Overdruk uit de stem van zaterdag 30 januari 1993 715 hersteld. De oude zeedijk is ge dicht, waarna er een hogere ring dijk buitenom werd gelegd. Tussen de oude en de nieuwe dijk is een moerassig gebied met natuurwaar de ontstaan. Achter de oude dijk ligt dat meer. Dat soort binnenme ren zie je veel langs de dijken van alle eilanden. Ze duiden op dijk doorbraken. De ondiepe moerassige gedeelten heten inlagen, soms ook het over blijfsel van een doorbraak, maar niet altijd. Het zoute water dat nog steeds onder de dijken doorsijpelt, versmoort de achterliggende wei landen en kleurt de grasranden roestbruin. Zoute kwel, zeggen de boeren. Het is waardeloze land bouwgrond, maar de vogels vieren er altijd feest. Daarom staan er nu bordjes met verboden toegang. Ik noteer: Belangrijke natuurgebied jes en surf meertjes. Een nieuwe dag, een nieuw eiland. Goeree-Overflak- kee, het dorp Den Bommel Halfverwege de slingeren de Molendijk in het hart van het dorp, ligt een klein plein. Er is iets raars mee. Het is een lege vlek in het verder van huisjes wriemelende dorpje, en het hoort hier niet, dat voel je. Het past met in het karak ter van het dorp, de gehele op bouw, het lijkt alsof het er is tussen geworpen zonder te mikken. Zierikzee draagt nog de littekens, maar ze zijn klein en je moet er goed naar zoeken Er staan enkele auto's op het plein, verkeersborden. Een bankgebouw, pontificaal. Een vrouw met een boodschappentas steekt diagonaal over, een 65-plusser op de hoek kijkt verveeld naar alles wat voor bijkomt. Ik sta midden op wat ze toen het gat van Den Bommel noemen. Dit plein was de plek waar de dijk doorbrak, waar een gruwelijk stroomgat ontstond. Een geul die zwol tot veertig meter breed en zes meter diep. Een schurende stroom die twaalf hele huizen opslokte en het hele eiland in tweeën brak. Hier zijn mensen m een vloek en een zucht verdwenen, ze hadden misschien niet eens de tijd om te gillen. En hier aai ik nu het kopje van een poesje. Hier probeert een school jongen zijn nieuwe speelgoedauto en hier groeit een bosje brutaal gras zomaar tussen de tegels. Ik probeer me in te beelden hoe ver schrikkelijk het toen was, maar het is moeilijk. De dag fluit weg, de SRV-wagen stopt en het is of alles hier zo altijd is gegaan. De vanzelfsprekendheid van een plaats, van een plek in dit oude rampgebied, is zo broos als die oude dijken waren. Ik merk het telkens weer. Pas op, daar komt de gepensioneer de bakker van Den Bommel aan. Hij gaat me het nog eens vertellen. Een vreemdeling die iets wil weten over de ramp, die ook zijn ramp is tenslotte. Een buitenkansje. Dat is een ervaring, nogal wat mensen die ik tegenkwam in de dorpjes vertel den me, ongevraagd ook en soms met enige gretigheid, hoe het wer kelijk was in die rampmaand. Hoe zij hun ramp beleefden. Zonder terughoudendheid. Het is alsof die oude watersnood nog steeds ligt te loeren, maar nu op de tongen van de oudere mensen. Alsof de erva ringen gedeeld móeten worden. De gepensioneerde bakker noodt me vriendelijk binnen, toont een schilderijtje van hoe het was toen het pleintje nog geen pleintje was. Voordat de vloed alles wegvaagde. Kleine huizen met blinden. Scheve deurtjes, golvende nokken. Het ge bruikelijke beeld van een arbeider- snegorijtje in de jaren vijftig. Ik noteer: Den Bommel in waterverf. Hij woonde in de bakkerij die won derwel overeind bleef. Het water blies op een meter afstand van de voorgevel voorbij. „Onze winkel stond op een beton nen plaat en de grond eronder werd weggezogen. We dachten dat de hele winkel in het water zou donderen." Dat is niet gebeurd, de winkel staat er nog, maar verkoopt nu televisies. Het oude gemaaltje heeft het even eens overleefd. Op een oude foto raast de stroom rond de fundering van dat huisje, nu groeit er weeg bree. Die oude foto toont een dorp dat in stukken is gescheurd. Ik zie halve huizen. Een witte binnendeur hangt in de ingewanden van een zolder. Een buis priemt als een kanonsloop uit de kapotte weg, en het water giert schuimend wit naar binnen. Het is je moeilijk voor te stellen, hier in deze tijd, tussen al die welvarende huisjes en die glim mend weldoorvoede droge mensjes. En ik noteer: Het gat van Den Bommel is een pleintje met een dikke witte Rabobank erop. Kriskras door het verdron ken land van Zuidwest- Nederland, zet ik me een volgende dag neer in een havenrestaurantje voor een maal tijd in het monumentenstadje Zie rikzee en vraag de kelner (duidelijk van né de ramp): „Heeft hier water gestaan tijdens