van Zaterdag 27 November 1920. Tweede Blad. k Uit onze omgeving. RECHTZAKEN. VisscheriJ. gehouden te Oud-Vossemeer op 19 November 1920. lerseksche en Thoolsche Courant XVI. ,30 Dt. nda nds De aanhoudende droogte in de maand October vestigde weer onwillekeurig de aandacht op het feit, dat het weer een meesprekende factor is in de menschenwerelddroogte, aanhoudende regens, strenge koude, verschroeiende hitte, kortom alle afwijkingen, het weer betreffende het heeft door alle eeuwen heen tot op den huidigen dag stof tot spreken verstrekt aan duizenden menschen. Een weerpraatje toch geeft immers in den regel een aanknoopingspunt aan overigens elkander wild vreemde menschen op reis vormt het nu een maal een introductie met zijn medepassagiers. In den loop der tijden heeft meermalen een afwijking in de weersgesteldheid plaats gehad, die in de kronieken opgeteekend werd. In onzen tijd, althans de eenigszins bejaarden, herinneren zich nog den *mooien* winter van 1890 op 1891, toen het van einde November tot half Maart zóó hard vroor, dat de ouden in vorige eeuwen er van geschreven zouden hebben „als bij menschenheugenis niet had plaats gehad", en zoo ook van den drogen zomer in 1911. Uit de oude Zeeuwsche kroniek vonden wij dan een aantal herinneringen van weersgesteld heid, schaarschheid en overvloed, waarvan het wel de moeite loont een en ander te vermelden. Van aanhoudende regens mag zeker het jaar 1408 genoemd worden. Op 5 Juni viel er een overzware hagel, en kort daarna begon het te regenen, waarmede het even vier maanden lang aanhield, zoodat het land vol opperwater stond, dus zoo iets als uit onze vroegere jaren, toen, Daar ik meeu, de kalender 1879 aanwees. Hoe het er toen met den hooibouw en oogst heeft uitgezien in dat jaar heeft de Kroniek schrijver niet juist vermeld, maar 1879 zal voor de ouderen onder ods, toen wij het hooi ook zageu ervaren* van de weilanden, wel een voor beeld geweest zijn, vooral omdat eeuwen geleden de suatie nog wel meer zal te wenscben over gelaten hebben dan in het aan ons bekende regenjaar. Dat het koren en meest al de vruchten in Zeeland uitgezaaid, bedierven, zegt de kro niekschrijver er uitdrukkelijk bij op het jaar Van 1444, wanneer het meest alle dagheu regende Tan St. Jansmisse tot Bauiisse, alzoo van 24 Juni tot 1 October. Toen zal het er kostelijk uitge zien hebben in de lage, rotte, ondoorkombare wegen van Schouwen, Tholen en Zuid-Beve- landen, bekend als slijk- en slobber wegen. Geheel omgekeerd was het iu 1442, twee zomers dus voor den laatst vermelden natten toen regende het geen zesmalen van Mei tot ^itober. Deze bijzonder droge zomer werd door cco zeer drogen winter met felle en langdurige vorst gevolgd. Vau twee andere kort op elkander gevolgde dergelijke zomers, maakt De Kanter melding in zijn Kroniek van Zierikzee. De eerste ia die van 1471, toen tengevolge van de droogte geen water was te krijgen, alom groote sterfte werd veroorzaakt. De oogst was voor Augustus binnen en den 1 September dronk men in Hol land en Zeeland overal nieuwen Rijnschen most. Vader Reigersbergh vermeldt dezen zomer &1b een bijzonder gelukkigen, want hij spreekt van een schoonen zomer, trouwens, hij heeft redeD, om te zeggen „God zij lofwanneer hij er bijvoegt dat er „overvloedich was van alle vruchten", hetgeen ongetwijfeld met de droogte kan samengaan. Zie zomer van 1911. Dat het wee jaar later, in 1473, met de vroege rijpheid ier granen eveneens was, zal men wel gelooven, wanneer men bedenkt, dat het van Mei tot in Dctober niet regende. Van het ^ziltige* Schouwen terd toen gemeld, dat vau den karper, een echte zoetwatervisch, meer dan