lüütllji, pijl aai it Waait! ia itsliflttll, laiiltn, nu.
r
r
Zaterdag 20 Juni 1914.
Dertigste jaargang.
EN
N
Tweede Blad.
'ij
FEUILLETON.
Hond van den Blinde.
IERSEKSCHE
THOOLSGHE COURANT
2051
MK1
be
et.
»nbare gemeenteraadsvergadering te Stave-
i»e, op Maandag 15 Juni 1914, welke is
herschapen in een conferentie.
e openbare vergadering die was uitge-
"iven om 2,30 ure kon door onvoldoend
ezige leden niet op het bepaalde uur
ien geopend. Het corivocatiebiljet dat
nig punt van de agenda vermeldde be-
ing ^waterleiding" in verband met
lspoor op het eiland Tholen schijnt
an oorzaak te zijn geweest. Vier
n raadsleden tegenstemmers water-
g in vorige openbare vergadering
II lijnen van de aanwezigheid van 5
llJemde heeren, per auto van Jhr. van
enburgh gearriveerd, op de hoogte te
i1 gebracht. Deze heeren raadsleden
licht in voorvergadering laten op
M wachten, zoodat zij 10 minuten over
bepaalde uur in de vergaderzaal ver-
[nen.
de gewone complimenteering en
telling, vraagt het raadslid de heer
'raate, die de presentielijst ter teeke-
w wordt aangeboden Mijnheer de voor-
er is het mij vergun t oen enkel woord
reken
oriittcr: Wij zijn nog niet m open-
vergadering.
traateIk verzoek u toch eerst een
te mogen spreken voor ik de pre-
elijst kan teekenen. Kan u mij dit niet
r staan, dan verzoek ik daartoe den raad
h in deze te willen uitspreken.
Dé voorzitter, dus u maakt daarvan een
y irstel dat kan ik niet toelaten omdat
C openbare vergadering, die staat gehouden
worden, nog niet door mij is geopend.
De heer Verstraate, dus u kunt mij
orens ik de presentielijst teeken niet
i woord te spreken toestaan? dan wordt
[euoodzaakt te vertrekken.
voorzitter, eerst wanneer ik de ver-
iring heb geopend, kunt u het woord
en.
BnDe heer Verstraate, aangezien ik door
öpening der presentielijst blijk zou geven
mijn aanwezigheid, moet ik u ver-
n dat u mij noodzaakt deze zaal te
ten, aangezien het een onwettige
rgadering is, spr. verlaat daarna de zaal
eneens Wethouder Hage; met de ver-
lèing dat de vergadering onwettig is
het leven geroepen. (Is dit misschien
te ,fidatde vijf vreemde heeren hebben plaats-
nomen aan de groene tafel? Verslaggev.)
De heer Potappel verlaat ook de zaal
ït de mededeeling dat hij zich ook met
1 handelwijze van den voorzitter niet kan
enigen.
heer C. L. Dorst vertrekt ook.
ladat die heeren zijn vertrokken, zegt
ouder Steendijk, dan kan ik ook wel
rekken.
[e voorzitter, ja wethouder! door ge
brek aan het vereischte aantal leden kan
de vergadering niet doorgaan.
De H. J. Vorst stelt voor een spoed-
eischende vergadering uit te schrijven
tegen heden avond om zeven uur.
De voorzitter, ja dat kan ik wel doen
maar zullen de heeren dan ook verschijnen?
De heer H. J. Dorst dan moeten de
aanwezige leden maar een besluit nemen.
De heer Jhr. van Vredenburch wil trach
ten de heeren nogmaals bij elkander te
verzamelen, en de bezwaren öf te onder
vangen óf indien mogelijk geheel weg te
nemen.
De voorzitter, willen de heeren heden
avond om 7 uur hier verschijnen om het
voorstel van Jhr. van Vredenburch in ver
wezenlijking te doen gaan?
De heer Jhr. van Vredenburch, neen
mijnbeer de voorzitter, om zeven uur ver
gaderen kan niet, dat is te laat.
De voorzitter hamert en sluit de verga
dering; eenigen tijd later werd medege
deeld, dat er mogelijk een voor het publiek
toegankelijke conferentie zou volgen op
de 'mislukte openbare gemeenteraads-ver-
gadering.
