LP
mmim era mmmm
WAT IS HUMANISME?
LI CTOR ET EMERGO
Pin
r MENSEN IN NOOD
EINDELIJK heb ik de tijd gevonden
om 'n episteltje te schrijven.
rogramma
Blauwe Saffier
Vrijdag 6 Februari 1953
2?0!\DAG moest onze redacteur in militaire dienst plotseling de
redactievergadering verlaten om zich te melden hij zijn onder
deel. Sindsdien heeft Nederland een zware strijd gevoerd tegen de
oude erfvijand: het water. Wij zullen nverwinnenHet water zal ons
het land weer moeten teruggeven. Het vee zal terugkomen, huizen
zullen weer worden opgebouwd, maar de honderden die de dood
vonden kan de zee ons niet teruggeven.
Wij zitten rustig achter onze tafel; uiterlijk rustig. We zouden
daadwerkelijk willen helpen. We kunnen niets anders doen dan
kleren opzoeken en een girobiljet invullen. Wij roepen alle
lezers (essen) op insgelijks te doen. Wanneer dit gedrukt wordt zal
men misschien een klein beetje een overzicht hebben over de chaos.
Er is al veel geld geschonkenmaar het is onze dure plicht ook
ónze bijdrage te leveren, hoe klein die ook moge zijn.
Het gironummer is alombekend, het is het gironummer van ons
blad: 438100; de gelden zullen worden overgedragen aan het
Nederlands R. K. Huisvestingcomité te 's-Hertogenbosch, dat deel
uitmaakt van het Nationaal Rampenfonds.
Een ramp heeft ons land en ons volk getroffen, zó groot dat men
hem in zijn geheel nog niet kan overzien en de cijfers de werkelijk
heid slechts kunnen benaderen.
Wij moeten helpen. Niet alleen de grote instanties, de zaken
mensen, de goed-gesitueerden. Iedere Nederlander is verplicht te
helpen. Er zijn mensen in nood. Vergeet hen niet.
REDACTIE.
Ergens in Nederland 5-2-53.
Beste Kees,
Met plezier heb ik je „galspuiïng"
gelezen over het humanistisch geharre
war van de laatste tijd, Je zult trou
wens wel gemerkt hebben, dat de be
slissing van de minister en 't optreden
van het Humanistisch Verbond veel stof
hebben doen opwaaien. Sporadisch te
vinden zijn de kranten, die er niet één
of meer kolommetjes aan gewijd heb
ben. Maar 't zal wei gaan als bij vele
andere dingen: dat opgewaaide stof
zakt ook wel weer en dan wordt alles
weer netjes aanvaardt en 't Humanis
tisch Verbond zal z'n plaats wel ver
overen, die 't graag hebben wil!!! We
zullen maar lijdelijk afwachten!
Hoe is 't anders met jouw dienst?
Van je broer zul je wel gehoord heb
ben, dat ik hem vorige week Zaterdag
Heer red ons, ivij vergaan
F\E oude vijand heeft de strijd
weer eens gewonnen!
Hij kwam zo plotseling en zo
verbeten fel,
dat wij één ogenblik als lamgeslagen
bukten onder zijn razend, donderend
geweld.
Toen rechtten zich de ruggen en
de handen grepen
naar schoppen, zakken zand; het
save our souls"
vond weerklank in het hart van
iedere Nederlander,
„Despereert niet", klonk weer her'
eeuwenoud parool.
Gij Vader, Die dit toeliet heb erbarmen
Heer, red ons wij vergaan, wij zijn
in nood.
Trek terug de zee, bedaar de wind,
stuur redding,
Wij zoeken naar het teken van
beloft'; Uw regenboog.
Gij schiep het water, opdat wij 't
zouden verwinnen
Het werd ons nu de baas, maar wij
versagen niet.
