»Via Lissabon«
Een dode heerst in Pr°merade
Planken-
Morgan herschiep
I he Riverline tot groot tonee
JeT gebeurt niet vaak, dat men, als in een toneelstuk een dei-
acteurs gedood is, dankbaar is dat hij bij het slotapplaus weer te
voorschijn, komt. En evenmin is het regel, dat men onmiddellijk na het
verlaten van de schouwburg tot zichzelf zegt: Ik zou dit stuk best nog
Wederopbloei van de kunst
der Franse wandtapijten
Apotheose of profetie?
Teirlincks grootse woudzang
NIEUWE APELDOORNSE COURANT
Derde blad
(Van onze toneelverslaggever).
een tweede maal willen zienDat gebeurt alleen, als de inhoud
van het stuk de toeschouwers tot in hun hart heeft geraakt en als de
bezetting van het stuk zo goed was, dat men op talrijke momenten
waarlijk vergeten scheen, met toneel te doen te hebben.
Dit effect heeft de Toneelgroep Nederlandse Comedie weten te be
reiken met Charles Morgans toneelspel „Via Lissabon" (The Riverline),
dat een merkwaardige geschiedenis heeft.
UDi J en door haar voortleeft. Sturgess is
M3HS Öentz V. d. uCTQ en verliefd op haar geworden.
A l J In het twee<3e bedrijf verneemt de
/\n!< V. O. /Vlvjer toeschouwer, wat er in 1943 met Rei-
on hun allerbest ger gebeurd is- H« was een zeer
Op IIUII allcUJcDL kunstzinnig, evenwichtig mens, die
MORGAN kwam kort na de oor
log in Frankrijk. Hij raakte in
contact met de mensen, die uit Neder
land, België en Frankrijk zelf Ame
rikaanse en Engelse piloten via Lissa
bon naar hun land terug brachten en
werd getroffen door de vrees, die allen
bezield had: de vrees, dat zich tussen
deze piloten een spion zou bevinden,
die hun gehele ontsnappingsweg aan
de Duitsers zou verraden en allen, die
er aan hadden medegewerkt, in het
onheil zou storten.
De beroemde Engelse schrijver be
sloot dit gegeven in een toneelstuk te
verwerken, maar bleek er niet toe In
staat. Daarom schreef hij er een roman
o\er. De toneelgedachte evenwel liet
hem niet los en zelf maakte hij daar
na toch weer een toneelbewerking van
zijn roman, die thans ook in Neder
land wordt opgevoerd.
Zelden ziet men een toneelbewer
king, die niet teleurstelt. Morgan ech
ter is er in geslaagd om in zijn toneel
stuk het essentiële van zijn roman in
uiterst gecomprimeerde vorm te geven
en hij toont een zeer sterk gevoel te
hebben voor wat toneel is en wat men
er mee doen kan.
Daardoor wordt zijn stuk anders,
maar even sterk en boeiend als zijn
roman, maar.... ook moeilijker, dan
wat men gewoonlijk in de schouw
burg voorgeschoteld krijgt. Een be
zwaar? Als men de ovaties beluistert,
waarmede tjokvolle schouwburgzalen
stuk en spel belonen, mag men wel
aannemen van niet.
IN HET EERSTE bedrijf ontmoet
men het is 1947 op een
Engels buiten Julian Wyburten, voor
malig Brits zeeofficier, zijn vrouw,
Maria Chassaigne en de Amerikaan
Philip Sturgess. De twee mannen zijn
tijdens de oorlog via Lissabon uit
Frankrijk ontsnapt, Marie had toen het
commando over de voorlaatste post in
Frankrijk van de weg, die naar Lissa
bon leidde. Hun gesprekken komen
voortdurend terug op een afwezige,
een dode, majoor John Lang, die zij
om zijn lengte en de manier, waarop
hij zijn hoofd achterover placht te
houden, „Reiger" noemen. Als vierde
figuur treedt in dit eerste bedrijf
Valery Barton op, een Engels meisje,
dat in de oorlog een halfbroer ver
loren heeft, aan wie zij zo sterk te
rug denkt, dat het soms is, alsof hij in
zich een ideale levenshouding had ge
vonden. Hij achtte wat er met hem
gebeurde betrekkelijk onbelangrijk, hij
stelde kennis boven macht, wijsheid
boven kennis, liefde boven wijsheid.
