waterschappen, 's Polders grootte in 1344. De tegenwoordige oppervlakte. Waaruit de oudst bekende omvang bestond. Gesteldheid van den grond. Afwisseling daariD. Uiterste Nieuwland. Het tot dusverre inge dijkte gebied bezit nog gelegenheid tot bet doen ontstaan van een accres. De langs de kust van den Noord liggende gorzen. Vergunning verleend tot inpoldering van deze aan Frank van Borssele, man van Aéleonora van Sulen 1369. De gorzen bekend onder den naam van De Stroyck. Geen gevolg gegeveu aan de verleende vergunning tot bedijking. Volgt opnieuw octrooi tot inpoldering door graaf Willem VI aan Floris vnn Borssele 1416. Waaruit de gorzen destijds gezegd worden te bestaan. De Stoijck en Nieuw-Ravensoord. Lig gen aan den oostkant begrensd door het diep genaamd de Wateringhe". De verdere vlieten daarlangs vloeiende. De schotbaarverklaring van den polder 1455. Zijne alstoen bestaande grootte. Nasporingen omtrent den tijd der bedijking. Wat Beygers- bergh dienaangaande verhaalt. Het Uiterste- Nieuwland hoogstwaarschijnlijk bedijkt in 1441. De polder onder 't beheer van den ambachts heer Frank van Borssele tot stand gekomen. De ondste benaming van de dijkage. De polder van de Waard-Ee. Afgedamde en inge sloten wateren door de bedijking. De opgewor pen dijk. Een deel daarvan door de inpoldering van St.-Annaland in binnendijk veranderd 1475. Eea ander vak door de afsluiting van den Breeden-Vliet aan den aanloop der wateren onttrokken 1560. De dijk in zijn geheel in binnendijk veranderd door de inpoldering van Stavenisse 1599. Het blijkt niet dat het Uiterste-Nieuwland in zijn geheel is overstroomd. De gedeeltelijke invloeiing in 1665. De polder niet door zware lasten gedrukt. Bericht waaruit zijne verdediging bestond. Suatie. Omschrijving der vroegere en later gevolgde wijze van uit- of afwatering. De aan vankelijke loozing op den Hals, op het scheidings water tusschen de heerlijkheden van St.-Maar tensdijk en Stavenisse. De sluis gedicht 1599. De polder verkrijgt eene gemeenschappelijke suatie met den Noord, het Middelland en het Oudeland. Ondervond vanwege zijn meer gunstige liggiug weinig last van het hemelwater. Grootte. De grootte van den polder in 1455. De tegenwoordige omvang daarvan. Geene ver gravingen komen voor. De gesteldheid van den grond. Muyepolder. De Muyepolder als aeires aan den zuidkant van het Oudeland. De polder in de monding van de Haast Ee of den Pluimpot aangewonnen. Zijn naam aan die Mude of de monding van het water ontleend. De polder ook als de Groote Muije bekend. Tegenstelling van de beperkte bedijking, die als de kleine Muye stond bekend. De polder schotbaar verklaard 1512. Moet weinig tijds te vorer zijn bedijkt. Hoogstwaarschijnlijk ontgind in 1494. Wat door auderen wordt bijgebracht nopens den tijd der bedijking. Nadere opmerkingen omtrent het totstandkomen van den Muyepolder in betrekking tot het Ondeland. Wat bij des- zelfs bedijking bedongen is. De zeedijk van den polder. Grootelijks alsnog aanwezig. Het Schen- keldijkje tegenover den Houwer of Spuiboezem ge slecht. De Houwer thans als kleine Kaai bekend. De minder gunstige ligging van den Muye polder. De dijkage door den St. Felixvloed overstroomd 1530. Wordt herbedijkt. Lijdt op nieuw schade 1532. De polder weder schotbaar verklaard 1539. Vloeit andermaal in 1552. Benarde toestand van de dijkage 1566. Ge ringe waarde der gronden. Geldnood. Een per ceel land genaast voor een onbeduidend tekort in het geschot. Het perceel verkocht. Brengt het schuldige niet op. Vermoedelijk de polder zwaar beschadigd door den Allerheiligenvloed van 1570. Tijden achter een weinig van den toestand des polders bericht. Beschouwingen omtrent de gesteldheid in dien tusschentijd. Vroeg de gorzen langs de kust verdwenen. Wordt door zwaar onderhoud gedrukt. Ingelanden verzoeken om bijstand bij de Staten. 