Wij zullen aan 't water 't land
opnieuw onttrekken
En het gemaal zingt straks een
overwinningslied,
St.
op 't Utrechts station toevallig tegen
't lijf liep. Van hem hoorde ik dat je
die afgelopen week examen moest doen
voor de gouden streep, de eindspurt!
Hoe is 't afgelopen? Ik ben benieuwd!
Volgende week word ik overgeplaatst.
Ik ben namelijk, met nog 'n stelletje
knapen uit onze troep „uitverkoren"
om 'n opleiding tot reserve-officier te
volgen. Hoe ze het in d'r lui hoofd ha
len om mij daar ook voor te pikken zal
me eeuwig 'n raadsel blijven. Of ik de
opleiding met goed resultaat zal volgen
is het tweede vers, maar ik zal trach
ten de kentekenen van mijn uitver-
koring: de bruine baret en 't oranje
(of gele?!) driehoekje op de kraag,
met ere te dragen! Is dat geen reuze
goed voornemen?
Vorige week heeft onze „Pastoor" in
de kazerne onder de militairen een
enquête gehouden, „de militaire dienst
betreffende", 'n Hele stoot vragen en
bij de afdeling „wensen en verlangens"
heb ik buiten enkele ernstige, ge
meende wensjes ook neergezet: meer
verlof, meer geld, vrij van wacht en
minder poetsen. Misschien wel geen
goede wensen van 'n toekomstig Re
serve-officier! Ook was er de vraag of
we nut zagen in de militaire dienst wat
de persoon betreft. Nou, wat dat be
treft is mijn mening vergeleken met
enige maanden terug wel veranderd.
De diensttijd is m.i. absoluut geen ver
loren tijd. ik geloof dat jij 't daar ook
mee eens bent. Ik heb tot nu toe al veel
geleerd. Zat je vroeger altijd te mod
deren in hetzelfde kringetje var. thuis,
bureau, kennissen en werkkring, met de
steeds helpende en corrigerende moe
der- en/of vaderhand, nu zit je in de
vergaarbak van de Nederlandse jeugd,
alleen, zelfstandig je boontjes doppend
tussen leuke, gemene, vlotte, gelovige,
ongelovige, netie, vieze, stijve, linke,
domme, geleerde en ongeletterde jon
gens van dezelfde leeftijd, maar met
allerhande (of zonder) godsdiensten,
uit krotten en villa's, van kantoor en
(Advertentie)
Hebt Gij ook al rheumatiek
Wie de kwellingen van rheumatiek ot van rheuma-
tische aandoeningen kent.weethoeeen grootdeel
van zijn leven vergald wordt door de vaak zware
pijnen. Zodra gij Uw kwaal bestrijdt met Akkers
Kloosterbalsem, waarvan de geneeskrachtige
bestanddelen diep in de weefsels doordringen,
voelt U. hoe een heerlijk verwarmende balsem
Uw pijnen lenigt en zult U bemerken welk een
weldadige werking dit Ideale wrijfmiddcl bezit.
Niet voor niets zegt men al 3 geslachten lang:
AkkeEs Kloosterbalsera: „Geen goud zogoed".
Redactie: Corrie Clerkx. Wil van Gemert en Jan Toebes
Het kannetje
TK had het ontdekt op een avond toen
-*• ik op een late trein stond te wachten.
De trein bleef lang weg, of nee. zo was
het niet precies; ik was veel te vroeg
en drentelde wat nerveus heen en
weer, toen mijn oog getrokken werd
door een brede plek licht een eindje
de straat in. Ik herinnerde me opeens,
dat daar een winkel was en louter om
mijn gedachten op iets anders te zetten
slenterde ik er heen. Er lagen zeer veel
aardige en enkele werkelijk goede din
gen achter de ruiten. Ongedurig wilde
ik al weer teruglopen naar het station
toen ik opeens achter de kleine ruit
het kannetje zag. Het licht toverde
glansplekjes op he donkere tin en het
tuitje, aan: de buitenkant fijn bewerkt,
was mooi gelijnd. Het was een en al
rustige sierlijkheid en gracieuse rust.
