Tweede Blad. Wat élke maand te doen geeft. VAN VRIJDAG 6 MEI 1932. V spl V b land- EN TUI?J£ÓUW. Dr -* th moes- en bloemtuin, keuken en kelder. Nadruk verboden (le helft Mei;. in de tuingewassen, die algemeen geteeld worden, f or zeker geen, die zoo gevoelig zijn voor kou, .'tok- Ca siamboonen. Reeds eeD temperatuur 2 graden Celsius of daarbeneden werkt er ua- g op, zoodat het raadzaam is niet voor de laatste ;a I' April met het poten er van te beginnen, t 25en April beschouwt men in sommige slrokeu dea datum, waarop men met het polen der len een aanvang kan maken, en de patroon- i^e "an dien dag fSint Marcus) wordt om die i orjk wel //de Boonenplanter" genoemd. In geiiioon verdient het o. i. aanbeveling een 10-tal u lafer te poteD. Bedoeld wordt natuurlijk in vrijpa grond. Dewijl de boonen van warmte en igie i houden en ze haar vrij groote en zware lobben boven den grond moeten brengen, ver- t b'j'. aanbeveling ze niet diep te leggen, en des minder diep naarmate do grond vochtiger zwaarder is. In natte gronden pole men op pi* Vj cl wel: men legge de zaden op den grond «dekkie ze met een weinig aarde. In een regen- ig seizoen moet op vrij hoogen zandgrond slechts cM olit'p gepoot worden. In geen geval, zelfs gtü-jie y."oog'e niet, wordt door ons dieper ge- t dsa 2 cM. De bedekkende aarde legge men iv ove/r de iaden. Wil men stokboonen leggen, plafalse uien eerst de stokken, die men goed t t vernieuwen als gedorende het vorige jaar it ka roode spiu erg huisgehouden hebben. Do waarop de stokken van elknar geplaatst ieiiu worden, bedrasg voor snijboonen ongeveer '-'7. voor de overige riëteiten pl.m. 50 a 60 cM. i /eiken slok legge men niet meer dan 7 zaden, van men alle opgekomen zijn, een wegneemt. Men zij dus ook hier den regel Mchtig Wie gewassii teelt om zaad of vracht, jrnijde vooral eou te dichten stand. De stamboonen mcr. op rijen, die 40 tot 50 cM. van elkaar I wijilerd zijn, naarmate men te doen heeft met r. soort, •/elke zich meer of minder sterk ontwikkelt, pbbou do joDge planten zich voldoende ontwikkeld, in .ti/de men ze aan, waardoor, zooals herhaalde proefnemingen bewezen hebben, de opbrengst steeds verhoogd wordt. Brocoli. Dit is een variëteit der algemeen bekende bloomkool. Het is een gewas, dat eerst in het tweede jaar zijn opbrengst geeft. De zaaitijd is einde Mei- begin Juni. Ze wordt gewoon op een bedje uitge zaaid, evenals de andere koolsoorten. Daar de planten niet vóór Juli op de bestemde plaats worden ui'ge- plant, kan de Brocoli als nagewas dienen. De afstand is gelijk aan dien der groote bloemkoolsoorten, terwijl de behandeling gedurende den zomer ook gelyk aan deze is. Wij hebben hier een plant, die in ons land niet thuis behoort en alleen op een beschut plekje, eeuigszins toegedekt, tot haar recht komt. Bovendien moet dan ook hel weer nog gun stig zijn, want bij strenge vorst bevriest ze soms geheel, In meer Zuidelijke landen wordt de Brocoli in groote hoeveelheden geteeld. Aan den liefhebber kan zij onder eenige reserve worden aanbevolen. De planten blijven gedurende den winter buiten, de bladeren worden in den herfst tezamen gebonden en de grond om de planten opgehoogd. Beschutting door dennetakken, droog blad e. d. zal verder aan te bevelen zijn. Komen de planten goed door den winter, dan kan men er veel genot van hebben, want half Aprilbegin Mei zijn de bloemkoolen volwassen. Ze komen dus op een tijd, dat