1665. Ontvangen dien. Roepen andermaal de hnlp van deze in voor de „dangerense dijkage" 1671. Groot verloop van den dijk. Ingelanden verlangen eene algeheele verbetering daarvan. Wat zij daarvoor veil hebben. Eischen dat de Prins met zijne vroonen en tienden in de kosten zal bijdragen. Bedenking daartegen. De polder overstroomd 1671. Men besluit den polder te verlaten. De Prins met het voorstel van Ingelanden iu kennis gesteld. Zijne Hoogheid tracht inge landen door tusschenkomst van mr. Johan van Vrigberglie van hun voornemen te doen afzien. Wordt gewezen op het belang van het voortbe staan van den polder. Geen vryheid om dien te verlaten ingevolge den brief van uitgifte. Het verloop vau de waterkeering. Wat »er- eischt wordt voor haar herstel. Wat men zelf genegen is daarvoor om te slaan. Het verlangen van een subsidie van de achter polders. Wat ingelanden vorderen van den Prins. De vroonen te beschouwen als dijkers-gpmsten. Belasting van de Tienden. Het verlangen dal alle ingelanden hunne erf zullen verlaten in welk geval de polder voor rekening vau de achterpolders zal worden bedijkt. De meeste der geërfden nemen met het voorstel genoegen. De zending van afgevaardigden naar des Prinsen Raad. De Raad daartoe niet te be wegen. Wendt pogingen aan tot het behoud van den polder. Vraagt alleen steun van de achter gelegene dijkages. Besprekingen van den brief van uitgifte. Nadere beschouwingen daaromtrent. De Prins laat den bedenkelijken toestand des polders bespreken met de Staten. De dijkage zwaar beschadigd 1573. Groote bressen in den dijk. Men verlangt eene locale inspectie vanwege de Staten. Onzekerheid van de toekomst. De Staten nemen een besluit. Het dijkgeschot be paald op 60 gulden het Gemet. Stelt ook dat van de achterpolders vast. De dijk verhoogd en verzwaard 1674. De polder overstroomd 26 Januari 1682. De dijken opnieuw zwaar beschadigd. De polder vloeit ook in op 3 Maart 1715. Veel schade ontstaan. Velen verlaten hun eigendom. Wat 's Lands Inspecteurs noodig achten. De verklaring van ingelanden. Geen gelden voor den polder meer veil te hebben 1715. Het bestuur wendt zich tot de beheerders van 's Prinsen domeinen, 't Prinsen Raad niet genegen deu polder te verlaten. Het verzoek van de eigenaars om vergunning daartoe aan de Staten. Bericht dat daartoe vrijheid bestaat. Verkrijgen nochtans vrijstelling van belasting. Verzoek van ingelanden om de toegestane middelen over een langer aantal jaren toe te staan. Weigering, 's Prinsen Raad dringt op het behoud van deri polder aan. Men besluit daartoe. De Raad neemt het beheer van den polder op zich 1718. De waterkeering verbeterd. De dijkage iu het vervolg niet van rampen bevrijd. Zij overstroomt in 1808. De dijk zwaar beschadigd. Het ge- zaai geheel verloren. De geldelijke uitgaven voor het herstel van den dijk besteed. Wat werd verricht. De vloed van 1825 brengt slechts ge ringe schade teweeg. Nadere beschouwingen omtrent de rampspoedige bedijking. 's Polders zeedijk. Diens afmeting en verde diging. Gevolgde verbetering daarvan. De kosten van de uitvoeringen. Toegestane bijdrage aan polder vanwege het Waterschap. Voorwaarden daaraaD verbonden. Door den vloed van 30 September 1911 geringe schade aan de bedij king onts'aan. Suatie. De polder loost op het Oudeland uit. De plaats van den duiker daarvoor. Het middel \an waterlossing verlegd 1570. De duiker in den binnendijk gedicht. Vanwege het Oudeland een sluisje gebouwd in den Schenkeldijk. De polder loost op den Houwer of Spuiboezem, thans als Kleine Kaai bekend. De waterlossing onvoldoende. Het Oudeland bouwt eene sluis in den zeedijk. Ligplaats en afmeting der sluis. Bestuur en grootte. De polder administratief van het waterschap gescheiden. Maakt overigens daarvan deel uit tot in 1718, Bezit een eigen bestuur. Komt als calamiteuze polder onder gewijzigd beheer. Houdt op als Calamiteuze polder te bestaan na de toezegging eener bij drage vanwege het Qudeland 1872. Zijn tegen woordig bestuur. Grootte. De oorspronkelijke omvang des pol ders in 1512 en 1570. De vroonen onder het Fransche staatsbestuur tot dijkersland verklaard. De tegenwoordige grootte. De vergraven gronden of de karrevelden. De gesteldheid van den grond. Wanneer rnen voor de dijkage optreedt als stembevoegd ingeland. De Kleine Muyepolder. Weinige bekendheid van het bestaan van dit polderlje. Waar het gelegen was. De tijd van inpoldering. Vermoe delijk kort na het ontstaan van de Groote Muye bedijkt 1520. Het poldertje heeft als tegen stelling van de Groote Mnye aan zijn beperkte oppervlakte zijn naauq ontleend. Wat nog wordt aangetroffen van de bedijking. Werken nitgevoerd bij de Kleine Muye 1570. De dam, strekkende van den Schenkeldijk van de Groote Muye tot aan het schor van de Kleine Muye 1595. Het poldertje vermoedelijk ingevloeid en verlaten in 1570. Slabbecoorne. Eene bedijking uit gorzen of aanwassen in de Haast-Ee of den Pluimpot ge vormd. De tijd van het ontstaau niet bepaald. De inpoldering blijkens de kaart van Zeeland geschied in 1594. Foutieve opgaaf. De zuidelijke dam van den Pluimpot sluit aan den dijk van Slabbecoorne aan. De polder bestond reeds in 1556. Wordt genoemd in 1562. De inpoldering vermoedelijk geschied in 1494 door Anna van Bourgondië. Slabbecoorne schotbaar verklaard 1512. De dijkage onder den naam van St.