Toen ik keek naar het bescheiden prijs
kaartje stond ik weer met mijn beide
voeten stevig op het grind. Het was
niet teveel voor dit juweeltje, maur
het lag op dat ogenblik evenmin binnen
mijn bereik als het bontjasje dat ik
enkele weken tevoren gepast had. Ik
ging aan het rekenen. Als dit niet ge
beurd was en dat niet stond te gebeu
ren, ja danEn tóch zal ik het heb
ben. Op dat ogenblik hoorde ik de trein
aankomen. Daarna had ik even geen
tijd om nog aan het kannetje te denken,
maar 's nadhts droomde ik ervan.
Twee dagen later krijgt de angst me
te pakken. Stel je voor, dat het ver
kocht is. Ik schiet mijn jas aan en ga
de mistige straten door. Goddank, het
fabriek, uit allerhande milieu's met ver
schillende ambities, karakters en lief
hebberijen, uit vele windstreken, Alle
maal mogelijkheden om te leren. Je
praat met elkaar over duizend-en-een
onderwerpen. Natuurlijk krijg je wel
eens botsingen, maar je erop toeleggen
om deze te voorkomen is mooi werken,
want in zo'n mengelmoes van jongeren
zijn botsingen eigenlijk niet te voor
komen. Jij, Karei, zult toch ook wel 'ns
met je kamergenoten 'n heftige boom
opzetten over geloofszaken, over 't voor
en tegen van allerhande (jongeren) -
problemen, over een bepaalde film, over
toneel of muziek, over liefhebberijen
en verenigingen. Daar kun je zo ontzag
gelijk veel mee leren. Buiten dit om
word je, graag of niet, de nodige dis
cipline en tucht bijgebracht, die je je
hele leven wel kunt gebruiken.
En, met 'n beetje pijn soms wel, word
je 'n lichamelijke conditie gegeven,
waar je later op je kantoorkruk je mét.
weemoed aan terug zult denken. Afs
je dan ook nog 't geluk hebt om bij 'n
„Technisch" onderdeel te zijn. dan kun
je daar nog dingen leren waar je in je
later leven nog veel plezier van kunt
beleven. In die geest heb ik mijn ant
woord gegeven. Jij weef net zo gced
als ik en iedereen, dat er in de dienst
ook minder prettige er, onaangename
dingen bestaan, maar och, laat ons eer
lijk zijn, ons burgerbaantje gaf ons
ook niet altijd 100 pCt. 'vreugde en alle
burgerbazen zijn ook geen lieve jon
gens! Toegegeven, je diensttijd is voor
je burgerbestaan 'n „dure" onderbre
king, maar voor je geestelijke vorming
kan ze, als je 't er natuurlijk zelf naar
maakt, 'n kostbaar iets zijn.
Dus je ziet, Karei, hoe ik erover denk
en ik meen dat dit ook ongeveer met
jouw mening strookt. Verder heb ik
niet veel nieuws; schrijf je gauw hoe
je examen afgelopen is?
Groetjes ook aan je familie thuis van
Je vriend
KEES.
Noot van de Redactie:
Het is ons natuurlijk onmogelijk onze
militaire vrienden Kees en Karei te be
reiken. Zij zijn Zondagochtend hals
overkop vertrokken om hulp te gaan
verlenen. We zullen later hun erva
ringen wel vernemen. Vanaf deze plaats
hulde aan de Nederlandse soldaat, die
zich zo manmoedig geweerd heeft.
staat er nog. Weer blijf ik er stil naar
kijken. Ik weet precies waar ik het
zetten zal. Links op het dressoir. Het
zal prachtig uitkomen tegen het mid-
dellichte hout en het bijna witte be
hang. Overdag zal de zon het in gloed
zetten; 's avonds zal het licht van de
schemerlamp er een wijsje in tintelen.
