Het einde van Bernardus B... 4 VOORAL VOOR DE Brief aan buurvrouw Kopperse die weer in het water zit 3 r Er was iets gebeurd en de hond had niet geblaft; toen wist ik, dat het water was gekomen v „Weet je nog?", vragen wij ZAKEN, DIE DE VAN IEDERE ,o NYL'ON reparatie? WEIDEMAy RECL. AANBIEDING FANTASIESCHORTEN 1.79 COURANTEN-RECLAME ,De Econooa" /wol\ BAAL \^ESJ^ 'alÏÏÏÏ?* S tei -enSmy\ruMw£ VRAAGT DE VETTEN'S BOTERBIESJES Vrijdag 6 Februari 1953 K H£ evacuatiecentrum in de Ahoy-ha] te Rotterdam is een op zichzelf staande samenleving Men kan er opstaan slapen gaan. en zich aan het werk begeven Men leef» er even onopgemeikt als in de grote-stadswereld buiten de muren. Bernardus B kwan uit een an-- dere wereld, waar iedereen bekend was' met de namen op de graven van het dnrpskerkhot. die de zelfde waren als de namen op de deuren van dv huizen Zijn wereld was het afgelegen huis in de polder achter de dijk van het eiland Het huis met de geit. het hondenhok, en de twee bomen. Gisteravond, toen de laatste boot in de schemer langs het dak voer. was het achterhuis ingestort, eer boom was verdwenen én de andere stor.d scheef. Hij zit tussen de duizenden vluch telingen met de boerenpet nog op de oudé oren in het grauwe licht van de plafondlampen onder de strakke stalen bogen van de hal. Zijn stoppelig gezicht heeft de grij- Ik heb lang geslapen, want toen der: ..Straks komen er vast houten moeder me wakker maakte zei ze boten nu ze eenmaal de weg ge- dat het water weer steeg en dat de vonden hebben" En toen heb ik zolder ook nat werd. en dat we i tegen de man rezegd dat wij al het dak op moesten. Stientje liep besproken waren door een man in nog even -v gedreven. En die zwarte man zei: 1 „Het is jouw beurt weer".' Maai die blonde zei: „Nee. want die die boom telt niet". En toen zei de zwarte: ..Die kon ik er niet uit krijgen." Maar toen zei die blonde: f ..Zo is het net, dus telt die niet i mee. ze kleur van een tot op het merg i al aangekleed rond 011 het was vol- j een andere boot. die verkilde. Schuin voor hem staat een ?P T®1 schaamde me erg. zwangere vrouw tegen de muur ge- leund. met zwarte moddervegen 1 zouslapen, koekend aan haar mantel, geluid- zouaen loos te huilen. Een welpje loopt toegewijd ue vloer te vegen. Als hij bij de huilende vrouw komt. kijkt hij haar aarzelend aan. Ze stapt even opzij voor zijn bezempje met een geroutineerd huisvrouwen- gebaar. ik had niet gedacht dat ik zo lang 1 hetwas al dag. dus gauw komen, zodat ik als man niet eens meer nodig En ik was niet eens uitgerust. stijf en rillerig. erderop wat moest gaan doen, en dat hij bij Barend hulp moest gaan brengen. Wij zagen hem nog wel een uur, want hij moest tegen de stroom op roeien, en toen verdween hij ach ter het huis van Barend, en hij 1 K merk dat de oude Bernardus 1 B. my aankijkt en begint te praten, op een onwezenlijke hoor- nu-toch-eens-wat-merkwaardig- toon „Ik werd wakker door een geluid van brekende ruiten," zegt hij. „Het was stikdonker, en dood stil. op een zuigend geluid na, dat ik niet thuis kon brengen. Ik miste iets. Ik wist eerst niet wat, maar ineens wist ik het: er was iets ge beurd en de hond had niet geblaft: dat was het. En toen wist ik dat het water was gekomen." Hij lachte even verontschuldi gend. en keek onderzoekend of hij mij misschien verveelde met zijn praten. „Op het zelfde ogenblik be gon ons bed te bewegen," ging hij verder. „En ik greep zonder er bij na te denken naar het nachtkastje, waar nóg een stompje kaars in moest liggen van de tijd, dat we nog geen electriciteit hadden, maar het lag er niet. Ik vond wel een lucifer Toen ik die aanstak zag ik dat het kinderbedje van ons klein kind