De volgende morgen zagen we in de verte een roeiboot aankomen Het was zondagmorgen, een uur of acht, toen de zware stap van een paard ons wekte. Mijn vader keek naar buiten en herkende de knecht van Voordendag, een boer die wat verderop woonde. "Wat is er aan de hand?" riep vader. "Weetje dan niet dat het land van Esch al vol water staat?" schreeuwde de knecht terug. Zo begon de dag die ik m 'n hele leven niet meer zal vergeten. Mijn vader had die week een nieu we tractor gekocht. Hij schoot in zijn kleren en reed met zijn oude DKW naar de schuur - zo'n drie kilometer buiten het dorp - waarin de tractor stond. Toen hij er aankwam stroomde het water al over de dijk de polder in. Inmiddels waren mijn moeder, mijn zusje en ik druk bezig de weck uit de kelder te halen. Toen het water boven mijn knieën kwam, moest ik uit de kelder komen. Al lerlei klein huisraad en etenswaar brachten we naar boven. Het water kwam steeds hoger tegen de dijk op waarop ons huis stond en we vroegen ons vertwijfeld af of papa de schuur wel bereikt zou hebben. Het ging er steeds dreigender uitzien. We knielden in de huiskamer neer en smeekten God of hij papa wilde beschermen. We dachten zelf nog wel veilig te zijn in ons huis. Na enige tijd stroomde het water toch ons huis binnen. Voor en achter stonden de polders al vol. Hele ge zinnen kwamen naar de hoger gelegen kern van het dorp. Sommigen met een kussensloop met wat in de haast bij elkaar geraapte spullen op de mg. Tegen het hek langs ons erf werd in allerijl een dijkje van zandzakken gelegd. Voor ons huis was de dijk het laagst. Door het stromende water was er een gat ontstaan en voor de avond moesten wij ons huis verlaten omdat het dreigde weg te zakken. Drie kilometer verder streed mijn vader zijn een zame strijd met het water. Hij heeft de nieuwe tractor nog op de dijk kunnen krijgen maar het water bleek sterker en dreef hem met tractor en al tegen een oude pereboom. Daar bleef hij hangen. Worstelend tussen strobalen, olievaten en stukken dak die in het woedende water werden meege voerd, heeft hij de Buitendijk kunnen bereiken. Daar kwam een man hem tegemoet wiens vrouw verdronken was. Samen zijn ze verder gegaan tot ze een gezin op het dak van een schuurtje ont dekten. Het is ze gelukt de mensen op de dijk te krijgen. De moeder van het gezin heeft de ontbe ringen echter niet overleefd. Ze hebben die dag Strijensas nog kunnen bereiken en daar de nacht doorgebracht. Ons werd, samen met nog vijfentwintig attdere mensen, gastvrijheid geboden bij een tante die een paar huizen van ons vandaan woonde. We slie pen die nacht weinig. De volgende morgen lag het water te glanzen in de zon. Het had een beetje gevroren. Het was ondenkbaar dat datzelfde wa ter vierentwintig uur daarvoor zo 'n vernietigende kracht had gehad. Het was een komen en gaan van mensen die maandag. Iedereen kwam vra gen naar familie of vrienden en ze vroegen ons of we al iets van papa hadden gehoord. De kleine kinderen werden beziggehouden door de groteren. We gingen over de zandzakken naar de winkel om kleurboeken en schriften te kopen. Aan het eind van de morgen zagen we in de verte een roeiboot aankomen. Er werd gezwaaid, we zwaaiden terug. Eerst durfden we het niet hardop te zeggen, maar toen de boot dichterbij kwam, wisten we het zeker. Het was papa. We gooiden het raam open en papa, een jonge man toen nog, stapte zo vanuit de roeiboot de serre binnen. MEVR. A.T. HAGE-NIEMANSVERDRIET, LELYSTAD libelle 5-7

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - krantenknipsels | 1993 | | pagina 7