»Via Lissabon« Een dode heerst in Pr°merade Planken- Morgan herschiep I he Riverline tot groot tonee JeT gebeurt niet vaak, dat men, als in een toneelstuk een dei- acteurs gedood is, dankbaar is dat hij bij het slotapplaus weer te voorschijn, komt. En evenmin is het regel, dat men onmiddellijk na het verlaten van de schouwburg tot zichzelf zegt: Ik zou dit stuk best nog Wederopbloei van de kunst der Franse wandtapijten Apotheose of profetie? Teirlincks grootse woudzang NIEUWE APELDOORNSE COURANT Derde blad (Van onze toneelverslaggever). een tweede maal willen zienDat gebeurt alleen, als de inhoud van het stuk de toeschouwers tot in hun hart heeft geraakt en als de bezetting van het stuk zo goed was, dat men op talrijke momenten waarlijk vergeten scheen, met toneel te doen te hebben. Dit effect heeft de Toneelgroep Nederlandse Comedie weten te be reiken met Charles Morgans toneelspel „Via Lissabon" (The Riverline), dat een merkwaardige geschiedenis heeft. UDi J en door haar voortleeft. Sturgess is M3HS Öentz V. d. uCTQ en verliefd op haar geworden. A l J In het twee<3e bedrijf verneemt de /\n!< V. O. /Vlvjer toeschouwer, wat er in 1943 met Rei- on hun allerbest ger gebeurd is- H« was een zeer Op IIUII allcUJcDL kunstzinnig, evenwichtig mens, die MORGAN kwam kort na de oor log in Frankrijk. Hij raakte in contact met de mensen, die uit Neder land, België en Frankrijk zelf Ame rikaanse en Engelse piloten via Lissa bon naar hun land terug brachten en werd getroffen door de vrees, die allen bezield had: de vrees, dat zich tussen deze piloten een spion zou bevinden, die hun gehele ontsnappingsweg aan de Duitsers zou verraden en allen, die er aan hadden medegewerkt, in het onheil zou storten. De beroemde Engelse schrijver be sloot dit gegeven in een toneelstuk te verwerken, maar bleek er niet toe In staat. Daarom schreef hij er een roman o\er. De toneelgedachte evenwel liet hem niet los en zelf maakte hij daar na toch weer een toneelbewerking van zijn roman, die thans ook in Neder land wordt opgevoerd. Zelden ziet men een toneelbewer king, die niet teleurstelt. Morgan ech ter is er in geslaagd om in zijn toneel stuk het essentiële van zijn roman in uiterst gecomprimeerde vorm te geven en hij toont een zeer sterk gevoel te hebben voor wat toneel is en wat men er mee doen kan. Daardoor wordt zijn stuk anders, maar even sterk en boeiend als zijn roman, maar.... ook moeilijker, dan wat men gewoonlijk in de schouw burg voorgeschoteld krijgt. Een be zwaar? Als men de ovaties beluistert, waarmede tjokvolle schouwburgzalen stuk en spel belonen, mag men wel aannemen van niet. IN HET EERSTE bedrijf ontmoet men het is 1947 op een Engels buiten Julian Wyburten, voor malig Brits zeeofficier, zijn vrouw, Maria Chassaigne en de Amerikaan Philip Sturgess. De twee mannen zijn tijdens de oorlog via Lissabon uit Frankrijk ontsnapt, Marie had toen het commando over de voorlaatste post in Frankrijk van de weg, die naar Lissa bon leidde. Hun gesprekken komen voortdurend terug op een afwezige, een dode, majoor John Lang, die zij om zijn lengte en de manier, waarop hij zijn hoofd achterover placht te houden, „Reiger" noemen. Als vierde figuur treedt in dit eerste bedrijf Valery Barton op, een Engels meisje, dat in de oorlog een halfbroer ver loren heeft, aan wie zij zo sterk te rug denkt, dat het soms is, alsof hij in zich een ideale levenshouding had ge vonden. Hij achtte wat er met hem gebeurde betrekkelijk onbelangrijk, hij stelde kennis boven macht, wijsheid boven kennis, liefde boven wijsheid. Met de anderen kwam hij op de ont- snappingspost van Marie Chassaigne aan. Toen bestond er reeds een zekere verdenking tegen hem, omdat hij roe