er nog weinig bloemkool isalihans die van den kouden grond moet nog eeuige weken groeien voor ze zoover is. Kamerplanten. Ficussen zijn kamerplanten bij nitnemendheid. In verschillende variëteiten worden ze gekweekt, doch Ficus elastica wel het meest. Oorspronkelijk een Indische plant die tot een flinken boom kau opgroeien, wordt zij bij ons doorgaans klein gehouden. Haar lederachtige, glanzende bladoren zijn een waar sieraad. De joDge bladeren zijn in den top besloten in een rose-kleurig schutblad. Na de ontplooiing is do kleur heldergroen, welke soms in bruin overgaat. Die bruiue kleor ontstaat op de bladeren, als de planten 's zomers in volle zon staan. Men vermenigvuldigt ze door stekken. Gewoonlijk groeien deze planten op één stam, waarvan men een kopstek kari nemen om den stam te laten ver takken. Die kopstek wordt op 4 of 5 bladen ge nomen dit hangt af va:i de zachtheid van den top. Hij wordt in het vaste hout afgesnedeD, niet in het weeke deelwant dat rot spoedig weg. Men neemt de snede schuin onder een knoop, en steekt dan het einde eenigen tijd in droog, wit zand, om het bloeden van het melksap te stolpen. Na den kopstek ontstaan uit den ouden stam nieuwe scheuten, die later weer kopstek kunnen leveren. Zulke planten zijn moederplanten. ONS VOGELHOEKJE. No. 6. EIERZ0EKEN. Nadruk verboden. Clinge D.iortnbo?, de bekende volksdichter, die in //De Telegraaf* dagelijks zijn mooie versje plaatst, bezoog verleden jaar in April de kievit eu slaakte de verluchting in dit gedichtje, dat het zoo jammer b, dat be: slechts 1 pCf. vau het menschdom gegeven is, de eieren van den kievit te vinden en te rapeD. Inderdaad is dit zoo. Als ge in April door Friesland reist, 't zij per spoor ol per autobus, ge ziet op elk uur van den dag eierzoekers de uitgestrekte weilandeD sflooped. Toch zou men als parodie op het spreekwoord „Bet zyn niet alle koks die laDge messen dra gen*, gerust kannen zeggen g't zijn niet allen eierrapers, die kieviteieren zoeken." Werkelijk goede eierzoekers zijn er weinig I Om een stok weiland voet voor voet af te loopen, eu dan ten slotte een of meer gespik kelde eieren te vindeD, is geen kunst. Een schoolkind kan het. Maar om een weiland binnen te treden waar boven een of meer mannetjes-kievitten vliegen en laag over den grood de wijfjes, zich zoo on zichtbaar mogelijk trachten te makeD, en dan te zeggen daar liggen 3ooveel nesteu, met on geveer zooveel eieren, dat is de kunst vao het eierzoeken Bet wijfje van den kievit is slim aangelegd. En geen wonder, zoodra het eerste kievitsei is gevonden tot aau deo 28 April toe, is zij vanaf het krieken van den morgeo tot aan het vallen van den avond geen nur zeker van haar legs*). De grntto (Friesch skries) en de tureluur (Friesch tsjirk) vliegen bij naderend gevaar direct van de nesten af, maar de kievit tracht zijn vervolgers le verschalken en wordt daarin niet weinig biigtstaau door het waakzame mannetje. Let maar eeDS opin een weiland waarin kievitten nestelen, die zich nog in het bezit van hun legsel weten, hoe het mannetje op een ver hevenheid of op een polderdijk staat uittezieü. Of hoe hij in bliksemsnelle zig zag vlocht al buitelend over de weide draait en zwaait en luid roepend kievit, kievit, waarschnwt voor het naderend gevaar, 't Kan gebeuren dat het wijfje verscholen tnsschen het gras, of een paar hoogere kluiten, waartnsschen het nest ligt, dit govaar nog niet heeft opgemerkt en dan ziet een scherp opmerker, hoe de „hei* 't wijfje opjaagt, die nu ras zijn eieren verlaat. Zich zoo dicht mogelijk tegen de groDd drnkt, een greppel opzoekt (meestal liggen de eiereu op de greppe!