Met de anderen kwam hij op de ont-
snappingspost van Marie Chassaigne
aan. Toen bestond er reeds een zekere
verdenking tegen hem, omdat hij roe
keloos met Duitsers omging, omdat hij
Duits sprak met nuances, die men
alleen bij Duitsers kan verwachten.
Sturgess vindt in hun schuilplaats in
de papieren van Reiger een brief met
een Duits adres. Risico kunnen de
vluchtelingen niet nemen. Marie geeft
kapitein Julian het bevel Reiger, van
wie zij houdt, te doden. Hij gehoor
zaamt.
In het derde bedrijf toont Valerie
Barton aan Sturgess de foto van haar
verafgode halfbroer. Het is de foto
van Reiger. Die geen spion was, maar
een Engels officier. Die dus ten on
rechte werd gedood.
Op dit moment krijgt het stuk zijn
grootste geladenheid. Julian is met
Marie getrouwd. Hij weet, dat Reiger
onschuldig was, maar heeft haar die
wetenschap willen besparen. Op haar
beurt weet Marie eveneens, dat Reiger
geen spion was, maar zij heeft het al
die jaren Julian willen besparen. Stur
gess wist het niet, maar verneemt het
nu en wat moet hij, die immers Rei
gers ondergang bewerkstelligde door
de brief aan de anderen te tonen, be
ginnen met zijn liefde voor Valerie?
CHARLES MORGAN toont zich
een waarachtig kunstenaar. Rei
ger blijft ook in dit derde bedrijf de
alles en allen overheersende figuur.
Zijn wijsheid wijst de anderen de weg
uit de impasse, pleit hen vrij van de
schuldgevoelens, die hen bezwaren en
geeft hun de kracht om in leven ver
der te gaan.
GEDURENDE vele jaren produ
ceerden onze Oostelijke buren
„kunstwerken", waarvoor bij ons
slechts een beperkte kring belang
stelling durfde tonen, al zijn er
natuurlijk altijd velen, die in de
angstvallig gepenseelde weergave
van een mens, een groep voorwer
pen of een landschap de hoogste
kunstuiting menen te onderkennen.
Van hetgeen daar na de oorlog
leeft, weten we hier nog veel te
weinig. Er is daar evenals in
andere landen van West-Europa en
Amerika een sterke stroming,
die de voorstelling verwaarloost om
de lijn, het vlak, de kleur en dik
wijls ook de schriftuur van de
Ank van der Moer speelt de rol van
Marie: zij maakt er een creatie van.
Hans Bentz van den Berg is Sturgess
en hij toont zich een van Nederlands
grootsten, een acteur met eigen stijl,
die alles wat deze tekst aan inhoud
heeft op wonderbaarlijke wijze tot
uitdrukking weet te brengen. Valerie
Barton wordt gespeeld door Ellen
Vogel; zij beweegt zich in dit stuk op
hetzelfde niveau als de hiervoor ge
noemden. De rol van Julian is in han
den van Fons Rademaker.
Hans Bentz van den Berg regisseer
de dit stuk met zijn talrijke hachelijke
situaties. Hoe gemakkelijk slaat de
schaal van het dramatische bij een
ontwikkeling als de hierboven ge
schetste over naar het melodramati
sche, hoe ontzaglijk moeilijk is het een
afwezige te laten domineren boven
wat het toneel als realiteit geeft. En
hoe moeilijk is het, de toeschouwers
het gelóóf te geven in wat zij op de
planken zien gebeuren, de volledige
aanvaarding, welke als zij bereikt
wordt aan „Via Lissabon" zijn groot
se allure geeft!
In deze moeilijke taak is Bentz van
den Berg ten volle geslaagd. Er is
geen fractie van een seconde sprake
van melodrama, wel van beheersing,
van ingetogenheid, die aan deze op
voeringen haar voornaamheid schen
ken.
De criticus ten slotte keert huis
waarts met de overpeinzing, dat de
„toneelbewerking van een roman",
die hier voor de eerste maal een suc
ces werd, toch eigenlijk geen toneel
bewerking is.