keloos met Duitsers omging, omdat hij Duits sprak met nuances, die men alleen bij Duitsers kan verwachten. Sturgess vindt in hun schuilplaats in de papieren van Reiger een brief met een Duits adres. Risico kunnen de vluchtelingen niet nemen. Marie geeft kapitein Julian het bevel Reiger, van wie zij houdt, te doden. Hij gehoor zaamt. In het derde bedrijf toont Valerie Barton aan Sturgess de foto van haar verafgode halfbroer. Het is de foto van Reiger. Die geen spion was, maar een Engels officier. Die dus ten on rechte werd gedood. Op dit moment krijgt het stuk zijn grootste geladenheid. Julian is met Marie getrouwd. Hij weet, dat Reiger onschuldig was, maar heeft haar die wetenschap willen besparen. Op haar beurt weet Marie eveneens, dat Reiger geen spion was, maar zij heeft het al die jaren Julian willen besparen. Stur gess wist het niet, maar verneemt het nu en wat moet hij, die immers Rei gers ondergang bewerkstelligde door de brief aan de anderen te tonen, be ginnen met zijn liefde voor Valerie? CHARLES MORGAN toont zich een waarachtig kunstenaar. Rei ger blijft ook in dit derde bedrijf de alles en allen overheersende figuur. Zijn wijsheid wijst de anderen de weg uit de impasse, pleit hen vrij van de schuldgevoelens, die hen bezwaren en geeft hun de kracht om in leven ver der te gaan. GEDURENDE vele jaren produ ceerden onze Oostelijke buren „kunstwerken", waarvoor bij ons slechts een beperkte kring belang stelling durfde tonen, al zijn er natuurlijk altijd velen, die in de angstvallig gepenseelde weergave van een mens, een groep voorwer pen of een landschap de hoogste kunstuiting menen te onderkennen. Van hetgeen daar na de oorlog leeft, weten we hier nog veel te weinig. Er is daar evenals in andere landen van West-Europa en Amerika een sterke stroming, die de voorstelling verwaarloost om de lijn, het vlak, de kleur en dik wijls ook de schriftuur van de Ank van der Moer speelt de rol van Marie: zij maakt er een creatie van. Hans Bentz van den Berg is Sturgess en hij toont zich een van Nederlands grootsten, een acteur met eigen stijl, die alles wat deze tekst aan inhoud heeft op wonderbaarlijke wijze tot uitdrukking weet te brengen. Valerie Barton wordt gespeeld door Ellen Vogel; zij beweegt zich in dit stuk op hetzelfde niveau als de hiervoor ge noemden. De rol van Julian is in han den van Fons Rademaker. Hans Bentz van den Berg regisseer de dit stuk met zijn talrijke hachelijke situaties. Hoe gemakkelijk slaat de schaal van het dramatische bij een ontwikkeling als de hierboven ge schetste over naar het melodramati sche, hoe ontzaglijk moeilijk is het een afwezige te laten domineren boven wat het toneel als realiteit geeft. En hoe moeilijk is het, de toeschouwers het gelóóf te geven in wat zij op de planken zien gebeuren, de volledige aanvaarding, welke als zij bereikt wordt aan „Via Lissabon" zijn groot se allure geeft! In deze moeilijke taak is Bentz van den Berg ten volle geslaagd. Er is geen fractie van een seconde sprake van melodrama, wel van beheersing, van ingetogenheid, die aan deze op voeringen haar voornaamheid schen ken. De criticus ten slotte keert huis waarts met de overpeinzing, dat de „toneelbewerking van een roman", die hier voor de eerste maal een suc ces werd, toch eigenlijk geen toneel bewerking is. Morgan- wilde toneel scheppen, zijn roman werd de bewerking van een toneelstuk, dat pas later toneelstuk zou worden. Dus toch toneel en geen roman! kunstenaar te doen spreken. In Duitsland neemt deze groep de leiding." Aldus de uiteenzetting, die de collectie-Demnick bij de ar geloze beschouwer inleidt. Wie na deze lectuur te hebben genoten de zalen van het Stedelijk Museum te Amsterdam