Overdruk uit de stem van zaterdag 30 januari 1993 De ramp is nog overal VERVOLG VAN VORIGE PAGINA Voor de hervormde kerk in Kruiningen in Zuid-Be veland staat al sinds jaar en dag een vrouw in brons. Keurig in een perkje, niet ver van de glas-in-loodramen in de kerk waar ook taferelen van de ramp in verwerkt zitten. Het is een somber strak beeld, ingetogen, niet sentimenteel, zeer bewogen. Wa tersnood heet het simpelweg. Een gebogen vrouw in dekens met een verdronken kind in de armen. Het kindje is in lappen gehuld, je ziet alleen die kleine hand. In alle een voud is het een zeer krachtig beeld. Het staat in een dorp dat zwaar is getroffen. Hier wonen nog ouderen die de vluchttas met de papieren altijd gereed hebben en 's nachts bij harde storm op zolder zitten. „Hier zie je nogal wat lichten bran den 's nachts, als de wind boven de zeven komt," zegt de winkelier in de dorpsstraat. Hij wijst naar het bejaardenoord Bachten Vaete aan de overkant van de straat. „En daar vooral." Ik zie een modern complex appar tementen, veel plooigordijnen, cy clamen voor de ramen. Kruiningen noemden ze smalend na de ramp het bankstellendorp, omdat de be woners zoveel uitkering kregen van het Rampenfonds dat ze bankstel len konden aanschaffen. En dat konden in die tijd alleen welgestel- den. Ik noteer: ingepakte vlucht- tassen en nachtelijk stormlicht in bankstellendorp. Ik loop terug naar het beeldje. In 1956 gemaakt door niemand min der dan Jan Wolkers, de schrijver .en beeldhouwer. Er zit een verhaal aan vast dat me zelfs leidt tot de ontdekking van een corresponden tie tussen Wolkers en de schrijver A. Roland Holst, een stukje van zijn tekst staat op de sokkel. Jan Wolkers, zo blijkt, herinnert zich dat beeld maar al te goed. „Ja, die watersnood, dat droeg zo'n ontzettend zwaar drama. Ik woon de er niet, maar mijn eerste vrouw kwam uit Goes en het was iets waar ik iets mee móest doen. In '54 mislukte een prijsvraag. Ik had een ontwerp ingestuurd van een beeld van twee golven van glas waar een verdronkene in dreef. Maar men vond dat te luguber. En ja, dat kan over honderd jaar, dat kan nu eigenlijk nog niet. Maar, dat beeld in Kruiningen, ik was dertig toen, daar wilde ik een stukje van dat mooie gedicht van A. Roland Holst onder hebben. Dus ik schreef hem aan. Dat was wat hoor. Een jonge onbekende beeldhouwer die zo maar een beroemheid aanschreef. Maar hij stemde toe, nota bene. Zijn antwoord aan mij zit in de collectie van het Letterkundig Mu seum, waar zijn testament wordt bewaard. Het zou wel aardig zijn als u dat boven water krijgt, die brief." Die brief boven water gehaald, ge tuigt van diep respect van een beroemd schrijver voor een onbe kende jonge beeldhouwer. 'Geachte heer Wolkers', schrijft A. Roland Holst, 'Maar al te graag stem ik in met Uw wensch die vier regels uit mijn jeugdgedicht aan te brengen op Uw beeld voor Krui ningen.' A. Roland Holst vindt de foto's die de jonge Wolkers hem zendt 'bijzonder ontroerend', en te weten dat zijn regels op de sokkel komen te staan geeft hem 'een diepe voldoening'. En ik noteer: Ramp brengt twee grote kunstenaars bij elkaar. De Westerschelde over. Ik stap op de veerboot bij Kruiningen, in Zeeuws- Vlaanderen is weinig tastbaars overgebleven. Er is rela tief gezien ook weinig gebeurd. Slechts enkele polders liepen on der, er waren wel elf doden te betreuren. Acht mensen in het ge hucht Duivenhoek in de Kruispol der, een baby in Hoek, een inwoner van Zaamslag en iemand uit de gemeente Vogelwaarde. En ja, de kerk in het dorp Ossenis- se, die is helemaal gerenoveerd met geld uit het Rampenfonds. En ook dit Vlaamse land is beschermd door zware Deltadijken. Er is bij Campen een splinternieuw gemaal gebouwd na de ramp. De Terneu- zense binnenstad liep onder, de Nieuw Neuzenpolder ook. Daar staan nu de de witte koepels van de chemiegigant Dow Chemical. Deze streek is veel bespaard geble ven. Het gras voelt nat als ik weer eens op de kruin van een dijk ga zitten en op Deltahoogte noteer: Het betrekkelijke geluk van Zeeuws-Vlaanderen. Nee, dan Stavenisse in Tholen, daar was het vreselijk. Ik loop door een straat waar zeven tig mensen verdronken. Ze woon den in huisjes die in één klap werden