Stientje ook dreef. Verder wa ren er geen mensen, in huis, dat was dus een hele- geruststelling. Moeder, die naast mij lag. werd wakker en draaide zich om. waar door het bed begon te schommelen. Ik zei dat ze stil .moest blijven liggen, anders sloegen we cm. en dat Stientje ook dreef Ik duwde het bed af van de muur, zodat het in de richting van de kleerkast dreef, want ik moest de kleren zien te redden, anders zatey, we zonder, en ik kon niet zwemmen, en moe der ook niet, De kleerkast kon van boven open met een half deurtje en misschien had de onderdeur het water nog even tegengehouden. „Je moet Stientje pakken." zei moeder. „Anders gaat' die 'direct om!" Ik zei maar n>ks, want ik kon niets zien. en ik dacht misschien is dat al gebeurd. Maar ik .was nu toch al bij de kleerkast, dus zei ik tegen moeder, dat ze zich aan de muur vast, moest houden, zodat het bed niet om kon slaan, terwijl ik alle kleren uit de kast' haalde die ik kon vinden. Schoenen of klom pen waren er niet, maar gelukkig wel veel sokken en eon, pakje luci fers. Toen ik alles bij' mekaar had zonk ons bed. Het water was ijs koud. Stientje dreef nog, en vlak bij ons, zodat moeder haar kon pak ken. Ze werd niet eens wakker. En midden in de kamer dreef het vaasje van mijn dochter Christien, dat kon ik nog net zien bij de luci fer. We hadden haar "juist eergiste ren naar het graf gedragen, terwijl ze nog geen achtendertig was. In dat vaasje hadden we altijd bloe men by. haar bed gezet toen ze ziek. was, en nu hadden we het vaasje in onze eigen slaapkamer gezet, maar zonder bloemen, omdat ze er niet meer was. Ik Öacht nog hoe eigenaardig het was, want als Christien had geleefd, was ze ze ker vannacht gestorven van de kou die ook haar ziekte had gebracht, en dan had ik misschien wel tegen de Heer gevloekt, terwijl ik Hem nu prees, omdat hij haar dit niet had laten beleven." Om ons heen is de Ahoy-hal. Achter ons staat een dominee in een grijs pak gepreoccupeerd te praten met een collega in een don kerblauw pak met een streepje. ja een woord, een bemoedi gend woord, zoda' ze een beetje tot rust komen. Ik heb het er ook al over gehad met de collega's. Ze zouden dë topleiding er over aan spreken." Over de hoofden gaJmt een me talen luidsprekerstem. „Er is een boodschappentas gevonden met een paar schoenen. De eigenaar moet zich melden bij de microfoon!" Een jonger, van een jaar of veer tien roept tegen een kameraadje: „Ik kreeg daarnet een appel joh! Zó'n grot*!" En hij wijst met twee vuile handen Achter me zegt een bitse stem: „Ik zie het al! Die rij ke kapsonesgasten willen natuur lijk geen kamers afstaan!" Door een deur strompelen steeds nieuwe burgers voor dit niemands land binnen. Een oude man met 'n schoorsteenklok in 'n kussensloop over de schouder sloft ondersteund door twee andere grijsaards voetje voor voetje de zaal in. Een iongen van een jaar of twintig staat in de deur stil. en wrikt aan zijn arm. Hij draagt een hondje o:.der die arm. De hemel telt de dagen en nachten dat hij heel zijn kracht concen treerde op het gebogen houden van zijn arm nm het dier niet te ver liezen. En nu kan hij hem niet meer strekken. Hij wordt vooruit geduwd door de groep die achter hem komt. Hij sjokt de zaal in om opgeslokt te worden door de massa die hem vijandig aanstaart, omdat hij niet het familielid is w-aar zo smartelijk op wordt gewacht. We zijn op het dak gaan zitten j kwam niet terug En er kwam ook op de matras, want die werd bin nen toch nat, dus konden we hem ook wel in de regen leggen. Het water klotste over de dakgoot. Ik kon verderop nog het huis van Ba rend zien. maar ër zat niemand op het dak. Ik wilde een papiertje in het water