van Zaterdag 31 Maart 1923,
Tweede Blad.
De voormalige stad Reimerswale.
Ierseksche en Thoolsche Courant
door C. H.
Nadruk verboden.
XVII.
Uit dit verslap, waaruit den desolaten toe-
tod der zeewerken uit de voorgestelde her-
illingen blijkt, worden eenige afmetingen der
iterkeering, die de stad moest beschermen,
igegeven. Daarin toch wordt gezegd, dat de
igte van den dijk gerekend vanaf de Oost of
Waterpoort ook wel Vrouwepoort genoemd
aan de Westpoort, dat dus de vroegere laud-
;ijde der oude vesting omvatte, lang was 34
bestedingen elk van 12 Putsche roeden of 408
Patsche roeden gelijk staande met 1660 Meter,
et oostelijke gedeelte gerekend vanaf de Oost-
^ort tot aan den hoek genoemd den Tuimelaar
rad van den watermoleu) bij de Koepoort
eene leegte van 12 bestedingen of 144
leden d.i. nagenoeg 586 Meter, en het ge-
elte van de wallen van af de Zuidpoort tot
den hoofddijk langs de Schelde bij de
estpoort had eene lengte van 22 bestedingen
van 12 Putsche roeden of van 1074.21
lier.
Gaat men deze afmetingen na op den platte-
roud van de kaart van Jacob van Deventer en
1 ent men dat de schaal van deze teekeoiDg
;eveer 1 12500 is, dan stemmen deze maten
wel overeen.
)ok blijkt uit het rapport, dat het laatste
vak lang 1074.21 M. als zijnde tegenover
Westen gelegen hei zwaarste te lijden heeft
iad. De door den dijkgraaf voorgestelde werken
tondeu aldaar uit aanheeliüg van den dijk
l schorgrond en daarna uit bekramming eu
egging van dezen met zoogenaamde schorresteeu.
herder werden ook aan de havendammen nog
ïoodige verbeteringen voorgesteld. De oostelijke
endam, die ook wel den naam werd gegeven
het Bergsche Hoofd, wordt daarbij gezegd
oe lengte te hebben van af der» laagwaterrand
aan het schor voor de stad gelegen van 23
den en vau daar tot aan de wallen van
Boeden, dus saaien eene lengte vertegen-
•rdigende van 44 Roeden of 179 Meter.
^cr voorziening van dezen dam werd een
rijspakwerk voorgesteld hetwelk moest reiken
tot aan gewoon hoogwater. Dit pak werk moest
eene breedte verkrijgen van 12 voet of van
4.069 M. en samengesteld worden van rijshout
met steenvulling. Ter voorkoming dat het werk
door het kruien van het ijs zou kuuneu worden
beschadigd moesten op het zeeëinde van den
dampalen worden gesteld die ter voldoende diepte
ingeslagen, dienst moesten doen als ijsbrekers.
Verder blijkt aog uit het bovenaangehaalde
verslag, dat de werken aan de waterkeering van
de stad gedurende het tijdvak van I April 1603
tot ultimo Maart 1604 eene som van 216
8 Q 8 grooten Vlaamsch of van 1298.60 galden
en in de tijd van 1 April 1604 tot Februari
1605 alsnog een bedrag van 217 14 Q vlaamsch
of van f 1306,20 hadden gevorderd. De geheele
raming van de nieuwe voorgestelde werken be
droeg 332 Vlaamsch of f 1992 terwijl volgens
oordeel van den Dijkgraaf voor het jaarlijksch
voorzien der waterkeering met zomer- en winter-
mat nog een bedrag van 147 vlaamsch of
f 882 moest worden afgezonderd.
In de notulen der Provinciale Staten van dit
gewest uit die dagen vindt men ook nog het
een en ander op deze zaak betrekking hebbende.
Daarin leest men, dat naar aanleiding van boven
bedoeld rapport in genoemd jaar een bedrag
van 600 Rijnsche guldens aan het stadsbe
stuur werd ter hand gesteld en ook nog een
bedrag van 200 dergelijke guldens voor de
drie volgende jaren werd toegestaan, dns eene
totale som van 1200 Rijnsche guldens of een
som van f 1680 in onze tegenwoordige munt
uitgedrukt^).
Doch al deze gunstige concessies of bij
dragen blijken toch niet voldoende te zijn ge
weest om de stad tegen verdere onheilen te
vrijwaren, waut reeds het volgende jaar moest
het bestuur zich weder tot het Provinciaal
college om bijstand wenden teneinde den ondergang
vau hnnne veste te voorkomeö, waarop de Hoog
Mogenden op advies van de heereu Soetwater
eu Jasper besloten aan hen mede te deelen,dat
het aan de ingezetenen vrij zoude staan de stad
al dan niet te verlaten en zich elders eene
betere woonstede te kiezen, doch dat geene
gebou wen mochten worden gesloopt noch eenige
materialen als steen of hout vau de waterkeeriDgen
mocht worden afgevoerdf2). Uit de notulen
der Provinciale Staten van het jaar 1607 blijkt,
dat het stadsbestuur weder, behalve de boven
aangehaalde verlenging van het octrooi van 1578
(3) werd vergund allestadsmiddelen aan te wenden
tot herstel hunner dijkage. De leden geven
daarbij hnune bejammering te kennen, *dat het
te betreuren is, dat de oude notabele stad van
Zeeland zoozeer met den ondergang wordt be-
dreigd"(>).