Na ongeveer een half uur in de onzeker
heid te hebben verkeerd van de dingen
die komen zouden, zagen wij weer drie
van de vier vertrokken gemeenteraadsleden
de schreden richten' naar de vergaderzaal.
De spanning werd grooter, doordat men
zichzelf afvroeg wat er toch komen zou,
totdat eindelijk door den gemeentebode
werd geboodschapt, dat de heeren in pu
blieke conferentie zouden gaan.
De voorzitter deelt mede, dat' door de
heeren besloten is geen openbare gemeente
raadsvergadering te houden, maar dat de
heeren gemeenteraadsleden hier aanwezig
zes van de zeven met de heeren
Van Oldenborgh, directeur van het
Rijks-bureau voor drinkwatervoorziening
in Nederland; Jhr. de Casembroot, lid van
Gedeputeerde Staten van Zeeland Jhr. van
Vredenburch, voorzitter van het Water
leiding-comité voor het eiland Tholen
de heer Blaupotten Cate en de heer
J. A. Snijder, secretaris van de afd. Tholen
der Zeeuwsche landbouwmaatschappij, in
conferentie zouden gaan inzake de water
leidingkwestie. Het doel van deze confe
rentie is, dat de heeren hier boven genoemd
zullen trachten alle bezwaren weg te
ruimen, die de heeren raadsleden in de
vorige openbare gemeenteraadsvergadering
hebben te berde gebracht, waardoor zij
hun stem tegen toetreding van de vennoot
schap der waterleiding hebben gemeend
te moeten uitbrengen.
Inzonderheid zijn die bezwaren te for-
muleerenin twee hoofdbezwaren. Deze zijn:
ten eerste de risico, die volgens de heeren
raadsleden zou komen ten koste der ge
meentekas, en ten tweede hetd wangsysteem.
Dit zijn de voornaamste punten voor deze
vergadering. Ik zal hierover nu niet verder
uitweiden, alleen heb ik hieraan nog
toe te voegen, dat ik met het oog op dit
urgente probleem een brief heb ontvangen
van onzen afgevaardigde in de Tweede
Kamer der Staten-Generaal Jhr. de Savor-
nin Lohman die ik in de openbare
gemeenteraadsvergadering had willen voor
lezen en die ik daarom nu der ver
gadering zal voorlezen.
Na voorlezing merkt de voorzitter op,
dat deze brief geeft te denken. Dat een
man als onze afgevaardigde zóó voor de
totstandkoming der waterleiding in de bres
springt, doet ons aangenaam aan, en ik hoop
dan ook, dat de heeren door de bespre
kingen zullen terugkomen op het in de
vorige vergadering genomen besluit, daar
Jhr. Lohman ook het zijne tot die tot
standkoming heeft bijgedragen. Ik hoop
dat, wanneer de leden vragen te
stellen hebben, zij deze dan in de verga
dering zullen neerleggen, en dat de heeren
die overgekomen zijn ons van advies te
dienen, die vragen zullen willen en kunnen
beantwoorden, om zoo noodig de bezwaren
te ondervangen, neen, indien mogelijk ge
heel uit den weg te ruimen.
De heer Verstraate vraagt het woord,
dat hem gegeven wordt. Hij begint met
te zeggen ik ben niet dan op dringenden
aandrang van de heeren teruggekeerd en
dan ook nog voorwaardelijk, en daar ik
vermoed, dat die voorwaarden aan de
overige leden,hier teruggekeerd,niet bekend
zijn, zou ik den voorzitter willen verzoeken
mij toe te staan, die voorwaarden aan de
heeren persoonlijk mede te deelen.
De voorzitter willigt dit verzoek in.
De heer Snijder zegt er niet op tegen
te hebben, dat de heeren in privé met de
door de heer Verstraate gestelde voor
waarden worden in kennis gesteld, maar
dat hij de heeren de verzekering kan geven,
dat hij alleen den heer Potappel heeft
gevraagd terug te komen en deze met de
voorwaarden van den heer Verstraate in
kennis te heb en gesteld, en daar de heer
Polappel den heer C. L. Dorst heeft ge
haald vertrouwt hij dat ook deze wel met
die voorwaarden volkomen zal zijn in
kennisgesteld.
