naar elkaar
konden wuiven. Als het eb werd.
moesten we de straat op om melk en
aardappelen te veroveren, dan lie
pen we toch nog tot over de knieën
in het water, met gewone schoenen
aan en de rokken hoog opgetrokken.
Het was ijzig koud in December en
Januari maar om de een of andere
reden kregen we geen rheumatiek en
we werden niet eens verkouden.
Met je kinderen zat je daar op die
zolder ttissèn het vieze beddegoed
dat nooit droog werd. Weet je nog?
„Weet je nog." wil ik aldoor zeggen,
maar dat is onzinnig: jullie zitten er
nu weer! Jullie zijn wéér met alles
naar boven gevlucht. Met de aller-
nodigste kleren, met de box en de
kinderstoel, en je zit daar zonder
licht, zonder vuur, zonder gas.
Er is natuurlijk een groot verschil.
De dyken waren toen gebombar
deerd door de geallieerden. En we
waren bevryd. Ik weet wel, water is
water en modder is modder, en of
je door de oorlog of door de natuur
je boeltje zit vernielen en met je
kleine kinderen zit te verkleumen in
het nat, ik weet wel, je voelt het
even erg- Maar als we elkaar tegen
kwamen, toen in het water, zeiden
we: „Wij zijn bevryd en dat is het
belangrijkste," En even later zeiden
we: „Denk toch, 's aan die arme
mensen ih Noord-Nederland die ver
hongeren."
En nog even later, zagen we me
neer Kruys door de straat waden
met een bolhoed- op en een colbert
aan, maar van onderen in zwem
broek en dan kregen we de slappe
lach. We vertelden elkaar verhalen
over de andere buren; de meneer
naast my had een schelvis gevangen
zomaar vanuit zijn raam in een
broodmandje, een schelvis, die toe
vallig voorby zwom
Zo was het toen. De zee had veel
weggespoeld maar niet ons gevoel
voor gekke situaties en we konden
nog lachen om onze eigen misère.
Alleen als het donker werd en de
wind opstak in de avond en de har
de golven tegen de muren klotsten,
tegen onze voordeur en binnen tegen
de trap, en de meeuwen krijsten bo
ven de golven dan werden we bang.
Dan lagen we angstig in de armoei
ige bedden, die zo kil waren en
nooit helemaal droog werden,
Wanneer de nacht bezit neemt van
een straat-onder-water dan worden
de mensen heel klein en zwak. niets
zijn ze dan, niets dan stukjes drijf
hout .De geur van zilt en verrotting
wordt erger, het water knaagt ge
stadig aan de huizen, je voelt dat
het water je huis ondermijnt, je
bent bang dat Ineens dat huis zal
instorten tot een hoop nat hout en
modderige stenen, zoals er zoveel
huizen zijn ingestort als ze lang in
het water stonden.
Dan werden we bang, in de
nacht.weet je nog? Daar zeg ik
alweer „Weet je nog" en dat. terwijl
jullie op 't ogenblik opnieuw dat
zelfde doormaken Dit moet een
mens niet tweemaal doormaken in
z'n leven.
Jullie hebt nu een jongetje erbij
van. twee jaar. Voor hem is 't in
elk geval de eerste keer. Je zit te
popelen tot het laag water wordt
om ergens melk te kunnen halen, je
sjouwt door 't water heen, maar je
komt thuis, doornat en ijzig koud en
zonder melk. Dat was tóén zo. Nu
zal het wel weer zo zyn.
Op 't ogenblik hebben we hier al
lemaal het trieste gevoel: We kunnen
niets doen. We zitten hier maar en
drinken thee en leggen onze kinde
ren in droge bedjes en we kunnen
niets doen voor alle kinderen zon
der bedjes. Op dit: ogenblik zou ik
haast wensen dat ik maar weer bij
jullie in 't water zat en niet tot die
bevoorrechten behoorde. Maar dat
gaat wel over -Nu geven we alle
maal aan de collectes, maar over een
poosje zeggen we: „Alweer een col
lecte?" En ondertussen zitten jullie
toch nog altijd met dat gat in die
dijk. Op de zolder. En beneden je die
stinkende, halfverrotte canapee in
het water.