Morgan- wilde toneel scheppen, zijn
roman werd de bewerking van een
toneelstuk, dat pas later toneelstuk
zou worden. Dus toch toneel en
geen roman!
kunstenaar te doen spreken. In
Duitsland neemt deze groep de
leiding." Aldus de uiteenzetting,
die de collectie-Demnick bij de ar
geloze beschouwer inleidt. Wie na
deze lectuur te hebben genoten de
zalen van het Stedelijk Museum
te Amsterdam doorwandelt, kan
aan den lijve ondervinden, tot wel
ke consequenties het loslaten van
de voorstelling het doen spre
ken van lijn en kleur en eigen
schriftuur kunnen leiden. Dit is
om met de Tachtigers te spre
ken: de allerindividueelste uiting
van de allerindividueelste emoties.
De schilder Willi Baumeister van
Afrika maakte bovenstaande im
pressie (het schilderij is in het Ste-
y delijk Museum te zien). Het ove
rigens volkomen abstracte beeld
heeft iets dreigends door het lang
gerekte, klauwachtige orgaan langs
de bovenzijde van het schilderij.
Tentoonstelling in Arnhems Gemeentemuseum
VOOR de duur van zes weken, van drie Februari af heeft het Gemeente
museum Arnhem een metamorphose ondergaan. Grote kleurige tapij
ten bedekken niet alleen de wanden van de drie tentoonstellingszalen, maar
beneden ook die van de koepelzaal en op de eerste verdieping die van de
omloopgalerij van de Outshoornkoepel en de aula.
De bezoeker, die door deze zalen wandelt, zal enthousiast zijn, genieten,
zich verbazen of schrikken, al naar zjjn aard of aanleg, maar onverschillig
blijven zal niemand, zó sterk is de werking die van deze monumentale
weefsels uitgaat.
Letterkundige verschijningen
Zuid-Afrikaanse volks
dansers naar ons land
(Van onze correspondent in Kaapstad)
DEZE ZOMER zal een gezelschap
Zuidafrikaanse volksdansers een
loer door West-Europa maken en daar
bij voorstellingen geven in verschil
lende Nederlandse steden. In Culem-
borg, de geboorteplaats van Jan van
Riebeeck, wil men een „braaivleis"-
avond organiseren ter ere van Ko
ningin Juliana, die toegezegd heeft
aanwezig te zullen zijn. De Zuidafri
kaanse minister van Onderwijs, de
heer Viljoen, zal speciaal voor deze
echt-Afrikaanse feestavond naar Ne
derland komen.
Op zulk een braaivleis-avond wor
den verschillende vleessoorten (vooral
sehaapscarbonade) en boereworst door
ieder der deelnemenden in de open
lucht boven een houtvuurtje gebraden.
De volksdansers zullen de bijzonder
gekruide boereworst uit Afrika mee
brengen.
Tijdens het braaivleis te Culemborg
zullen de in traditionele feestkleding
gestoken dansers en danseressen een
uitvoering geven voor H.M. de Ko
ningin. Zij zullen, naar thans reeds
vaststaat, ook in Den Haag en Amster
dam optreden.
p\E MERKWAARDIGE opleving
U van deze echt Franse industrie
is nog geen vijftien jaar oud en
het is een boeiend verhaal de er
varingen na te gaan van enige Franse
kunstenaars, die nu als tapijtontwer
pers een wereldreputatie hebben.
Enkele artisten, die zich ongeveer
ter. tijde van de eerste wereldoorlog
voor de weefkunst interesseerden,
moesten alleen en zonder hulp de
problemen die dit soort ontwerpen
meebrengt, oplossen. Contact tussen
de officiële weverijen en de kunste
naars. tussen ontwerpers en uitvoer
ders was er niet.
De jonge Jean Lurgat bijv. probeer
de zelf een aquarel te copiëren in tex
tiel, waarbij hij zeer vele tinten nodig
bleek te hebben, in een zeer fijne
steek moest werken en na maanden
pas klaar was. Toen hij de energie
had precies hetzelfde over te doen
maar nu op een veel grotere schaal,
in een veel grovere steek en met
weinige kleuren, had hij veel minder
tijd nodig en was verrast door het
oneindig veel betere resultaat. On
bewust had hij hiermee meteen een
van de oorzaken gevonden van het
diepe verval van de eertijds zo be
roemde tapijtindustrie van Frankrijk,
van de Manufacture des Gobelins en
Beauvais, beide staatsinstellingen en
van Aubusson, het kleine stadje in
Auvergne, waar sinds eeuwen de be
volking een bestaan had gevonden in
de vele particuliere weverijen, ver
verijen en spinnerijen.