tienduizend exem plaren in dat eiland werden gevangen. Ook 1545 soet zich door droogte bizooder hebben geken- uerkt. In zestien weken regende het nauwelijks, le beesten' stierven hier en daar van dorst besmettelijke ziekten vloeiden er uit voort, •v. Het spreekt van zelf, dat de oogsten in zulke buitengewone jaren van regen of droogte niet aan de verwachtingen konden beantwoorden behalve de geooemde jaren hierboven wordt in lgemeene uitdrukkingen nog melding gemaakt an een schralen oogst nog tweemalenin 1505 leerschte de muizenplaag zoo sterk, dat men lechts een „achtendeel" ^(20 L.) van de honderd chooven, alzoo verre, zeer verre beneden ge- rone oogsten verkreegde oogst van 1524 viel egen door onweders en hagel. Dan krijgt men vermeldingen over de natuur- ijke gevolgen van goede en kwade oogsten, iure en goedkoope tijden. De zware stormvloed van 15 November 1437 ïad in Holland en Zeeland, zooveel land onder rater gezet, dat ooeindig veel van het gezaaide mren teniet ging, en een dure tijd volgde. Want den hongher was doen alzoo groot Een roggebroot moeste drie pont wegheD, Daer moest men vier groot ende een half oin gheven, Een schepel Rogge was harde diere, IMen cochtet om een goude Riere (rijder.) taal van be- lar. rij- te >or- md. len- i de iag- azet yoor ling de roor [erk r te rend dat ilsel 1 en ocht 8 vol- Deze schaarschheid duurde bijna twee jaren lang. Donker zag het er ook nit in 1522, wanneer de tarwe zoo dnur was, dat arme lieden brood van gerst, boonen en erwten moesten bakken. Niet beter was het in 1557, toen men in den voorzomer de tarwe vijfmaal zoo duur moest betalen, als wat later na de inzameling van den nieuwen oogst. Te Zierikzee werd onder anderen er zeer streng opgepast dat er geen brood uit de stad werd gevoerd. Een slimme Duivelandsche boer ver schalkte evenwel de toenmalige commiezen. Hij pakte een doodkist vol brood en voerde die door de poort als een vriend, die begeerd had in Duiveland begraven te worden. Een door trapt stok, niet buiten schijn van spot. Wij behoeven daaraan weinig toe te voegen, want werkelijk onze oorlogsjaren hebben op dit gebied staaltjes gegeven, die ongetwijfeld onze oude voorvaders bewondering zouden afgedwongen hebben. Dat alles komt nog niet bij de dunrte in het jaar 1546, toen voor een zak tarwe in Zeeland twaalf ponden Viaamsch of f72.betaald werd. In onze dagen hebben wij ook wel gehoord van dien prijs, maar wij moeten daarbij niet ver geten, dat in die dagen het geld veel schaarscher was. Aangenamer, zoo zegt de sprokkelaar uit de oude Kronieken aangaande bovenvermelde ge beurtenissen, dan het vernemen van die akelige schaarschheid, zal het zeker zijn te vernemen van overvloed en goedkoopte. Boxhoru zegt in zijn aanteekeniugen, op het loon van een meesterknecht, dat deze verdiende drie grooten, een opperman 10 duiten, toen in de 15e eeuw de toren van Zierikzee werd gebouwd. (Wordt vervolgd.) Iu de zaak, welke eenigen tijd geleden in ons blad is vermeld, omtrent het visschen op eens anders perceel zonder toestemming van den pach ter van het perceel is thans ook door den Hoogeu Raad der Nederlanden uitspraak gedaan. Bij vouuissen van het kantongerecht te Bergen op Zoom en van de Arrondissements-Rechtbank te Breda was beslist, dat zulks geen strafbaar feit opleverde, terwijl door den kantonrechter té Tholen bij dient vonnis van 31 Mei jl. was beslist, dat een dergelijk feit wel strafbaar was. Hieronder volgt thans de beslissing van den Hoogen Raad in deze qnastie: „Overwegeude, dat artikel 36g, bepalende, dat in het Zeeuwsche Stroomen visscherijreglement, onder, „in uitsluitend gebruik gegeven, plaatsen" wordt