Maar nog even over toenToen
kwam er een dag. dat het gat was
gedicht en de straat werd weer
droog. Het water trok langzaam
weg, op een dag in 't voorjaar was
er geen zee meer. de zon scheen
over een gekke straat. Een straat die
strand was geworden, droog strand
vol wier en takken en schelpen. We
konden er gewoon lopen. We hoef
den niet te waden.
En ineens was er in die straat een
mannetje met een piano op een
kar. Hii reed door de straten, zette
hier en daar die kar neer en ging
zitten pianospelen. Gewoon, om geld
op te halen in zyn pet. Het was een
vreemd gezicht, die man in die slib-
bige straat met zijn muziekinstru
ment. Ik weet nog. buurvrouw Kop
perse, dat we allebei huilden toen
we de muziek hoorden. Het water
was weg, de dijk was dicht, er was
zon en muziek in de straat, de kin
deren konden weer buiten spelen.
Wat kon ons toen die verrotte ca
napee schelen en het bankstel. We
leefden en we waren geen zeedieren
meer, maar droge mensen in een.
droge straat. Weet je 't nog?
Eindelijk mag ik zeggen met een
gerust hart: „Weet je nog". Want die
droge straat en de zon en de muziek
en het voorjaar, het komt allemaal
ook vqor jullie weer.
CEN
^öoor leder \lguur het
julete model. met o
zonder echouderbandjeó.
WALA-SPECIAALHU1S
Noordsingel 39, Rotterdam
Oranjegalerij 17. Schiedam
DE KROON
Schiedamseweg 25.
Zwartjanstraat 14,
Beyerlandselaan 59.
Pleinweg 1
P zolder lag nog een oude
konden leggen." zei de oude man
naast mij „Gelukkig had ik de
kleren droog kunnen houden. En
toen ik die aan had dacht ik pas
aan de geit en aan mtjn konijn van
tien pond We hadden niets ge
hoord. Ik ben gaan liggen en ik
dacht r.og; mjsschier. is hét goed
dat ik nog wat slaap, want daar
zal voorlopig wel niet veel van
komen, en ik zal als enige man tn
huis wel al mijn kracht nodig heb
ben. tk had het nog niet gedacht,
of ik sliep.
BLUFT HET BETER DOEN!
SCHIEWEG 109
KELTUM PLEET
HENDRIK "N
Zwartjanstraat 119b
W. J. GRASHOFF
Provenierssingel 49
Telef. 46106.
Gevestigd 1888
ROKMETERS
KARTELSCHAREN
PERSKUSSENS
Practische geschenken
voor Costumière of
Coupeuse
is niet te vervangen
Logica in kapsels....
Na de Poodle volgt een haardracht,
waarvan de eigenschappen zijn:
A. logische opvolgster van de
Poodle want
B. het haar wordt iets langer
C. vloeiende golven en geen over
dreven krullen
D. flauw gekrulde aanblik op een
enkel punt van het hoofd, of aan
de zijkanten, aan de achterkant,
óf op de kruin.
Bovenstaande tekening toont U één der vele varia
ties, die bij deze haardracht mogelyk zyn.
Laat onze deskundige U vertellen óf dit Uw kapsel
kan zijn.
MAISON META
Instituut voor betere huid- en haarverzorging,
Mathenesserweg 87 b Rotterdam.
Te bereiken met lijnen 4. 8. 10. 17, Bus R en W.S.M.
Bespreek tydig. Telefoon: 36336.
HEERLIJK GEBAK
SLAOLIE
VRAAGT UW
WINKELIER!
Bijzondere aanbieding
Electr. Klokken
29.75
Alle kleuren en met een
jaar garantie
BAKKER RIP
MAATSCHOENMAKERIJ
G. CORBET Zn
Speciaal adres voor het
repareren van BALLY-
e.d. FIJN SCHOEISEL
Steunzolen noor gipsefdruk
- PEDICUREN -
Schieweg 47 - Tel. 46025
ROTTERDAM C.
GRATIS ONDERRICHT
GRATIS PATRONEN
GROOTSTE SORTERING
BETERE KWALITEITEN
NIEUWSTE KLEUREN