Het was in de achttiende eeuw,
dat de toenmalige superintendant
van de Koninklijke Manufacture, de
schilder Jean-Baptiste Oudry, de vol
gende opdracht gaf aan de chefs van
de weefateliers: „Geeft aan uw werk
stukken geheel de geest en de knap
heid van schilderijen, omdat daarin al
leen het geheim schuilt van het ma
ken van tapijten van de hoogste
schoonheid". Met deze woorden werd
het wandtapijt gedegradeerd tot een
reproductie in wol van een schilderij
in olieverf. Twee eeuwen lang tot 1939
werden in Frankrijk niets anders ver
vaardigd dan in wol gereproduceerde
schilderijen. Toen Lurgat in 1918 de
Manufacture des Gobelins bezocht, zag
hij een Odillon Redon tint voor tint
naweven, wat hem zó tegenstond, dat
hij er in geen jaren meer een voet
zette en nog in 1930, toen bij een goed
bedoelde poging om levende kunste
naars als Matisse, Dufy, Braque en
Picasso tot het wandtapijt te brengen,
hun om ontwerpen werd gevraagd,
stonden deze schilders reeds gemaakte
doeken af, die weer trouw geeopiëerd
werden. Geen van deze artisten wist
toen iets af van de wijze waarop een
wandtapijt ontstaat.
De voorschriften van Oudry in de
achttiende eeuw hadden verstrekken
de gevolgen. Om de voorbeelden te
benaderen ging men hoe langer hoe
fijner weven met hoe langer hoe meer
tinten, totdat meer dan 14.000 nuances
in de negentiende-eeuwse ateliers
voorradig waren. Men begrijpt, dat
het vervaardigen van dergelijke ta
pijten een zeer lange werktijd vor
derde en zeer kostbaar was, terwijl in
de loop der jaren door het gewone
proces van enigszins verschieten het
effect van al die tussentinten toch
verloren ging.
Het was dan ook een openbaring
voor de Franse zoekende kunste
naars, toen zij de beroemde Apocalyps
van Angers herontdekten, een serie
fragmenten uit het einde der veertien
de eeuw van een wandtapijt, dat oor
spronkelijk 144 meter breed bij 5 me
ter hoog was geweest en 105 voor
stellingen bevatte uit de Apocalyps van
Johannes.
Tot hun verwondering stelden de
artisten vast, dat voor dit reusachtige
werk slechts 17 kleuren gebruikt wa
ren, die na eeuwen maar weinig van
hun decoratieve werking hadden in
geboet.
Deze ontdekking was een bevestiging
Herman Teirlinck:
Het gevecht met de engel.
(Nederzetting van de Jeroens
op O. L. V. Welriekende.)
Twee delen. Uitgeversmij.
A. Manteau N.V., Brussel.
Ten Zuiden van Brussel strekt
zich het Zoniënwoud (Forêt de
Soignes) uit. Verminkt en besnoeid
als het is gedurende de eeuwen,
teruggebracht tot een oppervlakte
van een kilometer of tien, twaalf in
lengte en breedte, terwijl het vroe
ger een groot deel van Brabant
overdekte, mag men het nog altijd
een van de schoonste wouden van
West-Europa noemen.
Een kleine nederzetting treft men
er in aan, bij de ruïnes van het door
Jan van Ruusbroec en de zijnen in de
veertiende eeuw gestichte klooster
Groependaal: een paar vijvers, een
restaurant en wat kleine gebouwen.
Al is het Zoniënwoud lang niet meer
wat het was in oude tijden het ver
tegenwoordigt nog steeds een brok
natuur-romantiek dat de daarvoor
gevoelige sterk aanspreekt. En dat
woud heeft de thans 73-jarige Herman
Teirlinck uilverkoren als plaats van
handeling voor zijn roman „Het ge
vecht met de engel." Een roman die
handelt over de botsingen tussen na
tuur en cultuur en die in dit aan na
tuur zo schamel wordende West-
Europa, wel zeer goed geplaatst is in
een omgeving waar beide zo sterk
contrasteren als elders weinig het ge
val zal zijn.
Het verhaal vangt aan, na een rake
inleiding over de geschiedenis van het
Zoniënwoud, in 1919. Dan heerst Go-
meer, de derde baron Caloen ter
Oigne, gehuwd met een telg uit het
werkelijk aloude geslacht der vrij
heren van Maleizen, die hun stam
slot het Hof van Hongarije, in de
buurt hebben liggen. Aan Gomeer III
is het gelukt, één telg der Jeroens,
Mak, als houtvester aan zich te bin
den, doch daarmee is „het gevecht
met de engel" pas goed begonnen.
