De oude Zeeuwen rekenen zwijgend: „hoe oud zouden ze nu geweest zijn?" In Nederland was weer nationale eenheid De waters noodramp van 1953 en daarna Twintig jaar geleden was de ramp met 1835 doden 12 REPORTAGE DINSDAG 30 JANUARI 1973 UTRECHTS NIEUWSBLAD MIDDELBURG Op 2 novem ber 1970 was de Haringvlietdam feitelijk klaar. Op die dag stelde minister Bakker het één kilometer lange sluizeneomplex in de 4,5 km lange dam in werking. In 13 jaar werken waren 500 miljoen gulden vernageld in een onderneming, die sinds 1953 het Daltaplan heet en die in 1978 met de afsluiting van de Oosterschelde, nu niet langer omstreden, zijn voltooiing moet vinden. Dan is, zeggen de water staatkundigen, een herhaling van rampen als de Elisabethsvloeden (1404 en 1421), de ramp van Rei- merswaal (1530), de Allerheiligen vloed van 1570 en de stormvloed van 1953 menselijkerwijs gespro ken niet meer denkbaar. Èn tus sen de bedrijven door rekenen zij de ontzilting van de Zuidhollandse, Zeeuwse en Westbrabantse delta mee en houden zij prijzend het oog op de regulering van de water stand in de rivieren. Het lage land van Nederland is sinds overoude tijden besprongen door de zee. De wetenschap spreekt van transgressies, is be gonnen met .deze transgressies in het tijdsverloop te plaatsen (dr. M. K. Elisabeth Gottschalk maakt er haar onschatbaar levenswerk van!) en leert ervan. De grote transgressies komen ééns in de 500 jaar, maar niemand weet wan neer: je kunt bij wijze van spre ken de ene nu hebben, de andere over 50 jaar en dan weer helemaal géén in 900 jaar, maar het kan ook anders zijn springtij plus noordwestenwind doen altijd heel beroerde dingen zolang het Nauw van Calais zo nauw is als het nu al een paar duizend jaar is. Evenwel: op de wetenschap dat ze komen, onvermijdelijk en met erkenning van het feit dat op 1 februari 1953 de dijken in de Delta in een „historisch gegroeide toestand verkeerden die verbete ring behoefde" (prof. ir. J. Th. Thijsse), werd nog in 1953, het jaar van de stormvloed met zijn 1.835 doden in de Delta, het plan ontworpen dat in no-time de Ka mers der volksvertegenwoordiging passeerde en dat nu in de laatste fase van volle uitvoering is. Ver korting van de zee-wering door afsluitdammen binnen-en-buiten, tussen Voorne en Goeree, Goeree en Schouwen en Schouwen en Walcheren. Het spectaculaire werk, voorbereid in de waterloop kundige laboratoria is op de Oostersclieldedam na in belang rijke mate voltooid. De realisering van het plan heeft in de loop van de afgelopen twin tig na-rampjaren voor het Zuidhol landse en Zeeuwse eilandengebied ingrijpende wijzigingen in het werk-, leef- en denkpatroon ge bracht; mede omdat in deze jaren nieuwe gedachten zijn gaan leven over industrialisatie, verruiming van recreatieterrein en economise- ring van structuur en bestuur. Wie in de donkere dagen en nach ten van februari 1953 getuige was van de ondergang van de Delta, wie toen in een eerste impuls zei: dit komt nooit meer goed die heeft toen gerekend buiten de veerkracht van de mensen in het historische speelterrein van, de transgressies. Maar hij kon het niet helpen. Tegen de achtergrond van het heden het beeld terug te roepen van toen, dat is praktisch een onmogelijke vraag. Wie niet of nooit geteisterd werd, kan dat beeld nauwelijks vatten. Maar wie, in die dagen, kon het zelf wel in alle totaliteit registreren? De sta tistieken hebben het hem achter af verteld, de statistieken heb ben hem daarna verteld van de miljoenen zandzakken, de honderd duizenden vierkante meters zink- stukken, de schepen, de caissons, de rijswerkers en de sjouwers, tot op de man nauwkeurig. De statistieken hebben, hun na tuur getrouw, gezwegen over de mensen en hun menselijke hande lingen. Niet over hun dood-zijn, wel over hun dood-gaan. Niet over hun gered-zijn, wel over hun red ding en him hoop vooraf, hun rust, hun aanvaarden. DE brug over het Haringvliet, het grootste