weggevaagd. De meesten lagen in hun bedsteden op de bega ne grond, als ratten in de val. Het waren landarbeiders, doodarm, een stevig huis konden ze niet betalen. Ze metselden met goedkope kalk in plaats van met cement, halfsteens muurtjes vaak, nauwelijks gefun deerd. Uit de cijfers van de volks telling van 1947 blijkt hoe achter gebleven dit stukje Nederland was. Landelijk had negentig procent van de huizen al meer dan twee kamers, terwijl in Zeeland bijna een derde van het totale woningbe- zit bestond uit huisjes met één of twee kamertjes, in Stavenisse was dat percentage nog hoger. Het wa ren huisjes die weinig nodig had den om in elkaar te donderen. Ik heb het al zo vaak gezien deze week. In al die dorpjes die zo zwaar getroffen zijn. Op oude fo to's staan de kerken overeind, de molens, want die stonden hoger, de grote boerderijen,-de herenhuizen, terwijl het binnenste van die dor pen, waar de vissershuisjes en de arbeiderskotjes stonden, veranderd zijn in een chaos van hout en puin. Uit onderzoek van de provincie Zuid-Holland vlak na de ramp, blijkt dat in het Hollandse deel van 'Hoe ouder ik word, hoe meer het me aangrijpt. De herinnering aan de ramp wordt intenser' het overstroomde gebied 1649 ar beidershuisjes verwoest werden, tegen 15 kleine boerderijen, 8 grote boerderijen, 14 middenstandswo ningen en 1 grote woning. De ramp was dus voornamelijk een ramp voor de kleine luyden. In de Kerkstraat in Stavenisse "woonden veel arbeiders. Ik heb De steunbeer van de coupure in Colijnsplaat. Hier voltrok zich destijds het 'wonder'. weer een oude foto. Ditmaal van een kaalgeslagen straat met nog een enkel overgebleven rijtje hui zen, dat het beeld extra dramatisch maakt. Alleen de erfscheidingen zijn nog te zien, als vierkante vlak jes in een maanlandschap van losse balken en stukken plaat. Dat was de deze Kerkstraat. Ogenschijnlijk herinnert niets meer aan die kwade dagen. Er staan wat Noorse noodwoningen, die mooie houten huisjes ben ik al in ettelijke dorpen tegengekomen. De delta kreeg er tweehonderd van Noorwe gen voor de wederopbouw. In Klundert staat er een heel vriende lijk, romantisch pleintje van. 't Noorseplein heet het daar. En hier ook, in Stavenisse, die huizen moe ten degelijk gebouwd zijn, al is het dan allemaal hout, want ze staan er Veertig jaar na dato nog buitenge woon welvarend bij. Ik noteer: Noors hout leeft langer dan veertig jaar. De Kerkstraat anno 1993 is een gewone straat met gewone huizen. Alleen dat rijtje huisjes daar, dat met die zeven typische schoorste nen, dat staat er nog. Die huisjes stonden op de oude foto. Een jonge vrouw werkt in een voortuintje van zo'n huisje. „De ramp? Ja, mijn ouders vertel den er wel over, maar ik weet er eigenlijk niet veel van, ik ben van '62. Dit huis? Zout? Nee, nooit iets van gemerkt." Ik laat haar de foto zien, ze is verbaasd. „Was het hier zo? Goh. Wat een puinhoop, zeg. Ja, dat is dit huis, kijk maar naar dat dakkapelletje. Hoeveel mensen zijn hier verdron ken? Zoveel? Goh." Soms vind je de ramp niet meer terug. Alleen die oude foto's blij ven. Jonge mensen hebben andere rampen. Maar in de hoofden van de bewoners van Stavenisse moet toch veel ramp zijn overgebleven. Ten minste, als je dat krantebricht uit 1975 moet geloven: een groot deel van de bevolking van Stavenisse lijdt aan stormneurose. Een op de zes dorpelingen gebruikt kalme rende middelen, meldt de dorps arts, aldus de krant. Mee speelt dat juist Stavenisse een christelijk zeer orthodoxe bevol king kent. 'Zware' oud-gerefor meerden die de ramp zagen als een straf van God. 