gooien om te kijken of het stroomde, want dan zouden de muren het wei niet houden. En toen zei Stientje. dat zij het wel wou doen. en moedet zei: „Laat het kind maar, dan heeft het wat te doen." Maar Stientje gooide een omge vouwen papiertje, zodat het een scheepje werd dat wind had in de zeilen, en je niet kon zien of het de wind was of de stroom, die het mee nam. dus gooide ik nog een plat papiertje, en het stroomde erg. Dat kon je gewoon ook wel zien, maar je blijft toch hopen. Beneden in het huis hoorden we toen ge- stomme' en gerinkel en ik zei dat we de bomen in moesten, maar moeder zei dat het. de kasten wa ren die tegen mekaar op dreven. En toen begon ook de boom te kraken." Hij zwijgt Twee dagen hebben ze zo gezeten in de storm, de regen, en de sneeuw. met een huilend kind. Aarzelend tussen de boom en het dak. Ergens onder het water zaten hun levenskansen verankerd in losgewoelde boomwortels en on dermijnde muren. Maar dat is een groot gat in zijn verhaal. Hij weet er niets meer van. Dij de achteringang van de Ahoy- hal staat een dokter in een witte jas, en wenkt de mensen, die het er ellendigst uitzien. Hij moet de kracht waarover hij beschikt zuinig beheren, en hij onderzoekt hen mèt een narde kop en zakelijke bewegingen. Naast hem op een stoel zit een arbeider van een jaar of dertig met een dromerig ge zicht en heldere, groene ogen. Hij was niet óp het eiland tóen de ramp plaats vond, maar toen hij het hoorde is hij in die verschrik kelijke nacht gaan roeien, drie uur lang, tot hij het huis vond waar zijn vrouw en twee kinderen dood in de kamer dreven. Sindsdien heeft hij geen woord meer gezegd. Zesendertig uur aan een stuk heeft, hy door geroeid. Vierenzeventig mensen heeft hij gered. Roerloos zit hij op die stoel. De duw- en stootbewegingen willen hem niet meer uit de armen HU zit kaars recht met alle spieren gespannen. Drie meter var. hem af sloft een dichte drom mensen langs een af zetting van touw naar de registra tie-afdeling. Bij het touw staat een pafferige man. met. een versleten hoed en zenuwachtig knipperende ogen. Hij geeft uitleg over de man op de stoel, met een zachte toon loze stem, ails was hij een toeris tenleider met een groen buitenlan ders. „Zesendertig uur heeft hij ge roeid zegt hij. „HU was getrouwd met mijn nichtje, en die is dood, maar hij is een held." De drom schuift verder en de man met de groene hoed begint weer tegen een nieuwe in haar eigen leed verzonken groep, als kon hij nooit meer iets anders zeggen dan die twee zinnen „Zesendertig uur heeft hij geroeid" „Wil de vrouw van Jacob van Houten uit Oosterland direct bij de microfoon komen? Er wordt op haar gewacht!" galmt de luidspre ker. „Èn hier is een dringende op roep voor meneer Versluis: de ba by is gewassen en kar worden ge haald!" I' OEN kwam er een man in een rubberboot," zei de oude man. „Maar ik had het er niet op begrepen, want die rubberboten zinken als ze in prikkeldraad te recht komen, omdat ze dan leeg lopen, en moeder en ik kunnen niet zwemmen. Ik zei tegen moe geen andere boot. en in het huis hoorden we ploffen die niet van de kasten kwamen. Moeder zei niets. En toen kwamen ze toch nog Twee mannen met een roeiboot zonder spanen Een blonde en een zwarte kerel Die leek wel een Italiaan, zo zwart was hij. Ze zwommen en liepen achter de boot Om haar te duwen. Het heeft een hele tüd geduurd, want het werd weer eb. en ze moesten tegen de stroom op duwen, en ze waren heel moe. En toen kwamen we bij een huis waar het "rat.er tot even onder de rand van de heg was gezakt, en uit het huis waren vier lyken tot voor de heg Toen is die zwarte naar het huis gegaan om de lijken weer naar binnen te