doorwandelt, kan aan den lijve ondervinden, tot wel ke consequenties het loslaten van de voorstelling het doen spre ken van lijn en kleur en eigen schriftuur kunnen leiden. Dit is om met de Tachtigers te spre ken: de allerindividueelste uiting van de allerindividueelste emoties. De schilder Willi Baumeister van Afrika maakte bovenstaande im pressie (het schilderij is in het Ste- y delijk Museum te zien). Het ove rigens volkomen abstracte beeld heeft iets dreigends door het lang gerekte, klauwachtige orgaan langs de bovenzijde van het schilderij. Tentoonstelling in Arnhems Gemeentemuseum VOOR de duur van zes weken, van drie Februari af heeft het Gemeente museum Arnhem een metamorphose ondergaan. Grote kleurige tapij ten bedekken niet alleen de wanden van de drie tentoonstellingszalen, maar beneden ook die van de koepelzaal en op de eerste verdieping die van de omloopgalerij van de Outshoornkoepel en de aula. De bezoeker, die door deze zalen wandelt, zal enthousiast zijn, genieten, zich verbazen of schrikken, al naar zjjn aard of aanleg, maar onverschillig blijven zal niemand, zó sterk is de werking die van deze monumentale weefsels uitgaat. Letterkundige verschijningen Zuid-Afrikaanse volks dansers naar ons land (Van onze correspondent in Kaapstad) DEZE ZOMER zal een gezelschap Zuidafrikaanse volksdansers een loer door West-Europa maken en daar bij voorstellingen geven in verschil lende Nederlandse steden. In Culem- borg, de geboorteplaats van Jan van Riebeeck, wil men een „braaivleis"- avond organiseren ter ere van Ko ningin Juliana, die toegezegd heeft aanwezig te zullen zijn. De Zuidafri kaanse minister van Onderwijs, de heer Viljoen, zal speciaal voor deze echt-Afrikaanse feestavond naar Ne derland komen. Op zulk een braaivleis-avond wor den verschillende vleessoorten (vooral sehaapscarbonade) en boereworst door ieder der deelnemenden in de open lucht boven een houtvuurtje gebraden. De volksdansers zullen de bijzonder gekruide boereworst uit Afrika mee brengen. Tijdens het braaivleis te Culemborg zullen de in traditionele feestkleding gestoken dansers en danseressen een uitvoering geven voor H.M. de Ko ningin. Zij zullen, naar thans reeds vaststaat, ook in Den Haag en Amster dam optreden. p\E MERKWAARDIGE opleving U van deze echt Franse industrie is nog geen vijftien jaar oud en het is een boeiend verhaal de er varingen na te gaan van enige Franse kunstenaars, die nu als tapijtontwer pers een wereldreputatie hebben. Enkele artisten, die zich ongeveer ter. tijde van de eerste wereldoorlog voor de weefkunst interesseerden, moesten alleen en zonder hulp de problemen die dit soort ontwerpen meebrengt, oplossen. Contact tussen de officiële weverijen en de kunste naars. tussen ontwerpers en uitvoer ders was er niet. De jonge Jean Lurgat bijv. probeer de zelf een aquarel te copiëren in tex tiel, waarbij hij zeer vele tinten nodig bleek te hebben, in een zeer fijne steek moest werken en na maanden pas klaar was. Toen hij de energie had precies hetzelfde over te doen maar nu op een veel grotere schaal, in een veel grovere steek en met weinige kleuren, had hij veel minder tijd nodig en was verrast door het oneindig veel betere resultaat. On bewust had hij hiermee meteen een van de oorzaken gevonden van het diepe verval van de eertijds zo be roemde tapijtindustrie van Frankrijk, van de Manufacture des Gobelins en Beauvais, beide staatsinstellingen en van Aubusson, het kleine stadje in Auvergne, waar sinds eeuwen de be volking een bestaan had gevonden in de vele particuliere weverijen, ver verijen en spinnerijen. Het was in de achttiende eeuw, dat de toenmalige superintendant van de Koninklijke Manufacture, de schilder