'Wanneer het on weert heeft dat volgens een groot deel van de bevolking van Stave nisse niets te maken met electrici- teit maar alles met de stem van de Heer,' meldde het opinieblad Vrij Nederland in 1973. Logisch dat in zo'n cultuur de verwerking van de ramp een andere lading krijgt. Nou, de dorpsarts van toen is er niet meer om het ontstellende kranteverhaaltje te bevestigen, en zijn jonge collega Veldman is van daag gewoon niet thuis. Maar voor lichtingsambtenaar Bakx van de gemeente St. Maartensdijk is er wel, en hem lijkt het krantebericht zo onwaarschijnlijk nog niet. „Ik heb zelf gezien in de januaristorm van '75, toen de stormvloedkering er nog niet was en de dijken nog niet op deltahoogte, dat de angst onder de mensen buitengewoon was. En kalmerende middelen? Dat begrijp ik ook wel als je ziet wat hier is geleden en hoe men dat probeert te verwerken. Nu nog steeds." Ik noteer: Valium tegen waters nood. Sterk vermoeden van nog immer aanwezige stormneurose in de oude hoofden in Stavenisse. Een dag later zie ik een documen taire op de TV. Over de ramp. Een oudere vrouw. Een slachtoffer. Ze zegt: „Hoe ouder ik word, hoe meer het me aangrijpt. Het wordt intenser. Wanneer ik nu over de ramp lees, duurt het twee pagina's, dan huil ik al." Een verhaal waar de symboliek wel van af druipt, is het verhaal van de bijbel van Stavenisse. De kerkbij bel was gaan drijven toen de kerk onder zes meter water liep, bleef steken in de kroonluchter aan het plafond, en toen het water gezakt was troffen de dorpelingen die bij bel aan, hangend in de luchter. Dat voert me naar een plaats waar volgens de geromantiseerde overle vering een waar wonder is gebeurd. Colijnsplaat op Noord- Beveland. Het wonder van Colijns plaat, fluisteren de oude gevels in de Voorstaat geheimzinnig. Nu ik hier sta, op deze vrolijk zonnige dag, op de plaats van het wonder, lijkt alle mystiek ver weg. Ik sta bij een coupure in de dijk, een insnij ding tussen het dorp en de haven. In de sponningen van de coupure plaatsten mensen de vloedplanken bij storm, zodat de hoogte van de dijk intakt bleef. Dat gebeurde ook in 1953. Maar de vloed was zo sterk dat de middelste steunbeer van de coupure, het lom pe ding daar dat nu weer mooi is opgemetseld, losscheurde, waarop de constructie het dreigde te bege ven en heel 'Colijn' zou doen ver drinken. Tientallen mannen, en dat is een Onderschat de zee en je schoenen lopen vol. Onderschat de wind en je paraplu knakt om Ik heb de hoogmoedige inscriptie gelezen op de plaquette daar beneden: Hier gaan over het tij, de maan, de wind en wij. Een dichtregel van Ed Leeflang. Dat moet je maar afwachten, denk ik. foto's de stem dick de boer feit, hebben daarop met hun lijven die planken wal tegengehouden. Rug aan rug, vloekend en kermend bij elke golfslag werd het water gekeerd met een dijk van lichamen. De lange bovenmeester was de eni ge die over het hout naar de zee kon kijken. Hij riep bij elke aanko mende golf water: 'Houen, jon gens'. En de jongens hielden het, maar werden zwakker en zwakker. Juist voordat de menselijke dam het zou begeven, sloeg een binnenschip in de haven los van de ankers en dreef dwars voor de coupure. Colijns plaat was gered, een wonder! Twee mannen vertellen het me zon der opsmuk. Voor geen prijs willen ze herkenbaar in de krant, want kort nadat het schip voor de dam dreef zakte het water ineens heel snel. „Dus wisten we dat ergens anders de dijken doorbraken en mensen verdronken. Dan past geen triomf. En nu nog niet," zegt de ene man op een ton die geen tegenspraak duldt, de ander knikt. Dat is een verhaal van kerels. En waar gebeurd. Ik noteer: Twee oude helden, geen wonder!. e ramp, het is te zien in j boekwinkels en biblio- theken in de delta, heeft een reeks publicaties, boekjes en boeken opgeleverd. Er zitten sterk geromatiseerde verha len tussen, vertelsels van leed en kerels, foto-verzamelingen, opstel letjes en ooggetuigeverslagen, vaak in eigen beheer uitgegeven. Heel soms vond ik een parel tussen al die watersnoodletters. Ramplitera tuur van hoog niveau. Het gedicht, van Gerrit Achterberg. Watersnood. Beelden van Zadkine stonden moe ders daar babies boven de springvloed uit te beuren Zonen zagen hun vaders medesleu- ren wat wordt een ouder in je handen zwaar de schuren van de boederijen scheuren. Ratten en mensen klommen door elkaar. Een kind zat om haar dode pop te zeuren en was het ogenbliklijk zelf nog maar. Het water steeg tegen het vee om hoog. De koppen groeiden van geluid en dood. het wurgde zich, de balg onderste boven. Kippen vlogen als sneeuw de gol ven over. Padvinders vonden later, vals en droog, katten in bomen, een portret, een boord. Dit is weer zo'n overblijfsel waar van je blij bent dat het er is. Zout briljant, noteer ik, terwijl Achter berg nog nagalmt in mijn hoofd. Wat wordt een