In 1613 wendde het plaatselijk bestnnr zich
wederom tot het hooge Provinciale college met
verzoek om assistentie voor herstel hunner water
keering en andere zeewerken. Waarop besloten
werd haar nogmaals eene toelage uit 's lands
kas te verstrekken tot een bedrag van 1200
gulden, ter bestrijding der kosten aan de dijken
en deze som in handen te stellen van de heeren
commissarissen, die de stad hadden geinspecteerd
ten einde deze gelden op de meest doeltreffende
wijze voor bovengenoemd doel te doen besteden.(5)
[l) Statennetulen 1605 pag. 69.
f2) n lf>0$ 220.
3] Zie voren.
(4) Statennotolen 1607 pag. 147.
I6] 1613 112 eu 113.
(Wordt vervolgd.)
Administratieve rechtspraak.
Onwillekeurig zal menigeen veronderstellen
dat we al aaustonds in tegenspraak met ons
zeiven komen als we schreven dat we de on
zijdigheid van ons blad tea opzichte der politiek,
zouden handhaven.
Het is evenwel geenszins onze bedoeling met
dit schrijven het pas ingenomen standpunt te
verloochenen.
Integendeel. De te behandelen stof raakt zoo
zeer een algemeen gezichtspunt, dat we gevoe
gelijk haar kunnen belichten, ondanks de straks
eprekende Provinciale stembus.
Het behoeft voor ons en onze omgeving geen
nader betoog dat de wijkverpleging te platte-
lande van een zegenrijke beteekenis is, daar we
dit van nabij kunnen gadeslaan.
Nu is men hier, voor zoover we op ons eiland,
dit instituut practisch zien toegepast, daartoe in
de gelegenheid gesteld, daük zij de medewerking
van corporatiën, die behalve een ruime blik op
dit gebied, ook voldoende middelen ter beschik
king hebben, om financiëel, deze zaak tot uit
voering te brengen.
Niet elke vereeniging die ziekenzorg beoefent,
verkeert onder dergelijke gunstige omstandig
heden, dat deze overal gevoelde noodzakelijkheid
kau worden aangewend, omdat de financiëele
draagkracht niet altijd gelijken tred houdt met
de gebleken wenschelijkheid.
Dit was voor het hoofdbestuur van de pro
vinciale Zeeuwsche Vereeniging „het Groene
Kruis" eene aanleiding om zich tot de Staten van
ons gewest te wenden met het verzoek een sub
sidie van f 1000 te voteeren, ten einde daar
mede de afdeelingeu, die daaraan behoefte
hadden, te steunen in huu pogingen om wijk
verpleging in het leven te roepen.
Het hoofdbestuur toch, ging uit vau den
geenszins laakbaren gedachtengang dat de pro
vincie, die gelden beschikbaar stelt voor de ver-
pleging van de lijders aan de gevreesde tuber
culose, maar bovendien ook voor verbetering
van paardenras, rundvee en zelfs geitenstam
boeken, toch ook wel iets zou voelen voor de
huisverpleging van de lijdende menschheid.
Inderdaad was ten opzichte van deze gezind
heid der Staten niet misgetastevenwel werd
het subsidie niet zoo maar blootweg toegestaan.
Er moest kunnen aangetoond worden dat er
afdeelingeu waren die aan eene bijdrage behoefte
haddeD. Binnen korten tijd had zich een vijftal
afdeelingen en combinaties van aangesloten ver-
eenigingen aangemeld die grooten prijs zonden
stellen op dezen stenn teDeinde de wijkverple
ging ter hand te kunnen nemen.
Gewapend met deze beschikking werd aan elk
der vereenigingen een evenredig bedrag toege
zegd tot een maximum van f 200 per jaar.
En toen 4e uitkeeriog geschied was en aan
Ged Staten de declaratie werd overhandigd,
kreeg het hoofdbestuur het bescheid, dat dit
college de uitbetaalde bedrageu niet zoa resti-
tueeren omdat de Provinciale vereenigiog be
schikte over een batig saldo op de rekening.
Dat was een mooie uitvlucht om zich aan de
uitbetaling te onttrekken, maar ze was niet
redelijk en zeker niet fair. Want daar het geens
zins op den weg kan liggen van afzonderlijke
afdeelingen om bij de Provincie om stenn aan