Jean-Baptiste Oudry, de vol gende opdracht gaf aan de chefs van de weefateliers: „Geeft aan uw werk stukken geheel de geest en de knap heid van schilderijen, omdat daarin al leen het geheim schuilt van het ma ken van tapijten van de hoogste schoonheid". Met deze woorden werd het wandtapijt gedegradeerd tot een reproductie in wol van een schilderij in olieverf. Twee eeuwen lang tot 1939 werden in Frankrijk niets anders ver vaardigd dan in wol gereproduceerde schilderijen. Toen Lurgat in 1918 de Manufacture des Gobelins bezocht, zag hij een Odillon Redon tint voor tint naweven, wat hem zó tegenstond, dat hij er in geen jaren meer een voet zette en nog in 1930, toen bij een goed bedoelde poging om levende kunste naars als Matisse, Dufy, Braque en Picasso tot het wandtapijt te brengen, hun om ontwerpen werd gevraagd, stonden deze schilders reeds gemaakte doeken af, die weer trouw geeopiëerd werden. Geen van deze artisten wist toen iets af van de wijze waarop een wandtapijt ontstaat. De voorschriften van Oudry in de achttiende eeuw hadden verstrekken de gevolgen. Om de voorbeelden te benaderen ging men hoe langer hoe fijner weven met hoe langer hoe meer tinten, totdat meer dan 14.000 nuances in de negentiende-eeuwse ateliers voorradig waren. Men begrijpt, dat het vervaardigen van dergelijke ta pijten een zeer lange werktijd vor derde en zeer kostbaar was, terwijl in de loop der jaren door het gewone proces van enigszins verschieten het effect van al die tussentinten toch verloren ging. Het was dan ook een openbaring voor de Franse zoekende kunste naars, toen zij de beroemde Apocalyps van Angers herontdekten, een serie fragmenten uit het einde der veertien de eeuw van een wandtapijt, dat oor spronkelijk 144 meter breed bij 5 me ter hoog was geweest en 105 voor stellingen bevatte uit de Apocalyps van Johannes. Tot hun verwondering stelden de artisten vast, dat voor dit reusachtige werk slechts 17 kleuren gebruikt wa ren, die na eeuwen maar weinig van hun decoratieve werking hadden in geboet. Deze ontdekking was een bevestiging Herman Teirlinck: Het gevecht met de engel. (Nederzetting van de Jeroens op O. L. V. Welriekende.) Twee delen. Uitgeversmij. A. Manteau N.V., Brussel. Ten Zuiden van Brussel strekt zich het Zoniënwoud (Forêt de Soignes) uit. Verminkt en besnoeid als het is gedurende de eeuwen, teruggebracht tot een oppervlakte van een kilometer of tien, twaalf in lengte en breedte, terwijl het vroe ger een groot deel van Brabant overdekte, mag men het nog altijd een van de schoonste wouden van West-Europa noemen. Een kleine nederzetting treft men er in aan, bij de ruïnes van het door Jan van Ruusbroec en de zijnen in de veertiende eeuw gestichte klooster Groependaal: een paar vijvers, een restaurant en wat kleine gebouwen. Al is het Zoniënwoud lang niet meer wat het was in oude tijden het ver tegenwoordigt nog steeds een brok natuur-romantiek dat de daarvoor gevoelige sterk aanspreekt. En dat woud heeft de thans 73-jarige Herman Teirlinck uilverkoren als plaats van handeling voor zijn roman „Het ge vecht met de engel." Een roman die handelt over de botsingen tussen na tuur en cultuur en die in dit aan na tuur zo schamel wordende West- Europa, wel zeer goed geplaatst is in een omgeving waar beide zo sterk contrasteren als elders weinig het ge val zal zijn. Het verhaal vangt aan, na een rake inleiding over de geschiedenis van het Zoniënwoud, in 1919. Dan heerst Go- meer, de derde baron Caloen ter Oigne, gehuwd met een telg uit het werkelijk aloude geslacht der vrij heren van Maleizen, die hun stam slot het Hof van Hongarije, in de buurt hebben liggen. Aan Gomeer III is het gelukt, één telg der Jeroens, Mak, als