Dan zal er een tijd komen dat kleine
handjes er naar zullen reiken, verlan
gend om het mooie te pakken. Mis
schien zullen de peuterige vingertjes
het niet kunnen houden en zal ik het
gebutst weer van de grond moeten op
rapen, maar het zal hierdoor slechts
aan waarde winnen. En later, als ik
weer alleen zal zijn, zal ik het altijd
dicht in mijn nabijheid willen hebben,
als liefste herinnering aan mooie, rijke
dagen.
Ik kom weer terug in de werkelijk
heid door een stem die zegt: „O Wim,
kijk eens wat een schattig kannetje."
Nee, denk ik, nee, het is van mij en
haast vijandig kijk ik het stel na. Ik
zal het hebben. Als ik het gekocht heb
zal mijn moeder zeggen, dat het veel
te veel geld is voor iets dat je eigen
lijk niet nodig hebt. Maar dat is het
hem juist: ik heb het wél nodig en het
zal het mijne worden, als de mensen
het nog maar even laten staan.
Gister-avond ben ik er weer langs
gelopen. Het staat er nog!
Het staat er nog; och ja, maar wat
betekent een tinnen kannetje bij het
verlies van mensenlevens, have en
goed, en duizenden hectaren grond.
Het moet er maar 'blijven staan.
FRANCESCA.
In antwoord
op uw schrijven
Jos: Dank voor je brief. Je „sterk
verhaal-', moet nog even wachten.
Hans: Misschien heb je wel gedacht
dat je bijdrage :n de prullenmand of in
WAT is eigenlijk humanisme? Meer -
dan ooit is in deze dagen die vraag
actueel. Gaan wij te rade bij 'n encyclo
pedie, dan vinden we achter „humanis
me" de volgende formulering: „de stro
ming, die uit de eenzijdigheid en be
perktheid van het Middeleeuwse den
ken tot een algemeen menselijke be
schaving en waardering van de persoon
lijkheid trachtte te komen". Het ontstond i
in de late Middeleeuwen 1300) en
was dus 'n reactie op die „barbaarse" en
„donkere" tijd. Het was 'n teruggrijpen
naar het vormingsideaal van de oude
Grieken en Romeinen: de aesthetische,
harmor sch gevormde mens. Men tracht
te dit te bereiken door het bestuderen
van de antieken. Cicero o.a. gebruikt i"n
dit verband het woord „humanitas" om
„de hoogst gevormde menselijkheid" aan
te duiden. Daarom noemden in de 15e
eeuw de voorstanders van deze richting
zich humanisten en kreeg de stroming
zelf de naam van humanisme.
Dit humanisme was in wezen Theocen-
trisch, d.w.z. erkende God als Opper
heer en beschouwde de natuurlijke op
voeding als eerste en enige basis voor de
bovennatuurlijke.
Zo kon Prof. Gunning schrijven: ..Het
humanisme was niet onchristelijk of
anti-christelijk, al zijn er veel onchris
telijke humanisten geweest. En elders:
„Het humanisme mist zijn eigen doel,
wanneer het zich niet in dienst stelt van
het christendom". Dit is te begrijpen,
want de humanisten beoogden immers
de harmonische vorming van de hele
mens, die 'n lichaam heeft, maar ook en
vooral 'n ziel.
Het oorspronkelijk humanisme ver
onderstelde noodzakelijk het geloof in
'n God en het erkennen van de boven
natuur.
Maar onder invloed van de geschrif
ten der heidenen, die 'n geest ademden
van ongeloof en zedeloosheid, maakten
de humanisten zich los van God, misken
den bovennatuur en daardoor het eind
doel van de mens en omaardden in 'n
het vergeetboek was geraakt. Gebeurtheidens humanisme, dat homocentrisch
niet gauw hoor, maar soms zijn er ur- en naturalistisch was.
gente dingen die met wachten kunnen, Het verloor geleidelijk de „ik - Gij" -
dies1 relatie, d.w.z. de varhouding van de
DE laatste weken zijn in dag- en weekbladen verschillende artikelen ge
schreven over humanisme, humanistisch denken en humanistische acti
viteiten, naar aanleiding van een actie gevoerd door „Humanistisch Thuis
front". Wij menen, dat ook in onze rubriek een beschouwing hierover niet
achterwege kan blijven. Immers, als jongeren moeten wij actief zijn op alle
gebied, vooral in deze tijd, nu steeds meer aanvallen, openlijk of verdoken
worden gericht op de Kerk en op waarden en opinies, die ons dierbaar zijn.