slepen, terwijl de blonde de boot op haar plaats hield. Toen hy klaar was deed hi; op de deur een stuk papier met het cijfer vier en een kruis, en ik dacht: dat heeft die man met die rubberboot bij Barend ook gedaan. PUSSEN de groepen by een hok- 1 kende vluchtelingen door schuift een pezige kerel op ons af met zwar te ogen en een enorme haardos on der zijn pet. Hij heeft de losse gang van iemand, die zyn kracht bewezen heeft, en daar trots on is Hii komt voor de oude man naast mij staan en kijkt op hem neer met de genegen heid van een sterke vent voor een hoopje mens. dat slechts bestaat door toedien van ziin bemoeiingen Hu komt alleen maar even kijken, dat is hem voldoende. Als de stilte lang duurt, zegt hij: „Nou opa. drink jij maar lekker je koffie hoor. dat zal je goed doen. hahaha!" De oude man kijkt vol ontzag op tegen het werktuig Gods. dat hem van zijn dak is komen halen ,.'t Is slecht voor mijn hart hoor meneer!", zegt hij dan beverig. De reus heeft het niet verstaan. Hij buigt zich goedmoedig voorover. „Slecht!", herhaalt het mannetje. De lange redder begrypt niet wat hij bedoelt. „Kom nou!" wuift hij weg. „Drink jii maar braaf je bakkie koffie leeg' Dat zal je goed doen!" Meteen wipt hij behendig van het blad. dat een langs dravende vrijwil ligster meedraagt, een beker koffie en zet die voor de oude neer. Dan beent hij weg in de richting van de deur. De oude man kijkt aarzelend in de richting van de beker. Hij neemt hem op met een gehoorzaam gebaar, en begint gelaten te slurpen. „Het hoeft niet hoor opa", zeg ik nog. want ik heb wel verstaan wat hij zei over zijn hart. Maar ik heb geen gezag bij hem. Hij drinkt de beker leeg met een hartbrekende toewijding. DAN gaat hij in de rij staan om zich te laten registreren Hij mag zijn klamme kleren verwisselen voor droge van de inzameling. En in dat kale kleedhok moet het gebeurd zyn. Misschien was het de weeë lucht van desinfectie aan de vreemde kleren, die hem voor het eerst deed besef fen wat er gebeurd was met zijn lé ven, dat vierenzestig jaar was voort gerold in het huis met de geit, het hondenhok en de bomen. Toen hy de kleedkamer uitkwam was de spanning die hem tot hier had gebracht, uit hem weggevloeid als de zee uit de geulen en kreken by eb. Hii slofte door de hal met ein deloos trage bewegingen, als van een stopgezette machine waarvan de vliegwielen nog even dooi'draaien. Hy legde zich neer op een van de honderden brancards die daar in rnen stonden opgesteld als bedden. Heel rustig, met in zichzelf gekeerde gebaren temidden van bet gegons, alsof hiï nooit meer op "wou staan. Een knekelig mannetje met een pet op. Heel klein, heel grauw, heel ver schrompeld. Een verpleegster die juist fris de dienst begon, kwam langs Ze boog zich over hem heen, en zei iets. maar hij bewoog zich niet meer. Toen liep ze met lange lenige passen naar het eind van de zaal om een dokter te halen en dragers. Lieve buurvrouw Kopperse. Een echte brief kan ik jullie niet sturen en ook deze ki-ant kryg je niet. of misschien veel later, maar ik moet toch even schrijven. omdat ik steeds aan jullie denk. Vooral zo even, toen ik mijn jongetje een warm pyamaatje aandeed en hem in een droog bedje legde in een droog huis, hier, waar niets aan de hand is, waar we gewoon thee drinken en gewoon tafeldekken met de gestamp te muisjes naast de jam. Negen jaar 'geledèn, in de winter '44—'45, woonden we op Walcheren tegenover elkaar. We zaten toen zo gezegd in hetzelfde schuitje, bijna letterlijk, want we woonden allemaal in het water, daar in jullie straat. Bij hoog ty kwam hét tot de zeven de tree van de trap, Tussen ons in Rabbelde de zee door de straat, een vleze zee