Want Mak Jeroen, enerzijds een ser
viel beambte van zijn broodheer en
,o.a, deswege veracht door de „Hoog-
vrouwe" CaloenMaleizen, de „man
nin" zoals de streek haar noemt, en
die zelve vindt, een mésalliance ge
daan te hebben met een adelsparvenu
te huwen, door haar verarmde familie
daartoe genoopt deze Mak Jeroen
kuipt en wroet om de wet van het
woud, belichaamd in de Jeroens, weer
te laten heersen over de burcht Ter
Oigne. En het aantal verwikkelingen
en catastrofale gebeurtenissen wordt
nu overstelpend.
(Advertentie)
BOEKHANDEL DE WEKKER
Sedert 1894
Hoofdstraat 119 Telefoon 4000
Mak Jeroen weet het zover te bren
gen dat zijn ongetemde broeder Klaus
met zijn vier woeste zoons en zijn
zachte vrouw Kempe de holwoning
verlaat en zich op het goed Ter Oigne
gaat vestigen om er in opdracht van
Gomeer waterwerken aan te leggen
en bosbouw te bedrijven. Er breekt
een bijna woordloze maar ontzaglijke
strijd om de macht los aan de rand
van het woud. De mensen strijden
daarbij in feite toch om stoffelijk ge
win, maar zij stuiten daarbij op het
Woud, dat zijn eigen wet heeft, de wet
der natuur. Het mag zijn, dat de
Jeroens dichter bij die wet staan dan
de Caloens en hieraan enig strate
gisch voordeel ontlenen, minder snel
aan degeneratie bloot staan maar de
„engel" verslaat tenslotte allen die op
enigerlei wijze inbreuk maken op de
wetten der natuur. Verslaat hen vaak
lichamelijk en steeds geestelijk. Op
één na, de laatstovergebleven telg der
Jeroens, Zoë, die in de apotaeose van
dit machtige boek haar weg gaat door
het in herfstkleuren brandende bos:
„Met vastberaden tred breekt zij door
de vlammen van het Woud. Iedere
beuk is nu een laaiende toorts. De
Jeroens, Zoë, die in de apotheose van
ten. Oranje wallen weren zich krach
tig op in de daverende branding van
het licht. Het vuur loopt geruisloos uit
door de gele en rose lovers. De gouden
herfstpaleizen fonkelen en zware edel
gesteenten storten bij pakken langs de
flanken neer."
jn de hierboven geciteerde regels ziet
men Herman Teirlinck als de be
zielde zanger van het Zoniënwoud.
Het ganse boek is hij niet anders
„Het gevecht met de engel" is één
grote, niet aflatende evocatie van het
•Woud van Zoniën als de vertegen
woordigster der natuur in haar op
perste schoonheid en macht.
Ten overstaan van die maeht worden
de gedragingen der mensen vaak zeer
verhevigd. Er is broedermoord en
doodslag, er is heftige liefde en felle
haat, er zijn erotische afdwalingen.
De twee delen van het werk zijn
verdeeld in zeven boeken, die elk voor
zich de vele gebeurtenissen van een
andere kant, soms ook in een ander
tijdsverloop aanpakken en die tel
kens enigen der personen speciaal
naar voren halen. Door dat alles heen
schrijdt de figuur van de dorpspastoor
van Welriekende, Hadriaan geheten,
doch algemeen Iffratje genoemd. Een
niet al 1e krachtig, doch wel wijs man,
die nu en dan het thema van Jacobs
strijd met de engel te pas brengt,
dan aan het verhaal uit Genesis 32
steeds een beperkter interpretatie
geeft dan Teirlinck voor ogen slaat,
maar in zijn befaamde preek op blz.
155 e.v. van deel I toch wel deze sym
boliek brengt, dat de mens eerst door
worsteling en smart van zijn lafheid
genezen moet zijn voor hij het heil
kan verwerven.
Heerlijk is het sarcasme van Teir-
lincg wanneer hij na die preek Gomeer
III, die zijn lichaamsgebrek, een hor
relvoet, steeds voor de goegemeente
zoveel mógelijk verborgen had gehou
den, strompelend de kerk doet ver
laten, nu prat op het gebrek dat hem,
als Jacob, immers toont als Gods uit
verkorene!