verstaan „plaatsen door den Staat verpacht", daarbij niet onderscheidt of het gebruik dier plaatsen wordt verpacht tot de visscherij iu geheelen omvang, dan wel beperkt tol een be paald soort visscherij, zoodat ofschooD, gelijk hier is beslist, de Staat meergenoemd perceel 68 had verpacht aan J. Moelker, alleen tot ge bruik voor de vangst en teelt van oesters, mos selen en andere schelpdieren, en daarbij van overgang van het overig vischrecht, dus ook van dat op bot geen sprake was - deze vischplaats in deo zin van het reglement als eene „in uitsluitend gebruik gegeven plaatsen de pachter J. Moelker, als rechthebbende op deze plaats is aan te merken; dat nu krachtens artikel 17 lid 1 van dit reglement, gelijk dit luidde tijdens de bewezen feiten werden gepleegd, op plaatsen in uitslui tend gebruik gegeven aan anderen dan deu rechthebbende en de houders vau zijn boveo omschreven vergunning, alle visscherij is ver boden, mits die plaatsen zijn afgezet met over dag duidelijke zichtbare boeien of bakens (zijnde deze laatste eisch vervallen tengevolge vau de bij Koninklijk besluit van 26 Maart 1920, Staatsblad no. 126 a&Dgebrachte wijziging vau het Reglement); dat derhalve aan de beklaagdenzoo zij niet waren houders van de vergunning van den pachter van het perceel van J. Moelkerdaarop alle visscherij, dus ook de bolvaugst, was verboden dat deze uitlegging niet alleen steun vindt in den tekst der genoemde artikelen, inaar boven dien strookt met de strekking dier bepalingen vermits daaraan kenlijk de bedoeling ten grond slag ligt om den pachter eene veilige en onge stoorde uitoefening van zijn recht te verzekeren hetgeen ook blijkt zoowel uit artikel 18 vau het Reglement, waarbij aan anderen dau den rechthebbende, zonder diens verganoing ver boden wordt zich op in uitsluitend gebruik gegeven plaatsen te bevinden als uit artikel 19, waarbij verschillende handelingen worden aan geduid, welke op of bij deze plaatsen niet ge oorloofd zijn, welke voorschriften onmiskenbaar ten doel hebbenhet door de pacht verkregen recht op de vischplaats tegen iedere mogelijke aanranding of storing door anderen te beschermen dat mitsdien de grondenwaarop de Recht bank (d. i. de Rechtbank te Breda Red.) bare uitspraak deed steuoeo, terecht door den requiraut (d. i. de Officier van Justitie te Breda, die tegen die uitspraak cassatie heeft aange- teekend Red.) zijn bestreden". De Hooge Raad overwoog verder, dat het feit, zooals h«t iu de dagvaarding was omschreven en door de Rechtbank te Breda was bewezen verklaard (nl. het visschen op bot op eeDS anders perceel zonder vergunning van den Staat) geheel buiten het Reglement op de Schelde en Zeeuw sche StroomeD, ja zelfs buiten elkeD wet omging, daar dit nergens verboden is, en verwierp derhalve het beroep iD cassatie. Het is echter duidelijk, dat het déarom niet giDg. Het ging niet om de vraag of men om te visschen naar bot op eens anders perceel vergunning noodig had van den Staat, want ieder visscher weet wel, dat dit niet het geval is; doch het ging om de vraag of het geoorloofd is om op een door een ander gepacht perceel te visschen naar bot of naar andere viech zonder vergunning van den pachter. Op dit punt nu heeft de Hooge Raad eene pertinente uitspraak gegeveö, welke met het vonnis van het Kantongerecht te Tholen vol komen in overeenstemming is. /yUat derhalve aan de beklaagden, zoo zij niet waren houders van de vergunningen van den ^pachter van het perceel J. Moelker daarop ALLE VISSCHERIJ, dus ook de botvangst, #was verboden*. Duidelijker kan het niet worden gezegd. De lieer J. Moelker en alle andere oesterkweekers kuDnen nu op dit