houtvester aan zich te bin den, doch daarmee is „het gevecht met de engel" pas goed begonnen. Want Mak Jeroen, enerzijds een ser viel beambte van zijn broodheer en ,o.a, deswege veracht door de „Hoog- vrouwe" CaloenMaleizen, de „man nin" zoals de streek haar noemt, en die zelve vindt, een mésalliance ge daan te hebben met een adelsparvenu te huwen, door haar verarmde familie daartoe genoopt deze Mak Jeroen kuipt en wroet om de wet van het woud, belichaamd in de Jeroens, weer te laten heersen over de burcht Ter Oigne. En het aantal verwikkelingen en catastrofale gebeurtenissen wordt nu overstelpend. (Advertentie) BOEKHANDEL DE WEKKER Sedert 1894 Hoofdstraat 119 Telefoon 4000 Mak Jeroen weet het zover te bren gen dat zijn ongetemde broeder Klaus met zijn vier woeste zoons en zijn zachte vrouw Kempe de holwoning verlaat en zich op het goed Ter Oigne gaat vestigen om er in opdracht van Gomeer waterwerken aan te leggen en bosbouw te bedrijven. Er breekt een bijna woordloze maar ontzaglijke strijd om de macht los aan de rand van het woud. De mensen strijden daarbij in feite toch om stoffelijk ge win, maar zij stuiten daarbij op het Woud, dat zijn eigen wet heeft, de wet der natuur. Het mag zijn, dat de Jeroens dichter bij die wet staan dan de Caloens en hieraan enig strate gisch voordeel ontlenen, minder snel aan degeneratie bloot staan maar de „engel" verslaat tenslotte allen die op enigerlei wijze inbreuk maken op de wetten der natuur. Verslaat hen vaak lichamelijk en steeds geestelijk. Op één na, de laatstovergebleven telg der Jeroens, Zoë, die in de apotaeose van dit machtige boek haar weg gaat door het in herfstkleuren brandende bos: „Met vastberaden tred breekt zij door de vlammen van het Woud. Iedere beuk is nu een laaiende toorts. De Jeroens, Zoë, die in de apotheose van ten. Oranje wallen weren zich krach tig op in de daverende branding van het licht. Het vuur loopt geruisloos uit door de gele en rose lovers. De gouden herfstpaleizen fonkelen en zware edel gesteenten storten bij pakken langs de flanken neer." jn de hierboven geciteerde regels ziet men Herman Teirlinck als de be zielde zanger van het Zoniënwoud. Het ganse boek is hij niet anders „Het gevecht met de engel" is één grote, niet aflatende evocatie van het •Woud van Zoniën als de vertegen woordigster der natuur in haar op perste schoonheid en macht. Ten overstaan van die maeht worden de gedragingen der mensen vaak zeer verhevigd. Er is broedermoord en doodslag, er is heftige liefde en felle haat, er zijn erotische afdwalingen. De twee delen van het werk zijn verdeeld in zeven boeken, die elk voor zich de vele gebeurtenissen van een andere kant, soms ook in een ander tijdsverloop aanpakken en die tel kens enigen der personen speciaal naar voren halen. Door dat alles heen schrijdt de figuur van de dorpspastoor van Welriekende, Hadriaan geheten, doch algemeen Iffratje genoemd. Een niet al 1e krachtig, doch wel wijs man, die nu en dan het thema van Jacobs strijd met de engel te pas brengt, dan aan het verhaal uit Genesis 32 steeds een beperkter interpretatie geeft dan Teirlinck voor ogen slaat, maar in zijn befaamde preek op blz. 155 e.v. van deel I toch wel deze sym boliek brengt, dat de mens eerst door worsteling en smart van zijn lafheid genezen moet zijn voor hij het heil kan verwerven. Heerlijk is het sarcasme van Teir- lincg wanneer hij na die preek Gomeer III, die zijn lichaamsgebrek, een hor relvoet, steeds voor de goegemeente zoveel mógelijk verborgen had gehou den, strompelend de kerk doet ver laten, nu prat op het gebrek dat hem, als Jacob, immers toont als Gods uit verkorene! In „Het gevecht" ziet men vele stijlen. Men ziet een naturalistische