kunstwerk tot nog toe. In gebruik gesteld op 20 juli 1964. (Van onze correspondent) Twintig jaar. Ouderen onder ons reke nen zwijgend, een rekensom als litteken: „Hoe oud zouden ze nu zijn geweest?" Zij: vader, moeder, kinderen, zusters en broers. Ze kwamen om op de eerste fe bruari 1953, overrompeld door de vloed die sindsdien wordt aangeduid als „de ramp". Ik poog er afstand van te nemen, maar de beelden blijven. Ik ga de weg van Zierikzee naar Bruinisse en kijk om me heen. Kleuren vervalen en vergrijzen; het water komt, want het is vloed. Vloed op het land. Vertraagd, de stroom moet zich door de stroomgaten dringen, door de geulen, die zijn uitgeschuurd in de Vier Bannen van Duiveland. Links Nieu- werkerk, ginds Ouwerkerk. Water en nog eens water. De Rampaartse dijk er als een nes uitstekend. Nessen waren er vroe ger vele in deze delta van de Schelde, oude dorpsnamen herinneren eraan: de eerste bewoners van deze baaierd van schorren en slikken poogden ze te bewo nen en vernoemden er hun nederzettin gen naar. In 1953 waren de oude binnen dijken nessen geworden; plaatsen die bo ven het water uitstaken. Zoals in alle eeuwen geschiedde in deze gewesten, ge beurde ook nu, in de opkomende vloed worstelden de bewoners zich er heen, naar deze engte van schamele veiligheid. Velen kwamen er niet. Twintig jaar ge leden: hoe oud zouden ze nu geweest zijn. Ik loop door Zierikzee en ik zie weer hoe het was, toen. Een stad met vernielde straten en verwoeste huizen, een kleine oppervlakte aan alle zijden door de zee omringd. Ik was op de nummer 13, merkwaardig getal voor die da gen, een vaartuig van de marechaussee. Commis saris De Casembroot had het gevorderd en voer ermee over de Zeeuwse stromen en landen. Die dag was ik op Noord-Beveland terechtgekomen, maar ik raakte er geïsoleerd en moest wachten tot dat er een boot bij de steiger zou aankomen. Die eerste boot was het schip van de marechaussee met aan boord prinses Wilhelmina en de commissaris. Of ik verder mee kon? Natuurlijk. De tocht ging naar Zierikzee en Stavenisse, het kwam wel goed uit, want er was weinig hulp aan boord en niemand wist hoe de toestand was in Zierikzee. Dat bleek een paar uur later, na een tocht over de nog steeds niet tot rust gekomen Oosterschelde. Is dat al weer 20 jaar geleden? De beelden staan nog in het geheugen gegrift als de dag van gisteren. Het was een tocht langs kadavers: dode koeien en varkens. Stoelen. Tafels. Een paar dagen eerder had den er nog mensen aan gezeten, de storm gierde over het land en rukte aan de daken. Zouden ze bang zijn geweest? Och nee, in het ergste geval dachten ze aan water overlast. In 1944 was dat immers ook zo gegaan: in de oorlog was Schouwen geïnundeerd, maar men had het in de hand kunnen hou den. Zo hebben ze aan die tafels gezeten, elkaar geruststellend, de vader was nog rond het huis gelo pen en men was toch maar gaan slapen. Twee, drie uur later was het water met groot geweld geko men, deuren en ramen waren uit scharnieren en sponningen gerukt en de tafels en de stoelen met de stroom meegesleurd. Zo waren die op de Oosterschelde terechtgeko men, tussen de kadavers. - 2000 vaartuigen mi 125*tWglvlg»fl in rtddingMcIi» Siand *.h»r Rampenfond» 3,Ijnill.gulden OUDE TONGE: tweehonderd mensen lagen onder deze weg geslagen dijk. Tweehonderd do den, waar weken later nog naar werd gezocht. water, ter ene zijde het Brouwers- havense Gat, aan de andere kant het ondergelopen platte van Schouwen. Op een avond het moet begin februari zijn geweest moest ik een voettocht maken door dat desolate landschap. Van Haamstede uit wilde ik naar Zie rikzee, maar dat kon pas de ande re dag: er zou een bootje van Burghsluis varen. Toch wilde ik nog diezelfde avond in Zierikzee wezen. M;en haalde de schouders op: Zierikzee was ver weg, de wereld was weer groot geworden en over afstanden van enige kilo meters werd in dagreizen gespro ken. Garagehouder Dijkman