GENEZEN. 599. Zaterdag 19 December 1896. Veertiende jaargang. EN POT, FEUILLETON FEESTVIERING. Publicatie UITGEVEN: Elke advertentie, maal ter plaatsing opgegeven, wordt slechts maal in rekening gebracht. NA l'l ON ALE MILITIE. bij gelegenheid van de installatie van den Edelachtb. Heer VAN STAPELE als Burgemeester van Tholen op 18 December 1896. IERSEKSCHE THOOLSCHE COURANT, leeiM, pip klaipuai oestarteelt, lutinv, enz. Dit blad verschijnt eiken Zaterdag. Prijs per maanden, franco per post 65 cents. Voor het buitenland 90 cents. Ingezonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND ingewacht aan het bureau te Tholen of vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerseke. Advertentiënvan tot regels 40 cents; iedere regel meer 10 cents; groote letters naar plaatsruimte. Voor de eerde raaal wordt ter kennis van de in gezetenen gebracht: dat de inschrijving voor de Nationale Militie da gelijks gedurende de maand Januari 1897 (uitgenomen des Zondags, van des morgens tot des middags 12 ure en des namiddags van tot uren ter secretarie dezer gemeente kan plaats hebben dat tot de inschrijving verplicht zijn alle manne lijke ingezetenen, die op den Isten Januari aanstaande hun 19e jaar zullen ingetreden, en dus in het jaar 1878 geboren zijn, alsmede diegenen, welke na het intreden van hun 19e doch voor het volbrengen van hun 20ste jaar ingezetenen zijn geworden dat als ingezetene wordt besshouwd lo. hy, wiens vader, oi is deze overleden, wiens moeder of, zyn beide overleden, wiens voogd ingezeten is, volgens de wet van 28 Juli 1850 2o. hy, die, geen ouders of voogd hebbende, gedu rende de laatste achttien maanden, voorafgaande aan den Januari 1896, in Nederland verblijf hield 3o, hy, van wiens ouders de langstlevende ingezeten was, al is zijn voogd geen ingezeten, mits binnen het ryk verbtijt houdt dat voor ingezeten niet wordt gehouden de vreem deling, behootcnde >ot eenen staat waar de Neder lander niet aan den verplichten krijgsdienst in onder worpen of waar, ten aanzien der dienstpl'chigheid, het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen dat niet behoeven te worden ingeschreven de in een vreemd rijk achtergebleven zijnde zoon van een ingezeten, die geen Nederlander is en de in een vreemd rijk verblijf houdende ouderlooze zoon van een vreemdeling, al is zijn voogd ook ingezeten, als mede de zoon van een Nederlander, die ter zake van lands dienst in rijks overzeesche bezittingen of koloniën woont dat de inschryving moet plaatshebben lo. van een ongehuwde in de gemeente, waar de vader, of, is deze overleden, de moeder, of zijn beiden overleden, de voogd woont 2o. van een gehuwde en van een weduwnaar in de gemeente waar hy woont 3o. van hem, die geen vader, moeder of voogd heeft, of door dezen is achtergelaten, of wiens voogd buiten lands gevestigd is, in de gemeente waar hy woont 4o. van den buiten lands wonenden zoon van een Nederlander, die ter zake van lands dienst in een vreemd land woont, in de gemeente, waar zyn vader of voogd het laatst in Nederland gewoond heelt dat elk, die behoort ingeschreven te worden, ver plicht is zich daartoe aantegeven bij Burgemeester en Wethouders, ter plaatse en op de uren, hiervoren aangewezen, en dat by ongesteldheid of afwezigheid zijn vader, of is deze overleden, zijne moeder, of zijn beiden overleden zijn voogd tot het doen van die aangifte verplicht is. Tholen, den 19 December 1896. Burgemeester en Wethouders voornoemd VAN STAPELE. LABAN, Secretaris. Novelle „De oude stemde toe, zouder tegenspraak, maar ook zonder dankzegging, ilij werd mijn huisbewaarder, en hoewel hij mij een gloei- enden haat toedraagt is hij uogthans trouw en eerlijk. Zoo brak de tijd aan, dat