Teirlinck naast een romantische, en misschien zelfs even een sociologische. Er is toch wel degelijk een streven naar harmonie en men aanvaardt het maar, dat de schrijver zo nu en dan in zijn woordkunstige uitbarstingen doet denken aan organist Toontje Rozier. Het hindert ons allemaal niet, omdat dit werk toch bovenal schijnt de bij zonder schone apotheose van een ver loren tijd. Teirlinck behoort tot het geslacht dat een taal had te maken en nog altijd proeft men bij hem de woorden, is het lezen van zijn werk mede een zinnelijk genot. Bovendien vertélt hij een kunst die ook al in onbruik raakt en is de vorm van zijn verhalen, hoezeer verscheiden ia structuur, altijd mooit. In Teirlincks roman kan men nog iets anders zien dan het pleit voor een verloren schone zaak: men kan hem ook lezen als de waarschuwende pro fetie van iemand die weet dat ten leste de engel der natuur het zal win nen van de menselijke cultuur en haar te lijf zal gaan. w. e. van de conclusies waartoe de kunste naars zelf na jaren gekomen waren, nl. dat het wandtapijt in de eerste plaats in de behoefte voorziet om grote vlakken te bedekken in tegenstelling tot het schilderij. Het is monumentaal en vervult in Noordelijke streken in feite de rol van het fresco in Zuide lijke landen. Het heeft zijn eigen wet ten, de ontwerper moet dus volkomen op de hoogte zijn van de techniek: hij moet als het ware zijn werk direct „in wol denken". (Op de tentoonstelling zijn schetsen, en foto's, een werkcar- ton en wol te zien, om de bezoeker een beeld te geven van de techniek en van het ontstaan van een tapijt). Een derde verschijnsel is de gebon denheid van de kunstenaar. Hij werkt doorgaans in opdracht en zijn op dracht is een tapijt van zó lang bij zó breed en geen cm meer of minder. Het onderwerp wordt door de op drachtgever bepaald. De artist staat daarom veel meer in de maatschappij dan de vrije schilder. Er is meer sprake van „le presence de l'homme", zoals Pieart le Doux het uitdrukt. Dit blijkt ook uit de onderwerpen, vaak voor series als: De oogst, de wijnbouw, lente, zomer, herfst, winter, aarde, hemel, enz. In September 1939 vestigden een paar kunstenaars, onder wie Lur gat en Gromaire zichin Aubusson voor hun definitieve poging. Zij .had den enkele vooraanstaande personen uit de tapijtindustrie voor hun streven weten te interesseren en een opdracht gekregen. Hun werk valt op. meer en meer kunstenaars sluiten zich aan: Mare Saint Saëns, Jean Picart le Doux, Lucicn Coulaud en vele ande ren. Na de oorlog stromen de opdrachten binnen, van steden, van instellingen voor hun opnieuw verrezen gebouwen, ook van particulieren, nu de prijzen door de hernieuwde wijze van werken sterk gedaald zijn. Men richt in Aubusson een laboratorium voor on derzoek van plantaardige verven in, er wordt een school geopend voor jozige wevers, waar ook onderricht wordt gegeven in tekenen, ontwerpen en kunstgeschiedenis, men schakelt dichters en musici in. Het aantal arbeiders dat zich bezig houdt met het uitvoeren van ontwer pen van levende kunstenaars, wordt twintig maal zo groot. Zo bloeit uit de diepste ellende van de oorlogstijd deze schone tak van kunst weer op, waarbij men denken moet aan de woorden van de Engelse historicus Toynbee, dat de bloei van een beschaving of een bloei binnen een beschaving nooit voorvalt in een periode van rust en welvaart zoals veelal werd aangenomen, maar juist in een tijd van druk en spanningen en wel als antwoord op een uitdaging. Indien onze Westeuropese cultuur meer zulke „antwoorden" zal weten te geven, behoeven wij aan haar toe komst niet te wanhopen.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - kranten | 1953 | | pagina 4