punt volkomen gerust zijn. De *principieele kwestie* is beslist in den zin door den beer J. Moelker verlangd, en het zal nu wel niet meer mogelijk en ook niet meer noodig zijn, om op deze zaak ooit meer terug t9 komeD. DAGZEGELS. Met ingang van 28 Nov. 1920 zullen bij de Raden van Arbeid, de zegelverkoopers en de postkantoren dagzegels verkrijgbaar zijn van 71j2- 10 en I2Y2 cent. Deze mogen alleen gebruikt worden voor losse arbeiderswerkvrouwen, naaisters e.d. en wel ip 't algemeen voor Mannelijke arbeiders. Van 14 tot en met 17 jaar een dagzegel van 10 cent. Van 18 jaar en onder een dagzegel vao 12 */2 cent. Vrouwelijke arbeiders. Van 14 tot en met 20 jaar een dagzegel van 10 cent. Van 21 jaar en ouder een dagzegel van 121/2 cent. Een uitzondering vormen de arbeiders in land- en tuinbouw van 14 tot en met 17 jaar, waarvoor een dagzegel van 7 V2 cent mag worden geplakt. Het gebruik dezer dagzegels is alleen geoor loofd indien slechts 1, 2 of 3 dagen iu dezelfde kaleuderweek voor denzelfden werkgever wordt gewerkt. Zoodra 4 dagen of meer bij denzelfden werkgever wordt gewerkt, wordt het gebruik dezer zegels overbodig en ook nadeelig. De zegels moeten door den werkgever worden gedagteekend, anders worden zij geacht niet door hem te zijn geplakt en voor eiken dag waarop wordt gewerkt moet 1 zegel worden geplakt. Een gedeelte van een dag geldt dus als eeD geheele dag. Van samenstelling van uren of halve dagen is geen sprake. Is de lijd, waarvoor de kaart geldt, nog niet verloopen, doch de kaart reeds vol geplakt, dan moet zij dadelijk worden opgezonden aan den Raad vau Arbeid. De arbeiders boven de 35 jaar worden er in hun eigen belang met nadruk op gewezen, dat, om recht op ouderdomsrente te krijgen, moeten zijn geplakt voor degenen die op 3 JDec. '19 reeds 60 jaar waren, voor elk jaar vanaf 3 December '19 tot bet bereiken vau het 65e levensjaar minstens 39 weekztgels of zooveel keer 4 dagzegels (omdat 4 dagzegels hierbij tellen als 1 weekzegel.) Voor degenen, die op 3 Dec. '19 jonger dan 60 jaar waren, voor elk jaar tusschen 3 Dec.'19 en het bereiken van hun 60e jaar minstens 47 weekzegels of zooveel keer 4 dagzegels en van hun 60e tot hun 65e jaar minstens 39 week zegels of zooveel keer 4 dagzegels. Arbeiders, laat geen dagzegel schieteD, want voor u en mocht gij komeu te overlijden voor de weduwe en weezen, houdt de rente iu hoofd zaak verband met de totaal waarde van de ge plakte zegels. OPENBARE RAADSVERGADERING Voorzitter de burgemeester. Aauwezig alle leden. Na opening der vergadering deelt de voor zitter mede dat deze vergadering zoo spoedig is belegd in verband niet het stakeu van stemmen in de vorige vergadering. Daardoor toch zijn geen besluiten genomen en kan de gemeeote- begrooting dieöst 1921 welke vóór 1 Januari 1921 goedkeuring behoeft niet ter verdere af handeling worden opgezonden. Krijgt de begroo ting niet de vereischte goedkeuriug dan brengt dit verschillende administratieve bezwaren met zich mede. Hierna worden de notulen gelezen en onver anderd vastgesteld. Thans wordt aan de orde gebracht hel voor stel van den heer Vermet om de mioimumjaar- wedde van den secretaris f 300 hooger te bepalen. De voorzitter zegt dat over dit voorstel de stemmen hebben gestaakt en het dus feitelijk niet meer noodig is de discussies te openen, stemmen is voldoende. De heer Ooms is van meening dat de be grooting niet is goedgekeurd, doch dat de re kening dienst 1919 definitief is vastgesteld. De heer Aarnoudse zegt dat als de voorge stelde salarisregeling toch komt, we even goed kunnen wachten, de secretaris heeft dit jaar reed9 f 300 verhooging gehad, en nu weer