De heer Verstraate dankt den beer
Snijder voor die mededeeling, en stelt er
prijs op, die voorwaarden ook in openbare
vergadering- neer te leggen.
Hij wil alleen hooren wat de heeren
hebben mede te deelen en wil in geen
enkel geval door de heeren vragen gesteld
worden, hij weet niet wat zal worden te
berde gebracht, en wil eerst voldoende
materieel hebben, waartoe hij met enkele
heeren in correspondentie is getreden en
daarvoor nog geen voldoende materiaal ter
zijner beschikking heeft; hij hoopt echter
dat zijn bezwaren door de heeren vol
doende zullen worden opgelost. Misschien
zegt het publiek: Hij staat te zwak, hij
durft niet, maar als verantwoordelijk per
soon ben ik altijd omzichtig en voorzichtig
geweest en hoop dat ook te blijven. Ik
heb het de heeren niet te verheelen, dat
ik altijd voor onderzoek ben geweest, ik
heb er voor gepleit, maar de bezwaren
zijn mij te zwaar.
De voorzitter, u zegt ik wil bier geen
vragen gesteld worden omdat gij niet voor
bereid zijt, mij dunkt wij hebben de no
tulen van de vorige vergadering waarin
uw toen geopperde bezwaren zijn neerge
legd, er kan nu getracht worden die op
te lossen.
De heer Verstraate wat ik gevreesd heb
is gebeurd, ik moet vrij zijn, en antwoorden
mijnerzijds moeten niet uitgelokt worden;
ik wil mijn kruit nu in deze vergadering
niet verschieten. Ik heb ook een schrijven
van Jhr. de Savornin Lohman ontvangen,
waarin hij in vier zinnetjes mij tot vragen
heeft gebracht en hoop dat in dat ant
woord mij voldoende gegevens zullen wor
den verstrekt, die mij tot overtuiging zul
len leiden.
De voorzitter dat is dus al een stap in
de goede richting, en ik hoop dan ook dat
door de heeren uwe bezwaren zullen weer
legd worden of althans zoo zullen bespro
ken worden, dat gij zult worden overtuigd.
Is er één van de heeren bereid de be
zwaren van de leden hun bekend
nader toe te lichten, die geef ik daartoe
gaarne de gelegenheid.
De lieer van Oldenburg het woord ver
krijgende zegt: mijnheer de voorzitter als
materieel waaruit ik de bezwaren van de
heeren heb loeren" kennen, heb ik alleen
ter mijner beschikking de ulerseksche en
'fhoolsche courant'' en hoop en vertrouw
dan ook dat die de bezwaren van de heem
volkomen juist zal hebben weergegeven, en
hoop ook tevens dat ook van wat hier be
handeld wordt en wat ik ter verdediging
van die bezwaren hoop te zeggen publiciteit
zal worden gegeven. Ik hoop dan drie punten
te bespreken en te weerleggen:1e. dat Rijks-
steun niet voldoende is 2e. bezwaar dwang-
aansluiting en ten slotte de brochure Von
Lindern.
Eerstens dan dat de rijkssteun niet vol
doende zou zijn dat heb ik mij aange
trokken, daar ik de man ben die de mate
van den rijkssteun heb te beoordeelen.
Ik dien den Minister van advies en alleen
op dat advies wordt de steun in haar mate
bepaald. Nu wil ik u verklaren dat de
regeering nooit zal en mag steunen wan
neer de waterleidingen niet rendabel zullen
zijn of worden, zij mogen nooit worden
slokoppen of bodemlooze putten. De vraag
is, is de onderneming goed, ja dan neen,
en nu is het mijn volkomen overtuiging dat
de zaak kan tot stand komen. De bedoeling
van de regeering is dan ook om ze geheel
buiten de risico der gemeenten tot stand te
brengen. Nu zult gij misschien zeggen er
moet toch rente en aflossing worden betaald
en hoe komen zij daaraan De waterleiding
behoort zich zelf te bedruipen en behooren
rente en aflossing ook te worden gedekt
door waterverbruik. Nu zal men mij vragen
EHA
•GO!