ouder in je handen zwaar. Er zijn meer waardevolle zaken. De ramp heeft met louter leed nagelaten. Voor de grootste bevolkingsgroep in het zuidweste lijk kleigebied, de landarbeiders, is de ramp een absoluut keerpunt in hun leven. Met de constante drei ging van werkeloosheid in de land bouw is het gedaan. Direct na de ramp worden Schouwen-Duive- land, Tholen en een deel van Zuid- Beveland herverkaveld. De dijken moeten hersteld, de akkers weer vruchtbaar worden gemaakt, nieu we sloten gegraven. Honderden grondwerkers verdienen er voor ja ren een boterham aan. Aannemers, druk met de wederopbouw, werven overal personeel. Een ander, met onbelangrijk ge- volg van de ramp, is me verteld, is de versnelde invoer van de mecha nisatie in de landbouw. Duizenden trekpaarden zijn verdronken, maar de boer moet immers voort. Dus zien we in de jaren na de waters nood de tractor oprukken over de klei-akkers. In het spoor van de tractoren komen de grote land bouwmachines, het is een eerste aanzet tot schaalvergroting. Met de aanleg van de Deltadam- men raakt Zeeland uit z'n isole ment. Die dammen, een recht streeks gevolg van de ramp, zorgen voor een enorme werkgelegenheid en verbinden de eilanden. Het wordt een ommekeer. De vlucht uit de landbouw, landarbeiders wor den fabrieksarbeiders, het grote haven- en industrieterrein het Sloe komt er, de pendel naar de Rotter damse havens, de recreatie neemt geweldig toe. Zeeland komt boven en met een sterkere economie dan ooit tevoren. Het is welletjes geweest. Vandaag is de laatste dag van mijn tocht. Zeventien plaatsen bezocht en meer ramp teruggevonden dan ik aan vankelijk op die dijk bij Ouwer- kerk had gedacht. Ik sta nu midden op de stormvloedkering, dat sien- ce-fictionachtige wonder van mo derne waterbouw. Het sluitstuk van het Deltaplan, het einde van mijn zoektocht. Ik heb de hoogmoedige inscriptie gelezen op de plaquette daar bene den: Hier gaan over het tij, de maan, de wind en wij. Een dichtre gel van Ed Leeflang. Dat moet ]e maar afwachten, denk ik, want onderschat de zee en je schoenen lopen vol. Onderschat de wind en je paraplu knakt om. De zee, de loerende erfvijand die krullend wacht op kameraad orkaan. Maar eens in de vierduizend jaar een superstorm en dan nog droog blij ven? Zeeland is veilig, zei de konin gin. Ze klonk zó beslist. In het Topshuis op de dam is een permanente expositie over de Del tawerken en over de ramp. Ik be luister er de originele radioberich ten uit 1953. 'Burgers van Nederland,' zegt een krakerige stem, 'het zuidwesten van ons land is door een grote ramp getroffen'. Het Polygoon toontje klinkt neutraal, brutaal on aangedaan. De man heeft gewoon een bericht voorgelezen, als dui zend andere. Hij had geen notie. Dit is een passende finale. Dat nu horen, veertig jaar later, op deze grote dam, het komt onwerkelijk over. Maar ik heb het gezien, een heel nieuw eiland met jonge bo men, de zerken, de merktekens op de huizen: zo hoog stond het water bij ons. Het zout in de gevels, de ramppoëzie, de monumenten, de littekens in het landschap, de rare kronkels in de dijken. En de men sen: Keeke van de Congo, de broer van de zuster, die visser. De spook sels in de hoofden van de ouderen. De stormlichten bij nacht. Het zin der in de zee, vergis je niet, het is nog altijd daar. Deze reis heb ik, toch van nó de ramp, te veel overstroming ge proefd. Ik droomde 's nachts van golven van ijs die krijsend van plezier hele dorpen opvraten. Ge zwollen veekadavers, weggedreven mensen, hulpgekrijs in het donker. Het was zo zinloos allemaal, zo immens groot ook. Maar het is tijd. Overmorgen komt de koningin hui len. Oude rampen moet je niet eeuwig blijven oprakelen. Wat is dan nog de werkelijke zin? Mijn notitieboekje is aardig vol, maar er moet nog één aantekening bij. Ik noteer: het is veertig jaar geleden en de ramp is nog overal. Bronnen: - Archief Dagblad De Stem -Zeeuws Documentatiecentrum - De Ramp, een reconstructie. Kees Slager - Deltavisie. ir. H. A. Ferguson - Ziedende Zee. Jaques Cats. - De sociale gevolgen van de watersnood. J.L. Haverda. - De februariramp. dr. J. Ellemers.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - krantenknipsels | 1993 | | pagina 25