In „Het gevecht" ziet men vele
stijlen. Men ziet een naturalistische
Teirlinck naast een romantische, en
misschien zelfs even een sociologische.
Er is toch wel degelijk een streven
naar harmonie en men aanvaardt het
maar, dat de schrijver zo nu en dan
in zijn woordkunstige uitbarstingen
doet denken aan organist Toontje
Rozier.
Het hindert ons allemaal niet, omdat
dit werk toch bovenal schijnt de bij
zonder schone apotheose van een ver
loren tijd. Teirlinck behoort tot het
geslacht dat een taal had te maken
en nog altijd proeft men bij hem de
woorden, is het lezen van zijn werk
mede een zinnelijk genot. Bovendien
vertélt hij een kunst die ook al in
onbruik raakt en is de vorm van
zijn verhalen, hoezeer verscheiden ia
structuur, altijd mooit.
In Teirlincks roman kan men nog
iets anders zien dan het pleit voor een
verloren schone zaak: men kan hem
ook lezen als de waarschuwende pro
fetie van iemand die weet dat ten
leste de engel der natuur het zal win
nen van de menselijke cultuur en haar
te lijf zal gaan. w. e.
van de conclusies waartoe de kunste
naars zelf na jaren gekomen waren,
nl. dat het wandtapijt in de eerste
plaats in de behoefte voorziet om grote
vlakken te bedekken in tegenstelling
tot het schilderij. Het is monumentaal
en vervult in Noordelijke streken in
feite de rol van het fresco in Zuide
lijke landen. Het heeft zijn eigen wet
ten, de ontwerper moet dus volkomen
op de hoogte zijn van de techniek: hij
moet als het ware zijn werk direct „in
wol denken". (Op de tentoonstelling
zijn schetsen, en foto's, een werkcar-
ton en wol te zien, om de bezoeker een
beeld te geven van de techniek en van
het ontstaan van een tapijt).
Een derde verschijnsel is de gebon
denheid van de kunstenaar. Hij werkt
doorgaans in opdracht en zijn op
dracht is een tapijt van zó lang bij
zó breed en geen cm meer of minder.
Het onderwerp wordt door de op
drachtgever bepaald. De artist staat
daarom veel meer in de maatschappij
dan de vrije schilder. Er is meer
sprake van „le presence de l'homme",
zoals Pieart le Doux het uitdrukt. Dit
blijkt ook uit de onderwerpen, vaak
voor series als: De oogst, de wijnbouw,
lente, zomer, herfst, winter, aarde,
hemel, enz.
In September 1939 vestigden een
paar kunstenaars, onder wie Lur
gat en Gromaire zichin Aubusson
voor hun definitieve poging. Zij .had
den enkele vooraanstaande personen
uit de tapijtindustrie voor hun streven
weten te interesseren en een opdracht
gekregen. Hun werk valt op. meer en
meer kunstenaars sluiten zich aan:
Mare Saint Saëns, Jean Picart le
Doux, Lucicn Coulaud en vele ande
ren.
Na de oorlog stromen de opdrachten
binnen, van steden, van instellingen
voor hun opnieuw verrezen gebouwen,
ook van particulieren, nu de prijzen
door de hernieuwde wijze van werken
sterk gedaald zijn. Men richt in
Aubusson een laboratorium voor on
derzoek van plantaardige verven in,
er wordt een school geopend voor
jozige wevers, waar ook onderricht
wordt gegeven in tekenen, ontwerpen
en kunstgeschiedenis, men schakelt
dichters en musici in.
Het aantal arbeiders dat zich bezig
houdt met het uitvoeren van ontwer
pen van levende kunstenaars, wordt
twintig maal zo groot.
Zo bloeit uit de diepste ellende van
de oorlogstijd deze schone tak van
kunst weer op, waarbij men denken
moet aan de woorden van de Engelse
historicus Toynbee, dat de bloei van
een beschaving of een bloei binnen
een beschaving nooit voorvalt in een
periode van rust en welvaart zoals
veelal werd aangenomen, maar juist
in een tijd van druk en spanningen en
wel als antwoord op een uitdaging.
Indien onze Westeuropese cultuur
meer zulke „antwoorden" zal weten te
geven, behoeven wij aan haar toe
komst niet te wanhopen.