Wij willen dan in enkele artikelen, ontstaan, wezen en ontwikkelingsgang
van het humanisme uiteenzetten. Het gevaar, dat wij té wetenschappelijk en
daardoor onverteerbaar worden, is al heel erg klein! Het feit. dat deze
artikelen verschijnen in onze eigen rubriek, moge aansporing genoeg zijn om
je er in te verdiepen.
mens tot Gocl uit het oog. Als gevolg
daarvan kwam de mens dus op het
eerste plan terecht. Alles draaide voor
taan om de mens, die uit zich zelf ge
noeg kracht heette te hebben om
„menselijk'' te zijn.
Deze houding nu en deze mentaliteit
heeft zich nog verdiept en verscherpt in
het modern humanisme. Het overigens
nog niet zo lang bestaande Humanis
tisch Verbond zelf omschreef dit aldus:
„Het Humanisme is de levens- en wereld
beschouwing, die zich zonder uit te
gaan van het bestaan van 'n persoonlijke
Godheid baseert op de eerbied voor
de mens als bijzonder deel van het
kosmisch geheel" enz.
De mens, die niet van God is uitge
gaan, noch naar Hem zal terugkeren, is
dus niet anders dan 'n toevallig product
uit het universum verdwaald op de
aarde, zonder enig doel.
humanisten willen de mens ge
lukkig zien, en dat op zich is 'n lofwaar
dig streven.
Maar zij trachten dit te bereiken
louter en alleen door „humaan", mense
lijk te zijn. Zij vergeten dat alle geluk
komt van Gor". het eeuwige en enige
geluk, en op 'n louter menselijk plan
niet bereikt kan worden.
Het zal duidelijk zijn, dat het huma
nisme, dat immers Gods bestaan
loochent, veroordeeld moet worden.
In ons volgend n.mmer zullen wij de
laatste activiteiten van het Humanistisch
Verbond bezien in het licht van onze
katholieke levensbeschouwing.
W.
TOEN wij in de nacht van Zaterdag op siondag wakker werden en de wind
A hoorden gieren rond het huis de ramen klapperden en met veel geraas
pleiste de regen neer schoten ons de bekende regels van de Genestet binnen:
„O land van mest' en mist, van vuile koude regen
doorsijperd stukske grond vol kille dauw en damp",
en wij bedachten hoe typerend deze regels waren voor ons land en ons klimaat.
En daarna draaiden wij ons opnieuw behaaglijk in de dekens en sliepen verder
Want wij wisten nog niets van de strijd, die toen al in alle hevigheid gevoerd
werd tegen het water, een strijd, waarin Nederland het moest afleggen tegen
de woeste, brute, allesvemielende kracht van de zee, die in brullende vlagen
opeiste, wat in een lange reeks van jaren en ten koste van vaak onmenselijke
inspanning veroverd werd.
Nederland leefde zo gerust achter z"n duinen en dijken. Buitenlanders vroegen
zich wel in stomme verbazing af, hoe hel mogelijk was, dar mensen leefden en
werkten, en dat deden in alle gemoedsrust, drie tot vijf meter onder de zee
spiegel. Onze dijken, de trots van onze waterstaatkundige ingenieurseens
te meer is gebleken, hoe pover de verdediging van de mens is, wanneer de
natuurelementen samenspannen.
