Kleine mensen en
een grote
ramp
Kort verhaal over de
watersnoodramp door
Wuliaart Sabbinge
NEDERLANDS DAGBLAD
„We zijn getroost door de toekomst van Christus. Want Hij,
Die zelf de geschiedenis verklaart, en ook vervult, Hij brengt
ons daardoor tot de aanvaarding der geschiedenis: dat n.l.
gebeuren mag, ivat Christus bezig is te doen. Amen, ja kom,
Heere Jezus". (Prof. B. Holwerda)
DE BOERDERIJ aan de Witte
Steeweg 1 in Kruiningen was oud.
maar de muren waren dik als die
van een oude vesting. Het geheel
maakte 'n wat bouwvallige indruk,
maar het was er goed toeven voor
mens én dier. Zo althans onder
vonden de bewoners het, en dat
waren er toch zes in getal. Met
noeste vlijt hadden de volwasse
nen zich op de boerderij een goede
broodwinning verschaft. Dirk en
Nel woonden er nog maar een
goed jaar toen hun enig meisje
er geboren was. Die ging nu al
weer op de MULO-school in Krab-
bendijke.
Hoe hadden ze elkaar ooit ge
vonden, die twee? De omgeving
wist: ze waren aan elkaar ge
waagd. Zo hard als Dirk op het
bouwland en de weilanden zwoeg
de, zo druk was Nel rond en in de
gebouwen. Altijd was er wel klein
vee te verzorgen, hout te zagen en
te hakken voor het grote fornuis
waarop de aardappelen voor de
varkens werden gekookt. Nel wist
best dat boze tongen beweerden
dat ze dat werk liever deed dan
het huishouden of naaien. En zou
men het haar rechtuit in het ge
zicht gezegd hebben, ze zou het
niet ontkend hebben. Lang en rank
als ze was, had ze toch polsen als
een man en handen die te groot
waren voor een vrouw. Haar
muts, doek en beuk, en schort
zaten niet al te nauwkeurig vastge
speld, ze gunde zich er de tijd niet
voor, althans als ze thuis was, om
te werken. Blij waren ze met het
feit, dat een nichtje met haar man
waren komen wonen in een ver
bouwd deel van het grote huis.
Het kon best twee gezinnen her
bergen, en nicht Mina en neef
Anton waren al uit hetzelfde hout
gesneden. Was haar moeder niet
een zuster van Dirk?
De wereld was sterk veranderd
na de Tweede Wereldoorlog, de
industrie drong zich op. Op het
land wilde men al minder, Dirk
had vele uren over moeten werken
omdat hij geen goede hulp meer
kon krijgen. Het was zo niet vol te
houden, je kon niet eens goed
mechaniseren omdat de man
kracht voor de machines ontbrak.-
Nu ze geen zoon hadden - en
volgens de doktoren die er ook
niet meer komen zou - hadden ze
er vrede mee dat straks Anton de
boerderij als pachter zou overne
men. Maar dat zou nog jaren du
ren. Dirk was pas 52 jaar en Nel
juist 50 jaar geworden. Hoe sterk
ook, die leeftijd liet zich toch wat
voelen, en dan was de hulp van
nicht en neef welkom. Voor beiden
was deze arbeidsovereenkomst
een uitkomst, de jaren die ze nu
samen werkten, hadden dan ook
geen grote problemen meege
bracht. Wel de intense vreugde dat
ook in dat deel van het huis dat
Anton en Mina bewoonden babyge-
schrei gehoord werd.
Dirk herinnerde zich nog hoe de
dag voor koninginnedag 1951 An
ton de hak neergeworpen had
langs de slootkant en door het
opschietende graan naar huis ge
hold was toen hij de witte vlag
door het dakraam zag verschijnen.
Dat was het sein: „Nu moet ik de
dokter halen het is zover". Nog
dezelfde dag, 29 april 1951, was
Jan-Jacob Goetheer geboren, en
daarmee de continuïteit voor zijn
geslacht bevestigd.
Dirk en Nel waren niet jaloers
geweest, hoe graag ook zij eens
een jongen hadden gewenst. Zij
waren blij en dankbaar met. hun
gewillige dochter. Ze keken nu toe
hoe hun elf-jarig meisje speelde
met de kleine baby. Zich haastte
om vanuit school thuis te komen,
om bij Jan-Jacob te zijn.
Zo lag daar de oude boerderij in
de donkere stilte van de januari
maand 1953. Dirk zag, toen hij uit
de stal kwam, zware wolken van
uit het Noord-Westen overdrijven,
de wind wakkerde aan. „Oort ut
toch is waeien", zei Nel tegen hem
toen hij de warme keuken binnen
stapte. „Jaet, gaat sturme, ut He
ken wé of ut noodweer worre".
Die nacht ging het noodweer
over een groot deel van het lage
Nederland.De wind woei om de
daken en schoorstenen, deed zwa
re bomen vallen. De oude boerde
rij kraakte, en verschillende dak
pannen vielen te pletter op het erf.