uit Haamstede zag een mogelijkheid: hij wilde me met zijn jeep zo ver mogelijk richting Scharendijke brengen en dan moest ik verder lopen. In mijn herinnering heeft die tocht uren geduurd. Nergens was er licht, aan beide kanten water, daartussen de smalle reep van de wankele dijk. Zo kwam ik in Brou terecht. De oude Ringel- berg in het café naast het stadhuis schonk de pet op het hoofd me ongevraagd een cognac in: „Je ziet 'er uut alsof je 't koud eit". Nou, dat klopte. Twintig jaar is dat allemaal gele- DEZE twee kaartjes tonen hoe ver Zuidwest-Nederland onder water stond. Een paar dagen na de stormvloed braken nog steeds dijken door. den. We wisten toen nog niet wat er nog allemaal overhoop zou wor den gehaald, al hadden sommigen onder ons er een vage notie van: het zou niet meer zijn als vroeger. Maar wie dacht daar eigenlijk aan? In die eerste dagen ging het erom het vege lijf te redden, er was voorts het felle verdriet om diegenen die waren verdronken en de doffe-schrik om de immense ontreddering, die storm en water vloed hadden teweeggebracht. De angst ook om wat nog zou komen: zou het allemaal nog te redden zijn? Er waren intense spannin gen: hier en daar stonden gemeen tebesturen en gemeentenaren tegen over elkaar. De waterschapsbe sturen voelden zich uitgeschakeld en de communicatie met rijkswa terstaat vlotte aanvankelijk niet. En altijd was er vrees. Als de waterstanden hoger waren dan de getij tabel aangaf en de dijkwer kers desondanks het weekeinde naar huis gingen, heerste onge rustheid in alle rampgebieden: dreigde opnieuw een ramp? Op Schouwen-Duiveland voelde men zich het „vergeten eiland", het was meer een stemming dan een bere deneerde werkelijkheid, men zag de toekomst niet meer. De evacuatie was een hoofdstuk op zichzelf. Er waren 72.000 evacu ees en ze waren overal gastvrij ontvangen, maar tussen hen en de anderen gaapte een diepe kloof. Soms uitte zich dat in kleinighe den: een evacuée kreeg een huilbui omdat er gebakjes werden gepre senteerd bij de familie bij wie ze was ondergebracht. Ze was woe dend en emotioneel uitgevallen: „Taart eten terwijl bij ons het water tot aan het dak staat". Ze wist op hetzelfde moment dat die uitval onbillijk was, maar ze kon niet anders. Twee werelden. In de zomer van 1953 leverde een tocht met de „spoorboot" van Zierikzee naar Katseveer alleen al een schril le tegenstelling op. Men vertrok van het verdronken eiland, grauw, troosteloos, dor, dood. Bij Katse veer zag men het groen van Beve land, vruchtbaar land. In de Wil- helminapolder werd geoogst, de wereld bleek er te ademen. Ieder een die een tijd op Schouwen- Duiveland had gewerkt, kende die ervaring: men ervoer het als een genezing. Op de zevende november van dat merkwaardige jaar 1953 ging het laatste gat dicht, het „brokken- gat" van Ouwerkerk. De klok van dat dorp luidde in die nacht en vermengde zich met het geluid van de scheepsfluiten. Kunst en Eer uit Zierikzee blies het Wilhelmus en het klonk als een dankgebed: het „zwaar tempeest" was ten lan gen leste bedwongen. De echo daarvan klonk vier jaar later in de Tweede Kamer, op vijf november 1957, rond 12 uur 's nachts: na een dagenlange behandeling werd de Deltawet aangenomen. Voorzitter Kortenhorst herinnerde aan de be lofte „door ons allen in die bange dagen afgelegd: koste wat wil, her haling van zulk een ramp moet in de toekomst naar menselijke bere kening onmogelijk worden ge maakt". Aan het slot van zijn toespraak citeerde hij Paulus: „God bestemde het kwaad, opdat er goed uit worde geboren". Het kwaad van de ramp, het goed van het Deltaplan. Eeuwenlang over stromingen, veiligheid door afslui ting. De slinger tussen goed en kwaad gaat immer heen en weer: sommigen zeggen ons, dat het Del taplan thans een kwaad is, althans de afsluiting van de Oosterschelde. Voor velen, die het in 1953 alle maal hebben meegemaakt, is dat onmogelijk na te zeggen, zelfs niet na