Dag na dag heefi de radio zijn onheilsberichten de aether ingestuurd en in
de harten van duizenden luisteraars is de aanvankelijke schrik uitgegroeid tot
stille ontzetting, het medelijden tot diepe deernis.
"pN Nederland werd opnieuw z'n saamhorigheid bewust, het begreep snel en
-v-' goed re moeten helpen. En het hééft geholpen en helpt nog en zal blijven
helpen. Maar de materiële schade, hoe groot ook, is niet het ergste. Schade kan
hersteld worden, dijken zullen opnieuw gaan glooien, de grond zal ontzilt en
en de bomen verplant worden. Nee. dat alles is het ergste nietMaar de
slachtoffers, de honderden slachtoffers, die de tol aaan het water betaalden
met hun leven, en hun nabestaanden vooral, in wier hart en leven een wond
geslagen is, die misschien zal 'helen, maar waarvan de herinnering zal blijven
schrijnen. Ons hart krimpt ineen, wanneer wij denken aan het vele en onzegbaar
zware leed, dat van deze natuurramp gevolg en uitvloeisel is.
Wij zitten in onze huiskamer, warm en veilig en voelen ons beschaamd. Wij
weten ons onmachtig en dar doet pijn. Nederland zal ook deze slag te boven
komen. Lamgeslagen misschien het eerste ogenblik, zal het zich fier oprichten,
gedachtig het stoere devies van de Zeeuwen: Luctor et emergo. Ik worstel en
kom boven, dat in deze dagen het devies zal zijn van het hele Nederlandse volk.
\7S7U hebben boven dit siukje geen „Vluchtige Impressies" willen zetten.
Want deze impressie is geen vluchtige, maar een die in ons hart cn onze
herinnering zal blijven geëtst voor altijd. BRANKO.
Kinderen en een ramp
T5JÏTJN gezicht staat blijkbaar ernstig
lVi, genoeg om indruk te maken, want
als ik de met slingers versierde klas bin
nenkom, valt de herrie stil. Met de deur
knop in mijn hand heb ik staan aarzelen:
wèl zeggen, niét zeggen. Maar nog
dreunt de stem van de radio-reporter in
m'n oren, nóg zie ik in de krant de on
heilspellende koppen en de trieste stil-
makende foto's. Dit zijn slechts foto's, de
werkelijkheid is duizendmaal desolater.
Het is geen dag voor uitbundigheid van
daag, ook al zullen de kinderen zich de
ellende en narigheid niet kunnen voor
stellen. Ik zeg niet veel; ze schijnen te
begrijpen.
Ik ga terug naar mijn kleintjes en geef
het teken voor het gebed. Ik laat hen
bidden voor de mensen in nood, voor
hen die de dood niet zullen kunnen ont
lopen.
Wat zeg je tegen kleine mensjes van
acht, negen jaar over een ramp als deze.
Heel weinig. En het kleine beetje be
grip dat ik verwacht, blijken ze nog niet
to kunnen opbrengen. „Tot aan het dale,
juffrouw, maar dat kan toch niet; hoe
moet je dan naar school?" „Niét naar
school? O fijn!"
„Boven op zolder, op het dak? Ik mag
niet op het dak klimmen van mijn
vader". „En de kippen dan en de var
kens. Wat zal dat gek zijn een varken
op het dak".
Ik geef ze hun werk. Twee maal twee
blijft vier, ook als Nederland half opge
vreten wordt door het water. Ze zijn
rumoerig, rumoeriger dan nodig en nut
tig is.
's Middags wringt een kleverig knuist
je zich in mijn hand „Voor de kindjes,
die geen huis meer hebben en geen
kleertjes cn geen pop. Uit mijn eigen
spaarpot. Mocht van mama".
Ze is de enige! Ik zal dit dubbeltje
overmaken.
God heeft de milde gever lief!
C. C.
Wij laten de publicatie van het
radio programma achterwege tot
dat dit weer normaal zal worden
afgewerkt.