ik moeder moest worden; het kind, dat ik onder het hart had gedragen, toen mijne borst voor elk edel gevoel verstomt, koud en gevoelloos was, werd eene zeldzame schoonheid, tnaar geen traan blonk in het oog, geen glimlach speelde om de lippen; het had geen gevoel voor vreugde of smart. De gevoelloosheid der moeder was op de dochter overgegaan. De dokter ried mij aan, Erica de baden in Duitschland te doen gebruiken; ik volgde gaarne dezen raad, want ik gevoelde mij niet wel te tnoede op de plaats waar ik zoo ongelukkig geworden was. boe dwaas is de measch, die gelooft dat zijne smart zich aan de Onderstaand particulier schrijven van een vroeger mede-ingezetene van Tholen ontvingen wy ter plaat sing, waaraan wij gaarne voldoen. Harlech-Castle Nov. 1896. Waarde ouders., enz! Het is vandaag Nov. 1896 en begin al vast een aanvang te maken met mijn brief, die eerst te Kaap stad aan de post kan worden toevertrouwd. Te Las-Palmas heb ik ook een brief verzonden. Ik denk, dat die eene week te laat zal aangekomen zijn, omdat ik dien in de stad heb bezorgd. Het was daar in dat Las-Palinas prachtig, Mor gens, toen ik door ïnyn raampje keek, dacht ik met een luchtspiegeling te doen te hebben; toen ik ech ter op het dek kwam, kon ik my van de werke lijkheid overtuigen, en zag ik eene groote stad met torens, kerken en trotsche gebouwen. Dat was een verrukkelijk gezicht; de witte huizen vertoonden zich als waren ze van kaarten gemaakt. We lagen niet lang ten anker of talryke sloepen kwamen op ons af, met sinaasappelen, bananen, sigaren en vele andere zaken. Het dek was plotseling herschapen in een waarlijk drukke markt. Ook was er een neger, die geborduurde kleedjes verkocht. De lui vlogen tegen het schip op als katten. Ik en kochten voor 30 cent een mandje sinaasappelen; ze waren pas geplukt, want de versche bladeren hingen et' nog aan. Kort daarop zijn we aan wal gegaan; het was vreemd ons vaartuig eens uil de verte te zien. Men heeft my ten onrechte bang gemaakt om in de stad te gaan. De inwoners van Las-Palmas vormen eene levendige bevolking. Ze zijn bepaald schoon, veel vuriger dan wij, en hunne bruine oogen fon kelen als diamanten; hun huid is eenigzins donker getint. Ik wandelde de stad in; we zagen veel schoone gebouwen met marmeren voorhoven, die mij aan Oostersche grootheid deden denken. Dit alles maakte op mij een betooverenden indruk en ik dacht aan de verhalen uit de „Duizend en Nacht. Ik ben ook in de Cathedraal geweest. Juist was er dienst en het orgel speelde prachtig. Ik verheugde my bij dit alles, ik, die daar als emigrant bij een dier trotsche zuilen of kolommen stond van de Cathedraal van Las Palmas, had mij dikwijls zoo iets gefantaseerd, maar nu was voor mij alles werkelijkheid. Hier groeien de palmen en rypen de druiven en bananen. Ik zou te vergeefs trachten alles te beschrijven. De bergen aarde hecht: slechts in eigen boezem draagt hij zijn hemel of zijn hel. Het gebruik der baden bleef voor mijn dochter zonder vrucht haar lichaam werd met iederen dag schooner, haar geest ontwikkelde zich, hare ziel bleef dor en koud. Haar bestaan was eene eeuwigdurende woestijn; want hoe arm, hoe ellendig is het leven, dat niet lachen, dat niet weenen kan Even treurig vlood het leven van mijn neef daar heen; gedurende zijne hevige ziekte, was de herinnering van het verledene bij hem uit gedoofd; alles, wat hij geleerd, gekend, begrepen had, was uit zijn geheugen gevaagd. Dit was voor hem misschien eene weldaad; hij besefte nu niet hoeveel hij reeds van den bloeieudsten tijd zijns levens had verloren, wist niet in welke betrekking ik tot hem stond, en wat ik aan hem misdreven had. Zijne lessen begonnen op nieuw; hij leerde vlijtig en maakte