(10)
Toen de hond niet dadelijk wilde terngkeeren,
Izijn meester hem in zijn ongeduld een schop,
•f het dier jankend onder het ledikant deed
Bpen. Reeds was Philippo buiten de deur,
«n hij berouw kreeg over zijn wreedheid en
wr binnentrad.
^Pluto riep hij teeder, en de hond kroop,
zijn buik over den grond schuivende, oot-
oedig naar hem toe. Philippo Dam hem op en
Mime hem. „Wie weet of ik je ooit weerom
.er, fluisterde hij. „Blijf hier, best hondje,
IC® zegen je I"
5 d JBierop zette hij het dier op zijn bed en ver-
ijderde zich haastig.
Hij vond Lucia te huis en gaf te kennen,
hij haar alleen wenschle te spreken. Zijn
oogen stonden strak en zijn handen en lippen
beefdenmen kon duidelijk zieD, dat de onge
lukkige aan de hevigite gemoedsbeweging ten
prooi was.
„Groote hemel, wat is er?" vroeg Pietro's
gade, angstig, door zijn uiterlijk ontsteld. „Is
er een ongeluk gebeurd
Zooals hij zich vaak had voorgesteld te zullen
doen, wierp Philippo zich aan hare voeten. Wat
hij zeide, wist hij zich later zelf niet meer te
herinneren. Hij sprak als iemand, die in ijlende
koorts ligt, en Lucia, die meende dat hij plot
seling krankzinnig was gewordeu, werd bang.
Zij klemde haar kind, dat zij op den arm had,
vaster tegen zich aan en deed een poging om
de kamer te verlaten. Doch de ongelukkige trad
haar in den weg.
„Neen, neen 1" riep hij uit. „Terugkeer is
niet meer mogelijk Ik ga niet heen, vóórdat
ge mij gezegd hebt, of ik leven of sterven zal....
Ik wil hetGe zult of mij toebehooren of
niemand anders
„Bedenk wat ge doet," zeide Lucia. ,yBe-
daar toch, deuk aan je vriend en weldoener,
denk aan Pietro...."
„Spreek mij niet van hem riep Philippo
tandenknarsend uit.
Op dat oogenblik hoorde men onder het venster
een vroolijke stem roepen
„Lucietta Lucietta
Het was Pietro, die, in zijn verlangeu om
de zijnen weer te zien, met een vroegereu trein
was teruggekeerd en op deze wijze zijn vrouw
wilde verrasseu.
Philippo stoud verstijfd van schrik j de forsche
man beefde als een riet.
Wat zou hij aan Pietro zeggen Wat te doen
bij zijn binnentreden Een oogenblik vloog
hem de gedachte door het hoofd, Lucia te
doodeD, zich op den toesnellenden echtgenoot
te werpen en op de lijken van deze beiden
zichzelven te doorsteken. Verschrikt over zijn
eigen moorddadige gevoelens, liep hij naar het
venster, dat zich op gelijke hoogte als het terras
boven den begaoen grond bevoüd, sprong er uit
en holde als een waanzinnige in den duisteren
nacht voort.
Wat stond hem nu te doen Hij over
legde geruimen tijd met zichzelven, zonder het
antwoord te vinden. Toen het tien uur sloeg,
bevond hij zich, als een onweerstaanbare macht
gedreven, op zijn post in de fabriek, aau het
hoofd der overige werklieden.
„Lucia heeft hem alles ezegd 1" dacht
hij, „wat zal er tusschen ons beiden voor
vallen
VIII.
Vermoeid van de reis teruggekeerd en ver
vuld met de gedachte aan de belangrijke proef
neming, welke op het puDt stond geuomen te
worden, had Pietro gehoopt, zijn vrouw bij ziin
onverwachte tehuiskomst niet weinig verblijd te
zullen vinden. Toen hij daarentegen bemerkte,
dat zij geheel ontdaan was, zonder dat zij hem
hiervan de reden wilde zeggen, veranderde zijn
opgeruimde stemming in zekeren wrevel, die
slechts naar een gelegenheid zocht om zich te
uiten. Hij had eeu afkeurend woord voor iedereen,
vond dat de brandstof niet zorgvuldig genoeg
gelost en gestapeld was, dat de oveDs uiet fel
genoeg gestookt waren kortom, hij had ovejal
wat aan te merken, en meer nog dan de anderen
moest Philippo het ontgelden.