-vrt |"-'Ons~ feuille)on.-"|
door P. C. WREN
"Éen verhaal' uit -helVrecmdelïngeolegioen'.
- i V
3) Ook dat r.og. Een Engels
geschrift in de hand van een dode Franse offi
cier in het hart van de Sahara! Want dat dit
geen Engelsman was, was zeker, evenmin als
de staande kerel, die meer op een Italiaan leek".
„En de liggende dode? Ik heb gehoord dat er
wel een paar Engelsen in het legioen zijn",
vroeg Lawrence.
„Inderdaad, dat kon heel goed een Engelsman
zijn. Iemand die je je zou voorstellen in de
officiers-mess van een van jullie regimenten.
De Engelse kostscholen en universiteiten
leveren ze bij honderden zo af. Ja, ik weet wat
je denkt: een Engels geschrift; een legionnair
die er Engels uitziet; zijn kepi naast de man
die het papier vasthoudt; en de voering uit de
kepi getrokken. Ha.misschien was hier iets
dat tot een verklaring kon leiden. H-^d de En
gelsman misschien de sous-officier doodgestoken
toen die het papier uit zijn kepi stal? Neen.
De bajonet van de arme kerel zat in zijn schede
en bovendien: wie had hem neergelegd? Want
hij was zo neergelegd. Trouwens, wie loopt er
blootshoofds in de Sahara rond? En dan: wiens
bajonet was het?
De sergeant-majoor kwam naar boven en
meldde dat mijn orders uitgevoerd werden, en
staarde toen naar de doden.
„Zelfs met peukjes tussen de lippen", zei hij
zacht. „Ze mochten niet vallen, ze mochten
niet sterven. Maarwaar in 's hemelsnaam
is Jean, de hoornblazer?"
„Als je me dat vertelt krijg je een pet vol
goud en het grootkruis van het legioen van
eer", zei ik.
De sergeant-majoor vloekte verschrikkelijk,
sloeg een kruis en stootte uit: „Laten we hier
zo gauw mogelijk vandaan gaan!"
„Ben jij nou een sergeant-majoor of een
ouwe theetante?" vroeg ik geprikkeld. Ik voel
de me beroerd na de hele nacht gereden te
hebben en de ellende hier in 't fort bezorgde
me bijna cafard.
„Hebt U goed gezocht?" vroeg de goeie kerel,
die veel hebben kan.
„Beste chef, moet men overal zoeken naar
een gezonde, sterke soldaat, met benen, een
tong en een goed verstand? Mon Dieu, hij kan
toch lopen".
„Misschien is hij vermoord", was het ant
woord.
„Door de hagedissen!" snauwde ik
Hij wees op de onderofficier. Die was toch
niet door de hagedissen vermoord?
„Laten we eens zien wat er op dit papier
staat", zei ik, en ik nam het stuk uit de ver
stijfde vingers. Het was een verkreukelde en
velop en een vel papier.
„George, kerel, bereid je op een schok voor.
Je zult je Engelse onbewogenheid een ogenblik
laten varen!"
Lawrence glimlachte flauwtjes.
„Het was een heel merkwaardig document",
ging de Beaujolais verder, „Ik zal het je laten
zien wanneer we aan boord zijn. Er stond on
geveer het volgende op. Op de enveloppe
„Aan de Heer Hoofdcommissaris van Scotlar
Yard en voorts iedereen wie het aangaat". E
op het papier zelf: „Bekentenis. Belangri.
Dringend. Bekend maken s.v.p. Vrezend t
een onschuldige verdacht zou kunnen wore'c
beken ik hierbij ten volle en geheel uit vr
wil, dat ik, en ik alleen, de dief ben van
grote saffier, genaamd „Blue Water...."
„Wat zeg je daar? Grote hemel' Wat zeg
de Beaujolais?" schreeuwde Lawrence opspri
gend.
„George, jongen, waar is je Engelse flegn
nu, hè? Daar ga je van overeind zitten, hè? N
lig je niet te gapen, wel?"