- kant) hierdoor ODgemerkt tientallen meters weg sluipt, om op een plaats soms wel 100 M. ver van het nest opvliegt, recht tegeo de wind in, ls het dier erg broedache, hetgeen met een „broed" van 8 of 4 eieren wel plaats heeft, dan blijft het niet zoo ver af en komt stil en lang zaam vliegend boven den eierzoeker. Ook het mannetje kaD dit dan niet nalaten en valt dan hier, dan daar neer in het weiland, doch steeds in een circel, waarvan het middelpunt is het door den zoeker begeerde legsel. Tocb kan het gebenren dat zelfs de lolleetate eierzoeker niettemin bet schitterende stilleeen, dat men in Friesland een „broed" noemt, voorbii loopt. Dit kan als 't ligt tnsschen bloeiende made liefjes of pinksterbloemen, of als de eieren liggen tusschen een met mest of terpaarde bestrooid weiland of ook als de kievit een heideachtig of mosachtig terreio heeft verkoren tot broedplaats. Altijd hebben de eieren een schntklenr, de klear van de weide aangenomen, is het laag moerassig terreio, waarvan de kleur licht- of grijsbraid is, ook de eieren zijn dan licht getint. Ligt het nest in mooi groen grasland, ook de eieren zijn donkergroen. Eens vond ik een nest met drie kieviteieren op een plek waar een mesthoop had gestaan, rondom die plek was het prachtig mooi grasland. Op de plek waar een week te voren nog bedoelde mesthoop was geweest, groeide geen sprietje. Bierin lagen de eieren en ze waren uitermate donker. Behalve de meosch kent de kievit nog meer belagers van zijn legsel. De grootste vijand is wel de kraai die laag vliegend over de weilanden, zoekt uaar buit. Onge lukkig voor de kievit als hij zijn bezit heeft ont dekt. Verwoed pogen mannetje en wijfje, als de kraai te dicht bij het nest is gekomen, de indrin ger, die meestal met zijn wijfje er op uittrekt, te verjagen. Maar de kraai is slim, vaak gebeurt het dat een der kraaien zich bliksemsnel laat vallen en een eitje oppikt, terwijl de andere zich krijscheod laat afkammen door de kievitteD. Ook de bruine kiekendief snapt nog wel eens een kievirseitje die hoewel grooter zijode, gednehte opstoppers van de vinnige kievit heelt te verduren. Dat dit niet altijd zooder levensgevaar voor hem is, zag een eierzoeker, die vanachter een een hek zulk een strijd tusschen een kiekendief en eeD kievit gadesloeg. Bet mannetje aon de roofvogel verdrijven eD stiet een paar maal op ziju veel grootere vijand. Bij eet) hernieuwde poging scheen de kievit te dicht iu de nabijheid van de scherpe en groote kromme snavel van den kiekendief te zijD gekomeü, want plots zag de eierzoeker de kievit langzaam fladderend naar beneden komen, om bewegenloos te blijven liggen, niet ver van zijn nest Bij oader onderzoek bleek dat de kievit een leelijke suavelbouw jnist boven op z'n hersenen had gekregeD, de schedel was het arme dier gekloven, en zoodoende had hij de strijd voor vroow eo voor kroost met den dood moeten bekoopen Ook de kokmeeuw beschouwt de kievit als een eierroovsr en niet ten onrechte. Evenmin als de kraai en de kiekendief kar. de kievit de kokmeeuw op zijn broedterrein dolden eu daarom tracht hij steeds deze te verjageo.

Krantenbank Zeeland

Ierseksche en Thoolsche Courant | 1932 | | pagina 3