Het dode dorp Krabbendijke
Dit is meer dan een foto vandoor wind en water gestichte chaos. Het is een graf. Onder dit aangedreven huisraadstro en cadavers liggen de stoffelijke resten van
omgekomen polderbewoners. Daarom verbrandt men dit alles nietmaar zoekt men het zorgvuldig uit.
r zijn plaatsen in Zeeland, waar het zo stil
is geworden, dat men er bang wordt voor
zijn eigen voetstap. Dat is op die plaatsen,
waar de bevolking geëvacueerd is. De vrouwen zijn
weg en de kinderen, dat leert u het nu dode Krab
bendijke. Men staat daar nooit zo bij stil, hoe de
wereld er uit zou zien, als er alleen mannen waren.
Als de kinderlach en het geren van jongens door
een straat ontbreken zou. Als er niet zou zijn de
wuivende vrouw aan een venster of de in de deuren
van haar woning pratende meisjes.
Krabbendijke in Zeeland geeft u zo'n beeld. Het is er
een van de dood. Het leven is weg. Zelfs de terugkomst
van de mannen om twaalf uur om te eten en des
avondsals het te guur en te duister is om op de dijken
te werken, brengt geen vertier. Mannen alleen zijn
moede, donker over de straat gaande figuren. Zij lachen
niet. Zij hebben geen plezier in praten. Zij zijn moe
van het werken aan de dijken heel de dag lang.
Het is de taak van de vrouw leven te geven en te on
derhouden. Het te beschutten en te zorgen dat het ge
dijen kandat is de taak van de man. Hij verricht die
bezigheid voor de door water bedreigde en door water
verzwolgen Zeeuwse-, Zuid-Hollandse en Brabantse
dorpen. Eerst als hij die beveiligd heeft, kunnen de
vrouwen en de kinderen terugkomen. Dan wordt
het dorp van een kazerne een bewoond huis. Dan
eerst wijken de vrees en de noodzaak van strijd.
Er zijn enkele vrouwen op Krabbendijke, maar
zij doen werk, dat zij anders nooit zouden doen.
De onderwijzeres van de school doet de vaat, wel
iswaar in haar eigen school, maar niet ten behoeve
van haar leerlingen. Die zijn er toch niet. Daarom
maakte men van de school een noodziekenhuis. De
onderwijzers werken daarin als verpleeghulpen en
administrateurs. En de onderwijzeres doet het huis
houdelijke werk.
Zo zijn er nog enkele vrouwen: officieren van het
Heilsleger, die de was der werkende mannen verzamelen
en verzenden en voor warme dranken zorgen. Haar
arbeid wordt bepaald door het werk van de mannen.
Dat werken is een gevecht om levensbehoud. Een hard
gevecht. Omdat de bekoring er aan ontbreekt: die n.l.
van een vrouw en die van een kind, die wachten als
de avond komt, het werk gedaan en het feest van het
thuiszijn begint. Maar dat kan alleen als de wegen
veilig zijn en de zee, de oude vijandin, ver weg is.
Zij is er nog. Oppermachtig in de boomgaarden, alleen
heerseres op de wegen. Tol haar verdwijning werkt de
man. Alleen op een eenzame post.
De school te Krabbendijke werd noodziekenhuis. Hospitaal-soldaat Willem Jonkers
uit Beilen paste dijkwerkers op.
Koffietijd op de Kreekrakdam bij Krabbendijke.
Nu de kinderen niet komen wast het schoolpersoneel de ziekenhuisvaat: de onder
wijzeres Paula van Hekken en de onderwijzers H. Don enM. Feiten (in uniform)