de ramp?" „Tot hier," zegt hij ogenblikkelijk, en heft z'n hand tot borsthoogte. Jonge kelner met historisch besef, noteer ik. Zierikzee had een rare dijk. Het waren de huizen op de kade. Bij hoge vloed stapelden de huizenbezitters op maat gemaakte vloedplanken in de sponningen voor de voordeuren, en smeerden ze daarna dicht met in bakken gereedstaande klei. Zo vormden de huizen een zeewering. Het mocht in, 1953 niet baten, want het water kw§m té hoog, was té sterk. Ook de lange vloedplanken in de coupures op de kop van de hellende straat jes, hielden het niet en het water gulpte de binnenstad in. De ravage was enorm, zie ik'op de foto van toen. Alweer het beeld van halve huizen die schaamteloos hun binnenste onthullen. Nu is alles gerenoveerd. Een enkel huis heeft een tegel in de gevel met een merk teken waarop je kunt zien tot hoe hoog de hoogste vloed steeg. En in de albasten stoepen van de statige havenhuizen zie je nog de uitge- freesde strepen waarin de vloed planken pasten. Dat nog wel, ja. De steunberen van de coupures zijn er nog op de hoeken van de zijstraat jes, maar sinds de haven is afgeslo ten met een sluisje, zijn ze niet meer nodig. Zierikzee draagt nog de littekens, maar ze zijn klein en je moet er goed naar zoeken. Mor gen ga ik naar West-Brabant lees verder op volgende pagina Het water is rustig vandaag. Onschul dig en zwak bibbe ren de golfjes tegen de dijk. Schapen knabbelen aan sprieten win tergras, het bleke windje is een fractie van toen. Ik zit op Deltahoogte over de Ooster- schelde uit te kijken. De kruin van deze dijk is na de ramp opgehoogd en zal de superstorm die we eens in de vierduizend jaar kunnen ver wachten keren. Met de zegen van Rijkswaterstaat. Zeeland is veilig. De koningin zei het zo in 1986 toen de stormvloed kering, ons nationale antwoord op een watersnood, werd opgeleverd. De delta houdt de zee nu buiten met miljarden guldens aan beton, staal, steen, en hoogwaardige tech- Het is veertig jaar geleden dat de dijken braken en 1835 mensen verdronken. Lang geleden dus, maar wat is er nog van over? Verslaggever Cees Maas bezocht 17 plaatsen in Zuidwest- Nederland en ging op zoek naar overblijfselen. Naar wat er nog zichtbaar is. Hij sprak met mensen die toevallig zijn pad kruisten, en vond de ramp terug bij de doden van Nieuwerkerk, in de hoofden van de ouderen, een zaaltje in Moerdijk, de huizen van Zierikzee, in de literatuur, in de littekens in het landschap, in het nog immer verkankerend zout in de gevels. De erfenis van 1953. De dijken zijn dicht, maar de ramp zal nooit meer verdwijnen. Door Cees Maas niek. Ik bevind me bovenop dat Deltaplan en heb de eerstkomende vierduizend jaar dus helemaal niets te vrezen. Op deze dijk bij Ouwerkerk zit ik mijn plannen uit te broeden. Ik zal een tocht maken door het gebied dat in 1953 overstroomde. Plaatsen bezoeken, willekeurig mensen aan spreken. Rondkijken en situaties vergelijken met de oude foto's die volop van de ramp bestaan. Op zoek naar de overblijfselen van een veertig jaar oude watersnood. Op zoek naar de ramp. Het is voorals nog een onduidelijke missie. Ik zal wel zien. Aan de overkant van het water staat de molen van het kleine Sta- venisse. De boeien in de vaargeul trekken al naar links, de vloed begint te lopen. Het is geen wonder dat juist op deze plek en pal hier aan de overkant, de dijken braken in 1953. Want kijk maar, zelfs nu de stormvloedkering de getijden met zijn schuiven heeft getemd, vult dit zijtakje van de zeearm zich razendsnel met water. Je ziet het water klimmen op het basalt. Een flessehals is het. Op deze plaats barstte de dijk en half Schouwen-Duiveland liep onder water. En Stavenisse daar aan de overkant verdronk ook, een fors stuk Tholen liep onder. Het lijkt zo ver weg vandaag, maar de eerste waarneming is al binnen: dit hele eiland is na de ramp her- verkaveld. Van een gezellig holbol lig landschap met kleine weilan den, kronkeldijkjes en eeuwenoude beuken, is het een strakke polder geworden met grote vlakke perce len. Geen boom die ik zie, van hier tot de einder, is ouder dan veertig jaar. Ik noteer: I geheel nieuw gestoffeerd eiland. Lange repen blauwe klei van de polder de Vier Bannen blinken tweeduizend hectare wijd naar een horizon van populiertjes en kerkto rens. Onderaan deze dijk ligt een binnenmeer, een zichtbaar over blijfsel van het diepe stroomgat destijds. Een aalscholver droogt er zijn veren op een paaltje en een man is bezig met grote palingfui ken. Wat een idyllisch plaatje. De