met drijfhout en stro, Het rook er atijd naar wier, naar zilt en vermengd met die geur kwam voortdurend een lucht mee van be derf en verrotting. Die kwam uit de beneden-étages, waar de pluche meubelen, de bankstellen, de dres soirs in het water stonden, waar onze goeie matrassen en vloerkleden la gen te vergaan tussen modder en slib, Maandenlang leefden we in die zilte verrottingsgeur, waar we nooit aan gewend raakten, De ruiten wa ren stuk en de ramen dichtgespij kerd met hout. Alleen een klein schilderij-ruitje hadden we allebei, zodat we nog wel eens naar elkaar konden wuiven. Als het eb werd. moesten we de straat op om melk en aardappelen te veroveren, dan lie pen we toch nog tot over de knieën in het water, met gewone schoenen aan en de rokken hoog opgetrokken. Het was ijzig koud in December en Januari maar om de een of andere reden kregen we geen rheumatiek en we werden niet eens verkouden. Met je kinderen zat je daar op die zolder ttissèn het vieze beddegoed dat nooit droog werd. Weet je nog? „Weet je nog." wil ik aldoor zeggen, maar dat is onzinnig: jullie zitten er nu weer! Jullie zijn wéér met alles naar boven gevlucht. Met de aller- nodigste kleren, met de box en de kinderstoel, en je zit daar zonder licht, zonder vuur, zonder gas. Er is natuurlijk een groot verschil. De dyken waren toen gebombar deerd door de geallieerden. En we waren bevryd. Ik weet wel, water is water en modder is modder, en of je door de oorlog of door de natuur je boeltje zit vernielen en met je kleine kinderen zit te verkleumen in het nat, ik weet wel, je voelt het even erg- Maar als we elkaar tegen kwamen, toen in het water, zeiden we: „Wij zijn bevryd en dat is het belangrijkste," En even later zeiden we: „Denk toch, 's aan die arme mensen ih Noord-Nederland die ver hongeren." En nog even later, zagen we me neer Kruys door de straat waden met een bolhoed- op en een colbert aan, maar van onderen in zwem broek en dan kregen we de slappe lach. We vertelden elkaar verhalen over de andere buren; de meneer naast my had een schelvis gevangen zomaar vanuit zijn raam in een broodmandje, een schelvis, die toe vallig voorby zwom Zo was het toen. De zee had veel weggespoeld maar niet ons gevoel voor gekke situaties en we konden nog lachen om onze eigen misère. Alleen als het donker werd en de wind opstak in de avond en de har de golven tegen de muren klotsten, tegen onze voordeur en binnen tegen de trap, en de meeuwen krijsten bo ven de golven dan werden we bang. Dan lagen we angstig in de armoei ige bedden, die zo kil waren en nooit helemaal droog werden, Wanneer de nacht bezit neemt van een straat-onder-water dan worden de mensen heel klein en zwak. niets zijn ze dan, niets dan stukjes drijf hout .De geur van zilt en verrotting wordt erger, het water knaagt ge stadig aan de huizen, je voelt dat het water je huis ondermijnt, je bent bang dat Ineens dat huis zal instorten tot een hoop nat hout en modderige stenen, zoals er zoveel huizen zijn ingestort als ze lang in het water stonden. Dan werden we bang, in de nacht.weet je nog? Daar zeg ik alweer „Weet je nog" en dat. terwijl jullie op 't ogenblik opnieuw dat zelfde doormaken Dit moet een mens niet tweemaal doormaken in z'n leven. Jullie hebt nu een jongetje erbij van. twee jaar. Voor hem is 't in elk geval de eerste keer. Je zit te popelen tot het laag water wordt om ergens melk te kunnen halen, je sjouwt door 't water heen, maar je komt thuis, doornat en ijzig koud en zonder melk. Dat was tóén zo. Nu zal het wel weer zo zyn. Op 't ogenblik hebben we hier al lemaal het trieste gevoel: We kunnen niets doen. We zitten hier maar en drinken thee en leggen onze kinde ren