twintig jaar. Twintig, jaar. Oudere mensen re kenen zwijgend. Zij leven met de herinnering. En waar ze ook gaan door het land, waar de zee toen toesloeg, ze zien de beelden over elkaar glijden: kleuren worden vaal en vergrijzen, het water komt, het scheurt door de stroom gaten en bressen. Op Schouwen en op Duiveland. Op Noord-Beveland. Op Tholen. In West-Brabant, Zuid- Beveland, Zuid-Holland. Achttien- honderdvijfendertig mensen verlo ren het leven op de eerste februari 1953, zij manen de overlevenden. Als in het gedicht dat Clara Eg- gink in 1940 schreef over het ver woeste Rotterdam: „Als er gewerkt weer wordt op de as, van wie voor kort nog werkend was, dan zullen nog bij nieuwe maan, uw schimmen door de straten gaan. Links, rechts Op die „dertien" werd niet veel gesproken. Met korte tussenpozen kwam de oude prinses naar buiten om naar de chaos op de Ooster schelde te kijken. Want dat was het: een chaos. Een ongeordende toestand die de mens niet meer in de hand had. In die dagen was de legendevorming rond de prinses al begonnen: „de enige kerel in de Nederlandse regering tussen veel oude wijven", had men haar in de Londense periode genoemd. Het viel me op dat ze niet groot was, maar er was één merkwaardige karakteristiek: ze liep kaarsrecht, ook toen. Tweeënzeventig was ze en ze stond óp de „dertien" zoals ze vroeger op oorlogsschepen had gestaan, als een admiraal van de vloot. Ze had iets ongenaakbaars, de blik priemde over de Schelde. Commissaris De Casembroot was af en toe naast haar, af en toe: hij was te geschokt door alles wat hij zag om lang stil te kunnen staan. Ongedurig liep hij over het dek, nu en dan terugkerend bij de prinses. En negen van de tien keer vergiste hij zich: hij zei dan „ma jesteit" in plaats van koninklijke hoogheid. Onlangs ging ik over de Brou- wersdam. Het kolossale dijkli- chaam is bezig onderdeel van het landschap te worden, alsof de dam er vanouds behoort te liggen als een veiligheidsslot tegen de zee. In 1953 was dat anders. De Lange Dijk tussen Brouwershaven en Scharendijke was ernstig bescha digd, het overslaande water had grote stukken uit de binnenglooi- ing weggehaald. Aan beide kanten MIDDELBURG Toen het ANP-telexnet op zondagmorgen 1 februari 1953 om 04.22 uur een eerste alarmsignaal gaf over wat zich in zuidwestelijk Nederland aan het voltrekken was, moeten al vele honderden mensen dood ge weest zijn. In de uren die volgden, bleef de ware omvang, van de wa tersnoodramp nog verborgen. Be richten sijpelden slechts door uit het randgebied: het Eiland van Dordt, de Brabantse wal, Moer dijk, Rotterdam. Dat Schouwen, Duiveland en Tholen, Goeree en Overflakkee, Putten, de Hoekse Waard, West-Brabant en grote de len van Walcheren en de Bevelan- den ondergelopen waren, wisten alleen de bewoners op de bo venverdiepingen, de daken of zo maar op een paar meters verhoog de weg, gegeseld door de storm en de natte sneeuw. Daar waar de zee tussen middernacht en 6 uur in de morgen door de tientallen gaten in de dijken was binnengedrongen, vielen de moderne verbindingsmid delen volstrekt weg. De eilanden (beter: de waterkommen binnen de doorbroken dijken) werden te ruggeworpen op zichzelf. De polder Eierland op Texel liep onder. De duinreep bij 's Graven- zande werd bedreigd, de Schie- landse Hoge Zeedijk kwam in ge vaar: Zuid-Holland en een deel van Utrecht met te zamen meer dan drie miljoen mensen overleefden dank zij Westlandse vrijwilligers en het dijkleger. Op het kantje af. Deze feiten, snel voor het radio nieuws gebracht, spraken tot de verbeelding en trokken de aan dacht weg van de eilanden. Eerst toen in de loop van die zondag 12.000 man legertroepen werden opgeroepen voor het reddings werk, begon een vreselijk vermoe den te rijzen. De eilanden bleven zwijgen. Maar het radio-nieuws maakte voor het eerst melding van vermis ten, daarna van slachtoffers. Tot en met zondagavond waren er 85. doden