zich spoedig het vergeteue weêr eigen, en meer dan dat; maar zijne borst leed schier onlijdelijke pijnen, en zijn leven kwijnde langzaam weg. Zijn gevoel steeg tot de hoogste prikkelbaar heid; hij kon deuren over het verwelken eener bloem, oyer het zwijgen van den naohtegaal of vert oncn zich als wolken en de huizen hangen kuu imatig aan de hellingen. Lr is te Las-Palmas ook eene herberg, waarin Holi.tndsch gesproken wordt. Wy dronken een goed glas Kanariewijn en keerden vol aangename indruk ken en herinneringen naar ons schip terug, nog enkele flessrhen wijn die hier goedkoop is, medenemende. Nog zij medegedeeld, dat ook een tram loopt door de bfcid en er wel 50 wagentjes, bespannen met klei paardjes, gereed stonden om een rytoertje te raak De ezels worden hier gebruikt als last dieren, niet als by ons, als trekdieren. Tien wij weer aan boord waren, begon het oude eent nige leventje weer. Het begon zeer warm te wori zoo warm als het bij ons nooit is. De was sen lucilers waren week. Ik zou niemand aanraden, weg te gaan, als by ons de winter begint. ijdag Nov.J zijn we kaap Verd gepasseerd. Het was weder een prachtig gezicht. De kust is daar zeer hoog en men kan zien, dat de zee dit sterke punt niet spoedig zal vernielen. Wy waren zoo kort onder de kust, dat wy allerlei hoornen konden on derscheiden. Iryke kano's, uit boomen vervaardigd, waren daar in zee. De bemanning bestond uit negers; ze haali en visschen op en staken die ons toe. Som mige gaven groote schreeuwen; wy riepen hen even- een- toe. Die kerels zyn vlug en moeten daar aan de 'c.rt wel een prettig en gemakkelijk leventje hebben. De kaïió-s zyn gemaakt, als op de platen in uwe ouderwetsche boeken. Zaterdag Nov.) hadden wy weer iets nieuws te aanschouwen. Ik zag de zon voor de boeg. Zoo'n groote koersverandering kwam my verdacht voor. Toen ik my echter wat oriënteerde, bemerkte ik, dat we een grooten cirkel doorliepen op den vlak ken Oceaan, die toen door geen enkele golf werd gerimpeld. In het midden zag ik een drieinastschip, dat we zoo dicht naderde, dat de kapitein ons kon aanroepen. Aan de vlag te zien, was het een Por- tugeasch vaartuig. De gezaghebber vroeg om genees middelen. Wat is dat toch fantastisch zoo iets op den Oceaan by te wonen. Het dringt onwillekeurig eer bied' af, als men dien kapitein met zijn breedge rand^!) hoed daar zoo achter by den spiegel ziet staat. Dan, Maa het eene vordert meer veel meer, moed en volhirding en beleid dan het andere. We maakten weet spoedig eene wending en lieten de „Marq Portachter ons. zeereis van drie weken wordt echter verve lend het is altijd lucht en water; eene enkele maal ziet hnen in de verte een schip. Overdag praait men met vlaggen en avonds inet vuurpylen en lichten. De jd wordt nog gemeten met glazen; de indeeling daar an is my nog niet volkomen helder. Er hangen even vel ook klokken in de kajuiten. geheelen dag breng ik door in een zalig niets doeii Dan leg ik my in de zon te koesteren, en dan leeuverik; hij weende, zoo men hem verbood te zngen, hetgeen gij gaarne deed- Mijn laatste hooj was gevestigd op een dokter die in het beht ndelen van teringlijders een uitstekenden naai verworven, en zich hier gevesitgd heeft. Hij «eed de vreeselijke uitspraak,dat de jongeling zoude blijven lijden, tot aan den rand van liet graf, en dat alleen een wonder hem redden kou. Erica zou misschien genezen, wanneer harej ziel door eene hevige, ontzettende smart uit deu doodslaap werd opgewekt. Het werd mij bang otn het hart, ik nam hel heillooze besluit mij weder in den roes der wereld te werpen; het eene feest volgde het andere, en mijn deur stond open voor vrienden en bekenden als voo&een. „Ik herinner mij niet meer, tengevolge