Verderop beukten de golven tegen
de zeewering in ongekende kracht
en op een niet verwachte hoogte.
Golf na golf, en uur na uur vrat
het zeewater aan het machtige
dijklichaam. Dat lichaam bleek te
zwak te zijn tegen die geweldige
krachten. Dirk zag in het donker
van de nacht de witte schuimkop
pen de polder inrollen met een
geweldig geraas. Recht voor de
Witte Steeweg sloeg het oostelijk-
gat in de Kruiningse zeewering de
veerhaven van Kruiningen weg...
Een geweldige stroom water
overspoelde het land, sloeg er diep
een geul in, meters ver. Ook bij
het zakken van het water bleef
rond hun boerderij een zware
stroming van woest kolkend wa
ter. In het gloren van de morgen
zagen Dirk, Nel en Willy; maar
ook Anton en Mina al bootjes
vanaf de Zanddijk hun kant uitko
men. Dirk's oude verrekijker
kwam nu van pas, maar kon geen
redding brengen. Dirk zag de man
nen worstelen tegen de stroom,
uur na uur. Om dan terug te
keren en toch weer naar hen toe
te komen. De stroom lag tussen
hen als een geweldige barricade.
„God, gaet dit noe ut einde wor
re?"
Dirk dacht het, en allen dachten
het, maar wie durfde het-tegen de
ander zeggen? In de schaarse mo
menten hadden ze in alle haast
nog wat eten naar boven weten te
brengen. Ze hoopten nu dat de
dikke muren van de oude boerde
rij toch sterk genoeg zouden zijn.
Ze baden om redding onder angst
aanjagend geloei van koeien en
gehinnik van paarden. Opnieuw ke
ken ze naar buiten, ze zagen de
stroom langs de gebouwen en ho
ge bomen kolken, en ze wisten:
het is onmogelijk hier gered te
worden. Dirk en Nel keken elkaar
aan, ze persten de lippen op elkaar
een traan glinsterde in haar oog
hoek.
„Pappa, me kunne ier nie mi uut
komme", zei Willy tegen haar va
der. Daarmee brak zij de bijna on
draaglijke spanning die er op zol
der heerste, ,,'k Dienke ut ok", was
zijn korte antwoord en hij streek
haar over het vlasblonde haar. Dit
sneed dieper door zijn ziel dan de
scherpe insnijdingen die hij al had
door het horen van zijn in doods
angst verkerende dieren. Het was
onmogelijk geweest vanuit het
huis nog bij de schuur te komen,
en met stomheid geslagen zag hij
hoe een golf een wagen van het erf
oppakte en te pletter sloeg tegen
een oude populier.
Voor hn naderde het laatste
uur.hij wist Ret met grote
zekerheid. Hoe veel had hij aan dit
uur gedacht in al zijn werk? Hij
voelde het hoofd van Willy onder
zijn grote hand. Ze bewoog zich
om wat beter door het dakraam
te kunnen zien. „Dan binnen we
oallemaele geUeke bie d'Eer Je
zus", dacht ze hardop, en daarmee
had ze getroost in onwetendheid
en kinderlijke eenvoud. Dirk
schaamde zich, hun dertienjarige
dochter wees hen allemaal de weg.
De weg die hij nu gaan moest met
Nel en Willy; met Anton en Mina
en hun twee-jarige Jan-Jacob. Stil,
heel stil, keek hij peinzend over de
vlakte van kolkend grijs-grauw
water. Het water steeg weer. die
zondagavond ging de vloed hoog
worden. Hij moest zich haasten
om op tijd klaar te zijn, God gaf
hun nog maar een korte tijd,
Dirk riep de anderen bij zich, ze
schoven bij elkaar en Mina drukte
Jan-Jacob vast tegen zich/aan. Het
kereltje kreeg het al maar kouder,
ze voélde het aan zijn handjes en
zijn voetjes. Ze voelde ook zich
zelf steeds meer verkleumen. Hoe
veel uren zaten ze hier al niet
zonder enige verwarming? Weinig
waren de woorden van Dirk, wei
nig maar rijk. Hij zei de anderen
dat er geen redding meer mogeüjk
was. maar dat wat Willy gezegd
had waar was. Hen wachtte een
beter huis. Uit zijn hoofd citeerde
hij de eerste verzen van Johannes
14: „Uw hart worde niet- ontroerd:
gijlieden gelooft in God. geloof
ook in Mij. In het huis mijns
Vaders zijn vele woningen; anders
zins zo zou Ik het u gezegd
hebben; Ik ga hene om u plaats te
bereiden. En zo wanneer ik henen
zal zijn gegaan, en u plaats zal
bereid hebben, zo kom Ik weder
en zal u tot Mij nemen, opdat gij
óók zijn moogt waar Ik ben". Wie
van hen geloofde dat niet? Hadden
ze het niet zondag na zondag bele
den, hadden ze het niet bij het
huisorgel gezongen? Anton zag
naar Mina. zijn vrouw. Een 'stille
berustende trek lag om haar
mond, maar tranen drupten op
het mutsje van Jan-Jacob, dat ze
steviger over zijn hoofdje trok.