Ongelovig, en met open mond staarde Law
rence zijn vriend aan.
„Maar dat is de edelsteen van Lady Bran
don! Allemachtig....", stamelde hij, en liet
zich neervallen. „Hou je me voor de gek,
Beaujolais, probeer je leuk te zijn?"
„Ik vertel je slechts wat er op het papier
stond, dat ik zal laten zien zodra ik bij mijn
koffers kan", was het antwoord.
„Maar manlady Brandon.... Bedoel je,
dat de Blue Water gegapt is en dat de dief
f
Brigadier
en de
wonder-
voetballer
V.
de vlucht nam naar het vreemdelingenlegioen?"
vroeg Lawrence.
„Ik bedoel niets, alleen vertel ik mijn ver
haaltje. het verhaaltje dat jou zo verveeld
heeft, George", antwoordde de Beaujolais met
een grijns.
Lawrence sprong weer op. Nog nooit had zijn
vriend deze teruggetrokken, zwijgzame en
rustige man zo opgewonden gezien.
„Ik kan het nietHet isLady Bran
don's steen! Onze Lady Brandon! De B'iue Wa
ter, waar we af en toe naar mochten kijken, ge
stolen? En heb je hem gevonden?"
„Ik heb alleen een verkreukeld stuk papier
gevonden, George, in de hand van een dode",
was het antwoord.
(Wordt vervolgd).
'44.„Wat kan mij dat luikie scheel'n", gromde Wubbo Hengstra, die
verkelijk genoeg van de zaak begon te krijgen. „Het kan mij een
eleboel schelen," zei brigadier Piet. „Waar een luik zit. is een uit-
ang en waar een uitgang zit, kunnen wij ontsnappen, al zullen we dat
lik moeten forceren met een brok steenkool. Het luik is in ieder ge-
al groot genoeg om er doorheen te kunnen kruipen. En als we een-
-.aal in een ander ruim zitten, dan komen we ook wel aan dek. Dan
ijn wc er. Eenmaal aan dek staat de weg naar de vrijheid voor ons
pen. We springen over boord en zwemmen naar de wal." „As we
ïidd'n op zee zitt'n, zeker', zei Wubbo cynisch. „Ik mag dan al een
;oeie voetballer weez'n, maar naar dek te gaan en ons te meld'n bij de
.capitetin, lijkt me beter." „Zo je wilt", antwoordde Piet. „Maar als
lie kapitein 'n voetballiefhebber is en dat zijn ze hier in Italië allemaal,
Jan begint 't geharrewar weer van voren af aan. Enfijnlaten wij
eerst maar eens proberen of we dit luikje kunnen openkrijgen." Nu,
dat viel werkelijk byzonder mee, want 't luik zat helemaal niet dicht.
Het deurtje kon gewoon worden opengemaakt en het was dus helemaal
niet moeilijk er doorheen te kruipen. Bovendien vonden ze nog oen
seheepslamp in de ruimte achter dat luikje staan en die staken ze aan.
Nu konden ze tenminste zien wat ze deden. Piet nam de lamp van
Wubbo over en kroop het eerst door het gat. Achter het gat bevond
zich een nauwe, doch gelukkig maar korte koker en toen ze daar
doorheen waren gekropen kwamen ze terecht in een ander ruim van
het schip. Dat was een soort kajuit, waar het er niet al te netjes meer
uitzag. Een klein patrijspoortje verschafte toegang aan wat schemerig
licht en ze konden goed zien, dat deze kajuit bewoond werd door een
of andere matroos. Die had er tenminste zijn pasgewassen kloffie te
drogen gehangen. „We boffen alweer, Wubbo", zei Piet. „Daar is een
trapje naar boven. We blijven hier eerst een uurtje zitten en dan gaan
we voorzichtig kijken wat er aan dek aan de hand is. Misschien kunnen
we ook beter wachten tot het donker is.