f300, dat maakt f 600 op één jaar; hij heeft niets aan te merken op den secretaris. De heer de Wilde verklaart dat ook hij den secretaris niet ongunstig is gezind, doch liever wachten wil. De heer Ooms merkt op dat het niet om f 600 gaat, maar om pl.m. t 800, hij zou gaarue nadere motieven van den heer Vermet vernemen, vroeger hebben de ambtenaren a. h. w. hoDger geleden en hij begrijpt niet waarom men nu zoo hoog wil. De voorzitter merkt op dat indien het juist is dat de ambtenaren vroeger honger geleden hebben, het hoog tijd is dat daarin nu veran dering wordt gebracht en daarom is het juist goed dat men f 300 meer wil geven. De heer Ooms zegt dat het hier gaat om pl.m. f 800, dit moet door de belastingbetalers worden opgebracht, de secretaris heeft nu met bijbaantjes f 2400. De heer de Rijke zegt dat men die bijbaan tjes niet mag mederekeuen, dat wordt niet ver diend als secretaris. De voorzitter vraagt of nu de heer Ooms de belastingbetalers naar voren schuift, hij dus fei telijk tegen alle verhooging is. De heer de Wilde gelooft dat het de draag kracht van de gemeente te boven gaat, op den duur zal het op deu minderen man gaan druk ken, en daar kan men weinig van halen. De heer Vermet vraagt wat of een hoofd der school verdient. De voorzitter zegt dat als het zoo doorgaat deze van f4100 tot f4200 zullen gaan ver dienen, buiten hun privaatlessen en andere bij verdiensten. De heer Vermet beschouwt een secretaris even hoog als een hoofd van een school en er wordt niet eens het bedrag van een hoofd van een school gevraagd, bovendien mag men de pres taties toch ook wel laten mede gelden. De heer Ooms zegt dat een hoofd vau een school door het Rijk wordt betaald; bij aanneming van 't voorstel komt de secretaris na 2 of meer jaren ook op f 4000 hij heeft niets tegen den secre taris, deze is flink genoeg, maar waarom heeft men al vroeger niet verhoogd hij gunt hem de jaarwedde, doch wil niet in de circulaire be rusten. De voorzitter zegt dat men naar vroeger Diet mag rekenen, de tijden zijn geheel veranderd. Het voorstel in stemming gebracht, wordt dit verworpeu met 4 tegen 3 slemmeD, voor de heeren Vermet, de Rijke en den Engelsman. Hierna komt aan de orde wijziging van de gemeeDtebegrooting dienst 1921. Met 4 tegen 3 stemmen wordt besloten de gevraagde wijziging niet aan te brengen, voor de heeren de Rijke, Vermet en den Eugelsman. Niets meer aan de orde zijnde deelt de voor zitter mede dat hij heeft geïnformeerd en hem gebleken is dat Poortvliet een subsidie had toe gekend aan de School voor hand- eu bouwkundig teekenen te Tbolen, doch niet bereid was die subsidie te verhoogen. Voorgelezen wordt een brief, waaruit blijkt dat Gedeputeerde Staten den Raad niet bevoegd achten tot het vaststellen van maximumprijzen op melk, waarom de ingediende verordening niet is goedgekeurd. De voorzitter deelt mede dat de minister de maximumprijzen voor melk met ingang vau 1 October jl. beeft ingetrokken. De beer Ooms concludeert dat de Raad der halve geen maximumprijzen mag vaststellen. Thans deelt de voorzitter den heer den Eu gelsman mede dat het brood hier 43 cent de Kilo, dus beneden den maximumprijs, welke 45 cent de Kilo is. De heer den Engelsmau zegt dat hem dit bekend is, 't is hem niet te doen een maximum prijs te bepaleü, hij heeft er alleen op willen wijzen dat de broodprijs voor 1 November jl. 43 cent de Kilo was, terwijl die prijs thans nog ongewijzigd is en de blocmprijs met f 1.50 is ge daald, hetgeen de bakkers in hun zak steken. Niemand meer het woord verlangende wordt de vergadering gesloten.

Krantenbank Zeeland

Ierseksche en Thoolsche Courant | 1920 | | pagina 3