visser is geen spraakzaam mens. „Weet u nog iets van de ramp?," vraag ik hem. „De ramp? Hmmm..." Binnen in de caissons,is het alsof je in een donkere grot van ongekende afmeting staat. De bodem is zand, ik zie frommels condooms, kapotte flessen en meer stille getuigen van jeugdige vrolijkheid. foto de stem dick de boer De erfenis van '53 blijkt formidabel. Ik schrik van m'n eigen stem. Vleermuizen han gen in trosjes tussen de ruwe pla- fondbalken en het is steenkoud in deze zwarte kathedraal. Vreemdelingen die voorbijgaan op de Weg van de buitenlandse pers, want zo heet deze wonderlijke laan, trouwens ook een overblijfsel van de ramp, zullen denken dat het bunkers zijn, die bakken. Maar dit nu is wat Zuidwest-Nederland na de watersnood leerde kennen als caissons. Voordien had, geen delta bewoner daar van gehoord. Caissons waren grote, holle beton nen bakken die met zware bokken in de stroomgaten van de doorge broken dijken werden geduwd. La gen ze op him plaats, dan werden ze verzonken en het gat was dicht. Het was de enige mogelijkheid de waanzinnige stroom in de dijkga- ten te temmen. Ze zijn in veel dijkgaten gebruikt, maar dit is de enige plaats waar ze zo zichtbaar zijn achtergebeleven. Ik noteer: 4 Littekens van oud beton. Het zijn lelijke dingen, ze liggen als rotte tanden in een decor van glin sterend water en vriendelijk lover. Ze hebben een zekere historie ook. Ze werden door de geallieerden gebruikt in 1944 om havenhoofden te maken in Normandië. Het zijn Phoenixcaissons, meldt een bord. Op deze plaats zal de koningin maandag een krans leggen. De middelste draagt een gebeitelde tekst. Het blijkt de sluitcaisson te zijn geweest, waarmee het dijkgat voorgoed kon worden gesloten. Ge plaatst op 6 november 1953, de polders hierachter hebben dus ne gen maanden onder water gestaan. Een zwangerschap lang natte voe ten, en om de zes uur eb en vloed door het huis. Wat een ellende. Dan moet ik deze ingehouwen zin, uit de Troonrede 1953, nota bene, ze ker met enige ironie opvatten: In de worsteling om een snel herstel van de waterkeringen zijn de beste tra dities van ons volk gehandhaafd. Zo zwijgzaam als de autoriteiten waren over de belabberde en ver waarloosde toestand van de dijken voordat ze braken, zo brallerig trots wordt op al dit soort monu menten, ik zal er op deze tocht een aantal tegenkomen, vermeld hoe de vermetele Hollander worstelde en weer boven kwam. En hoe hij dat nog snel deed ook. De woorden zijn hol als deze caissons voor de inwoners van de verdronken polder. Hun nachtmer rie duurde negen maanden. Ik no teer: 1 Koninklijke leugen. Ik klim bovenop de caissons en zie in één oogopslag hoe de dijken zijn Een dominee gaat voorbij. „De ramp?," probeer ik weer. „Twee kinders verloren, man, en geen zin om daar vandaag over te praten, een goeie middag verder." Hij buigt zich weer over zijn netten en bromt nog wat. Ach ja. Ik laat hem alleen en klau ter de dijk op. De twee dorpen hier, Ouwerkerk en Nieuwerkerk heb ben tenslotte vijftien procent van hun inwoners verloren. Ik moet behoedzamer zijn met menselijke benaderingen, de ramp was geen carnaval. Maar ik noteer: 1 rou wend vissershart. Wandelen op Deltahoogte geeft een mens een ver uitzicht. Ik zie hoe laag het land ligt, hoe hoog het water aan gene zijde van de dijk. Massieve blokken versperren me de weg. Het lijken buitenaardse din gen, het zijn vier grote caissons. Als grote weggeworpen blokken uit een blokkendoos liggen ze slorig langs de resten van de oude zee dijk. Half weggezakt in de grond, stukken roest steken als bruine darmen uit de betonnen kolossen. De gemeente heeft er een bordje bijgezet dat betreding geheel en al op eigen risico is. Iemand spoot fuck you in knalblauw op de bruingrijze wanden. En je kunt erin. In de meest weste lijke caisson is een gat gehakt. Morrisson Hotel heeft een artiest boven het gat geschilderd. Hier zijn mensen in een vloek en een zucht verdwenen, ze hadden misschien niet eens de tijd om te gillen Binnen is het alsof je in een donke re grot van ongekende afmeting staat. De bodem is zand, ik zie frommels condooms, kapotte fles sen en meer stille getuigen van jeugdige vrolijkheid. Ik roep kei hard stormvloeoed en de akoestiek Den Bommel nu: een lege vlek in het verder van huisjes wriemelen de dorpje. foto de stem v dick de boer 'Het gat van Den Bommel' toen: een gruwelijk stroomgat van veertig meter breed en zes meter diep.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - krantenknipsels | 1993 | | pagina 23