geteld, hoofdzakelijk in het randgebied. Aan één stuk werd via Hilversum 1 geroepen om boten en zandzakken. Eerst op maandag kwamen de eerste brokken feitelij ke nieuwsbeschrijving binnen, van verslaggevers die zich zondag op genade of ongenade in het rampge bied hadden gewaagd. Schokkende flarden, die bij elkaar een beeld begonnen op te bouwen van de ondergang, de dood en de verwoes ting. Een jaar later, op 1 maart 1954, was het officiële dodencijfer 1.835; 144 mensen waren toen nog altijd vermist. De statistieken van die datum vermeldden, dat in de ramptijd 72.170 inwoners van het getroffen gebied hadden moeten evacueren. Meer dan 20.000 hecta ren cultuurgrond waren verloren gegaan. De waarde van de verloren oogst werd becijferd op 350 mil joen gulden, de schade aan land bouw, nijverheid, gebouwen, inven tarissen en verkeersmiddelen op 499 miljoen en de vervangings waarde van dijken, wegen en open bare werken op 396 miljoen. Een speciaal ingesteld Rampenfonds zamelde binnen enkele maanden meer dan 130 miljoen in voor leniging van de meest directe nood. Wat de statistieken op deze eer ste maart 1954 evenwel niet meld den, omvatte een prestatie die niet makkelijk in cijfers valt te van gen. Een jaar na de ramp waren de eilanden en het omüggende lage land van zuidwestelijk Nederland weer droog. Vraag niet hoe, maar desondanks droog. De dijken wa ren vaak provisorisch en alles behalve zo dat zij een nieuwe combinatie van springtij en noord wester storm hadden kunnen weerstaan hersteld. Dat was al in de eerste dagen en nachten van de ramptijd begonnen, her en der, met zandzakken, aangedragen door tienduizenden soldaten en burgers, Zeeuwen, Hollanders en Brabanders, Fransen, Duitsers, Engelsen, Amerikanen en Italia nen. DIJKLEGER De dijken van de ondergelopen archipel telden meer dan 70 grote en 450 kleinere gaten, waardoor de zee vrij spel had en waarin maar enkele uren per dag kon worden gewerkt. Menigeen, die in de dagen na de stormvloed het gebied door kruiste, verloor de moed: dit kon nooit weer goed komen. Maar dat was niet de geest die heerste bij de Zeeuwen, de Brabanders en de Zuidhollanders zelf. En allerminst bij Rijkswaterstaat; de knapste dijkdichters werden bij elkaar ge haald, teruggeroepen soms van verre buitenlandse posten en er werd een nieuw dijkleger gevormd van meer dan 11.000 man. De dichting van de dijken had een nationale prioriteit, andere za ken konden wachten. Een nationa le eenheid was ontstaan, niet veel verschillend van die in mei 1940. De verkiezingsstrijd voor de ge meenteraden kenmerkte zich door een ongewone mildheid. In de Sowjet-Unie overleed Jozef Stalin het rimpelde de publieke be langstelling in Nederland een ogen blik, maar méér niet. De belang stelling ging uit naar de Hoekse Waard, de Alblasserwaard, het ge bied van de Moerdijk, Rozenburg, IJsselmonde, Putten en het Land van Altena die al voor 1 maart weer bedijkt waren. Naar de dich tingen van de stroomgateij op Noord-Beveland, Tholen en St. Phi- lipsland in de weken erna, naar de grote dij koper aties in april toen West-Brabant en Goeree-Overflak- kee werden aangepakt en naar het gigantische werk van de dichtin gen op Schouwen en Duiveland, aangevat in april, voortdurend tij dens heel de zomer en voltooid met de caissonsluiting van het gat bij Ouwerkerk in de nacht van 6 op 7 november 1953. In die nacht, om 4 minuten voor middernacht, terwijl heel Neder land aan de radio zat, loeiden de fluiten over het buitengesloten wa ter van de Keeten. Tussen haar ministers en commissaris jhr. mr. A. F. C. de Casembroot van Zee land keek de koningin toe vanaf het directieschip, het Wilhelmus klonk op tegen de betonnen Phoe- nix-kolos in het gat en daarachter vibreerden ijl de torenklokken van Ouwerkerk. En iedereen die toe keek ontdekte tot zijn schrik, dat- ie stond te janken.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - krantenknipsels | 1973 | | pagina 1