in droge bedjes en we kunnen niets doen voor alle kinderen zon der bedjes. Op dit: ogenblik zou ik haast wensen dat ik maar weer bij jullie in 't water zat en niet tot die bevoorrechten behoorde. Maar dat gaat wel over -Nu geven we alle maal aan de collectes, maar over een poosje zeggen we: „Alweer een col lecte?" En ondertussen zitten jullie toch nog altijd met dat gat in die dijk. Op de zolder. En beneden je die stinkende, halfverrotte canapee in het water. Maar nog even over toenToen kwam er een dag. dat het gat was gedicht en de straat werd weer droog. Het water trok langzaam weg, op een dag in 't voorjaar was er geen zee meer. de zon scheen over een gekke straat. Een straat die strand was geworden, droog strand vol wier en takken en schelpen. We konden er gewoon lopen. We hoef den niet te waden. En ineens was er in die straat een mannetje met een piano op een kar. Hii reed door de straten, zette hier en daar die kar neer en ging zitten pianospelen. Gewoon, om geld op te halen in zyn pet. Het was een vreemd gezicht, die man in die slib- bige straat met zijn muziekinstru ment. Ik weet nog. buurvrouw Kop perse, dat we allebei huilden toen we de muziek hoorden. Het water was weg, de dijk was dicht, er was zon en muziek in de straat, de kin deren konden weer buiten spelen. Wat kon ons toen die verrotte ca napee schelen en het bankstel. We leefden en we waren geen zeedieren meer, maar droge mensen in een. droge straat. Weet je 't nog? Eindelijk mag ik zeggen met een gerust hart: „Weet je nog". Want die droge straat en de zon en de muziek en het voorjaar, het komt allemaal ook vqor jullie weer. CEN ^öoor leder \lguur het julete model. met o zonder echouderbandjeó. WALA-SPECIAALHU1S Noordsingel 39, Rotterdam Oranjegalerij 17. Schiedam DE KROON Schiedamseweg 25. Zwartjanstraat 14, Beyerlandselaan 59. Pleinweg 1 P zolder lag nog een oude konden leggen." zei de oude man naast mij „Gelukkig had ik de kleren droog kunnen houden. En toen ik die aan had dacht ik pas aan de geit en aan mtjn konijn van tien pond We hadden niets ge hoord. Ik ben gaan liggen en ik dacht r.og; mjsschier. is hét goed dat ik nog wat slaap, want daar zal voorlopig wel niet veel van komen, en ik zal als enige man tn huis wel al mijn kracht nodig heb ben. tk had het nog niet gedacht, of ik sliep. BLUFT HET BETER DOEN! SCHIEWEG 109 KELTUM PLEET HENDRIK "N Zwartjanstraat 119b W. J. GRASHOFF Provenierssingel 49 Telef. 46106. Gevestigd 1888 ROKMETERS KARTELSCHAREN PERSKUSSENS Practische geschenken voor Costumière of Coupeuse is niet te vervangen Logica in kapsels.... Na de Poodle volgt een haardracht, waarvan de eigenschappen zijn: A. logische opvolgster van de Poodle want B. het haar wordt iets langer C. vloeiende golven en geen over dreven krullen D. flauw gekrulde aanblik op een enkel punt van het hoofd, of aan de zijkanten, aan de achterkant, óf op de kruin. Bovenstaande tekening toont U één der vele varia ties, die bij deze haardracht mogelyk zyn. Laat onze deskundige U vertellen óf dit Uw kapsel kan zijn. MAISON META Instituut voor betere huid- en haarverzorging, Mathenesserweg 87 b Rotterdam. Te bereiken met lijnen 4. 8. 10. 17, Bus R en W.S.M. Bespreek tydig. Telefoon: 36336. HEERLIJK GEBAK SLAOLIE VRAAGT UW WINKELIER! Bijzondere aanbieding Electr. Klokken 29.75 Alle kleuren en met een jaar garantie BAKKER RIP MAATSCHOENMAKERIJ G. CORBET Zn Speciaal adres voor het repareren van BALLY- e.d. FIJN SCHOEISEL Steunzolen noor gipsefdruk - PEDICUREN - Schieweg 47 - Tel. 46025 ROTTERDAM C. GRATIS ONDERRICHT GRATIS PATRONEN GROOTSTE SORTERING BETERE KWALITEITEN NIEUWSTE KLEUREN

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 4