van welke dwaasheid ik weder een prachtig feest deed aanliggen, 'i'allooze lampen weerkaatsten in de spiegels hare schitterende lichtende muziek ruisdhte door de zaal; het dansen had mijn bloed verhit; buiten was de lucht koel en zacht. Om mij te verfrisschen wilde ik den tuin iu- gaaii; mijn weg bracht mij langs het vertrek van Lodewijks broeder; daar getuigde niets van weer zit ik in myn vouwstoel, dien ik te Southamton kocht. Men neemt zich te vergeefs voor op zee veel uit te richten; daartoe gevoelt men echter weinig lust. Thans is het weder Zaterdag 14 Nov. Eentonig gaan de dagen door. De Engelschen vermaken zich met sport op het dek, de Duitschers en Hollanders doen daaraan niet. De eersten zingen liever van Uoselein van der Heiden." Ik ga veel met Dhilschers om. Fransch heb ik veel gesproken met den Zwitser, over wien ik in myn vorigen schreef. Deze heett van de week ook mijn haar geknipt; dat geschiedt als in een polderkeet. Men ziet er alies; vechtpartijen zelfs. Er is op een schip evengoed een Achterom, als een Hoogstraat. Ik spreek nog al met verschillende lui; ook halen wij wel eens grappen uit. De Hollanders van de 2e kiase zoeken mijn omgang. Maar ik red mij liefst zelf. Ik merk wel, dat ik by geen hunner achter sta. John Buil is over algemeen niet zeer galant; voor een Hollander heeft hij nog al respect. Ze mogen een Russischen jood of een armen stumper eens met harde beschuit gooien, een Hollander doen ze dat niet. Het schryveu gaat thans lastig, het schip deint, hoewel het schoon weder is. Thans is het de laatste morgen op schip (20 Nov.) De zee is weder kalm. Iedoreen maakt zyne pakjes gereed. Velen staan naar den horizon te turen. Ik verheug my in het verrukkelijke gezicht, dat aS Tafelberg aanbiedt. Lie niëeste menscncn zyn aan Doom magerder ge worden. Toch was de kost goed. lederen morgen kregen we gort; de bokkingen waren niet van de beste. Deurloo's bokkingjes zyn beter. Kom ik zal nu eindigen. Ik geloof dat ik niets meer te vertellen heb. Moet naar de plecht. Ik wenschte wël, dat gy my daar op zaagt staan. Ik zal dezen brief in Kaapstad op de post doen. Beschouw dien als bewys van behouden aankomst. Die drie weken zijn gepasseerd, als maakten ze geen deel uit van myn leven; de vervelende oogenblikken zyn achter deu rug en vol moed blik ik myue nieuwo wereld aan. Hierby ook een blaadje, waarop ik de verschillende bereikte lengten en breedten heb aangeteekend. Zet die op de kaart eens uit. Uw liefh. Alvorens ons verslag van de plechtige instal latie en feestviering aan te vangen, zullen wij mede- deeliug doen van de samenstelling van dit feest, een feest, alles zag er zonderling en akelig uit, de deur was met rouwlloers omhangen, en in het vertrek lag de huisbewaarder voor eene tafel geknield, waarop de bijbel, een doodshoofd en zandlooper stonden, met eene eukele kaars, wier mat licht die voorwerpen in eene droeve schemering liet. „Wat beduidt dit?" vraagde ik ontstemd „wat doen die rouwteekeuen op dezen vreugde dag „Op dezen vreugdedag?" herhaalde de oude raau langzaam en somber. „Het was mij on bekend dat deze dag voor een vreugdedag was; ik wist alleeu dat het de sterfdag was van uw eenigen broeder." „Deze woorden troffen mij als een blisein- straal, het werd mij benauwd, mijn lippen ver droogden „Ben glas water!" riep ik onna denkend, en slechts al te spoedig werd aan mijn bevel gehoorzaamd- „fk wilde het gevoel dat in mijn binnenste brandde, verdooven; maar nauwelijks had ik een teug over mijn lippen, of ik stortte bewusteloos in deu marmereu gang neder, om tot een smartvol leven te ontwaken, lit; was geheel lam gewordeii|

Krantenbank Zeeland

Ierseksche en Thoolsche Courant | 1896 | | pagina 1