„Laete me bidde", vroeg Dirk, en
uit zijn mond vloeiden woorden
aan een uit een angstig hart, en
toch beleed hij het dat de dood
slechts een doorgang is tot het
nieuwe leven bij Christus. Dirk
bad nooit eerder zo lang, zo in
dringend, zijn stem verheffend om
het gebulder van de wind rond en
boven hen te kunnen overstem
men. Een rust groeide in hun hart.
Terwijl de golven buiten al dries
ter kwamen aanrollen in de opko
mende vloed, kwam de rust van
Gods Geest binnen in de oude
boerderij aan de Witte Steeweg.
Dirk opperde een plan om alles
van „waarde" bijeen te brengen
enop te bergen in een houten kist.
Er stonden verschillende kisten op
de zolder, en van verschillende
maten. Ze deden dit werk in een
onvoorstelbare rust, niets verge
tend Alles werd ingepakt, om
kleed en weer in een grotere kist
gedaan, zodat het niet nat kon
worden en bleef drijven. Eens zou
de kist gevonden worden, eens..e-
venals zij, ook zij Als ze tenmin
ste door de zee niet meegezogen
werden het dijkgat door, de Wes-
terschelde in. Ze zouden behoren
bij die ruim 60 mensen die in
Kruiningen verdronken.
Met slecht handschrift schreef
Dirk een korte brief aan zijn oude
moeder, zijn verdere familie. An
ton deed hetzelfde. Kleurpotloden
van Willy, boven gevonden, werden
ervoor gebruikt. Ze gaven verant
woording van wat betaald was en
nog betaald moest worden, welke
gelden ze nog moesten innen, alles
heel precies. Zij schreven, ieder op
zijn eigen manier, over de rust die
bij hen gekomen was in de zeker
heid van het geloof dat ze nu bij
Christus zouden zijn. Dirk schreef
tot. Nel hen waarschuwde dat het
water straks de hoge zolder zou
bereiken. Toen sloot hij de houten
kist. Hij schoof dicht tegen Nel
aan, nam Willy op zijn schoot.
Dichtbij zag hij Anton met Mina
en hun Jan-Jacob zittenNooit
kwam iemand er achter wat er
zich in die allerlaatste uren af
speelde: „De avond valt, nu is de
vloed
Wel op zijn hoogst gestegen
'k Zie mensen zitten op een dak.
Zij hebben nog geen hulp gekre
gen.
De Veerboot drijft nog eenzaam
rond
Wijl d'Veerhaven niet meer be
stond". (W. A. Verbeek)
Weken later pas werden hun
lichamen gevonden. Dan van die,
dan die van een ander, Nel was
met haar schort blijven haken in
het. prikkeldraad van een afschei
ding, ver van hun boerderij.
Steeds weer kreeg de familie be
richt, was er de zekerheid die
bedroefde. Eindelijk werd ook de
houten kist gevonden. Een visser
uit Yerseke meldde zich bij een
broer van Dirk, zijn adres stond
op de kist gegrift met een spijker.
Twee broers brachten het nieuws
naar hun moeder, en konden zake
lijk alles verder regelen.
In het verdriet was er de troost
dat hun lichamen geborgen waren,
en nu ook de wetenschap uit de
brieven. De familie wist nu van de
gedachte en gebeden vóór het mo
ment van de laatste fase van hen
die hen lief waren. Zou God. die al
zoveel genade geschonken had, hen
in Hio lanlctP nr,
scheiden van de liefde van Chris
tus. In 't gedenkboek van de Wa
tersnood in Oost Zuid-Beveland
1953 staan hun namen in de lijst
van slachtoffers vermeld, zoals ze
opgeschreven staan in het Boek
des Levens.
Twintig jaar verstreken. De be
drijfsgebouwen werden herbouwd,
modern en efficiënt. Het woon
huis, naar de eisen van de tijd.
Het. land in de Kruiningse polder
ligt daar nu alsof er nooit een
rampjaar was. De veerhaven Krui-
ningen-Perkpolder is modern en
garandeert een snelle overtocht
naar Zeeuwsch-Vlaanderen.Een
vierbaans-autoweg doorsnijdt het
Zeeuwse landschap, en men leeft
in ons land als in de dagen van
Noach.
Waar de houten kist gebleven ls,
is niet bekend. De papieren berus
ten bij een broer van Dirk en dt
familie van Anton, stomme herin
neringen zoals er in zovele huizen
in ons land zijn. Maar de beproe
ving door oorlogsvuur en zwel
gend zeewater louterde ons volk
niet. Welvaart verblindde ons en
we vergeten Gods weldaden, die
er ook waren in de dagen var
beproeving. Wie kent vandaag
Vondel's woorden;
„Dat ons God dan proeft ten les
ten;
Dienet al tot onsen besten,
Oftmen 't schoon zoo niet be
grijpt.:
Zal den Wijngaert vruchtbaei
groeyen,
Och, men moet hem wel besnoe
yen.
Eer syn gulle vruchte rijpt
éÊm