-Maartenspolder vermeld. De dijk voor deszelfs ontginning op geworpen. Heeft niet van den stroom te lijden gehad. Onbekendheid of de polder in de XVIe eeuw is overstroomd. Bevloeiing door het storm- getij van 26 Januari 1682. De ontstane schade aan den dijk van geriugen omvang. Veel na deel aan de gronden en vruchten toegebracht. Het dijksbestuur verzoekt financieelen steun bij de Staten. Slabbecoorne breekt in door den stormvloed van 1808. Waar ter plaatse de dijkbreuk ont- stoud. Afmetiugen daarvan. Sterke instrooming van het getij. Een vast gemeerd vaartuig in de haven van Scherpenisse losgerukt, drijft door de gevallen opening tot tegen den binnendijk van het Oudelaud. Kosten van het dichten der door braak. Slabbecoorne vloeit in 1825, Hooge stand van het stormgetij. Vijf doorbraken ontstaan. Het ingestroomde zeewater voortgestuwd tot tegen den dijk van St.-Annaland. Veel schade veroorzaakt. Opmerkingen omtrent de overslroo- iningeu. Niet door afslag, maar door overvloei ing, de inundatiën ontstaau. De zeedijk. Diens oudergane verbeteringen. Wat daaraan iu 1908 is verricht. De eindelijk daarvan verkregen af metingen. Sua'ie. Beschouwingen van de suatie door den steenen duikersluia op den Pluimpot. De kostelooze uitloozing van den Pluimpot en den Houwerpolder. Redenen voor die vrije uitwa tering. Grootte. De grootte van den polder in den loop der tijden niet veranderd. Van 1512 tot 1570 bedraagt de omvang 60 Gemeten schot baar land. De tegenwoordige grootte. De aard of de gesteldheid van deu grond. Molenpolder. De Molenpolder of het voorma lige Alteklein. Een der minst omvangrijke be dijkingen van het gehceleeiland. Waaruitontstaan. Het poldertje tegen Slabbecoorne en het Oudeland aangewonnen. Wanneer de bedijking heeft plaats gehad. Vermoedelijk geschied in 1520. De tegenwoor dige benaming genoemd naar den voormaligen molen op den Schenkeldijk van Slabbecoorne. De dijk voor de ontginning opgeworpen. Heeft niet van de wateren te lijden gehad. De onvoldoende afscheiding van Slabbecoorne. De Molenpolder bij bevloeiing van de aanliggende dijkage telkenmale overstroomd. Afmetingen van den dijk. Wordt met hoogsteenvoudige werken verdedigd. Wat tot voorziening iu het onder houd wordt omgeslagen. Hetgeen ontbreekt door het waterschap verstrekt. 's Polders beheer. In het onderhoud door het waterschap opgenomen 1808. Het be stuur van het waterschap voert over het pol dertje beheer. De grootte van de dijkage. De aard of de gesteldheid van haar grond. Nieuw-Ravensoord. De benaming der schorren tusschen den zeedijk van het Uiterste-Nieuwland' en de Winkel-Ee. Maken deel uit van de heer lijkheid van St-Maartensdijk. Vallen droog bij de ontginning van St-Annaland 1475. Vormen geen zelfstandige bedijking. Na hunne insluiting ten onrechte als polder aangemerkt. Nieuw-Ravensoord brengt geen dijkgeschot op voor het onderhoud van den polder Oudeland van St-Annaland. Alleen bij buitengewone om standigheden daarvoor dijkgeschot omgeslagen. Mogelijke voorwaarden gesteld voor de aansluiting der dijken van den polder Oudeland van St-Anna land aan die van het Uiterste-Nieuwland. Ge legen voordeel in die aansluiting. De gronden droog gevallen in 1475. De gorzen behoorden bij de bedijking aan Eleonora van Borssele, echtgenoote van Gysbrecht van Nigen- rode, en na diens overlijden, van dan aan Buren De omvang van Ravensoord. Deszelfs grondge- steldheid. Pluimpot. Groote- en Kleine Landekens. De gronden onder deze namen bekend. Deelen van den af- en ingesloten Pluimpot. Alle gelijktijdig droog gevallen 1556. Onzekerheid of sommige deelen afzonderlijk zijn omkaad geweest. Hunne geschiedenis vervat in die van het ingepolderde vaarwater. De grootte van de gronden. Derzelver aard en gesteldheid. Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Ierseksche en Thoolsche Courant | 1914 | | pagina 14