Als Premie KAART SLECHTS 50 CENTS, N°. 531. Zaterdag 31 Augustus 1895. Dertiende jaai'^uïg. EN J. M. C. POT, EILAND THOLEN en gedeeltelijk NOORD- en ZUID-BEVELAND, Onderwijsstatistiek en Leerplicht FEUILLETON. VOLHARDING. IERSEKSCHE THOOLSCHE COURANT, Dit blad verschijnt eiken Zaterdag. Prijs per 3 maanden, franco per post 65 cents. Voor het buitenland 90 cents. Inqezonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND ingewacht aan het bureau te Tholen ot vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerseke. UITGEVER: Tholen. Advertentiënvan 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer 10 cents; groote letters naar plaatsruimte. Elke advertentie, 3 maal ter plaatsing opgegeven, wordt sleohta 2 maal in rekening gebracht. bieden wij onzen abonné's aan eene zeer nauw keurige, met de uiterste zorg bewerkte, net uitgevoerde van het (blad 4 van Holin's kaart van Zeeland). De?,e "kaï»ït, een afzonderlijk geheel vormende, bfdvat tot in de kleinste bizonderheden alles wat men Van verlangenDE PERCEELEN VIS- SCHERIJ in de Ooster-Schélde, in de Eendracht, enz., zijn er DUIDELIJK op aangegeven, waar door de kaart onmisbaar is voor BELANGHEB BENDEN bij de OESTER- en MOSSELTEELT. De polders, waterschappen, waterleidingen, wegen, voetpaden, zelfs hofsteden kan men er op vinden, zoodat ook de LANDBOUWER er het grootste nut en gemak van heeft. De prijs, vroeger f 4.stellen wij, doch uitsluitend voor onze abonné's op franco per post, omnibus of vrachtrijder 60 cent. NIET-GEABONNEERDEN betalen f 1.50, franco f 1.60. Men zende slechts postwissel, waarop vermeld„Premie I. en Th. Courant." Aan het alvermogen bijna zouden wij zeggenaan de magische kracht der statistiek, twijfelen in Nederland niet veleu. Als men een stelling met cijfers kan toelichten, acht men haar bewezen. Het verzamelen der cijfers is derhalve regeertaak bij uitnemendheidwie zou het ooit durven wagen, als hoofd van een ministerieel departement of als leider van een lager bestuur, een voorstel tot wijziging van wet of verordening ter tafel te brengen, dat niet behoorlijk voorzien is van bijlagen, bevattende een duizelingwek kende hoeveelheid van cijfers, al of niet ter zake dienende? Dat het bijeenbrengen en verwerken van de bouwstoffen voor deze tabellen ontzag lijk veel werkkracht bindt, komt minder in aan merking; dat men bij het opmaken der resultaten geen rekening kan houden met de onnauw keurigheid van een deel der verzamelaars, met het verschil van opvatting over de beteekeuis der gestelde vragen bij een ander deel, zoodat elk geconstateerd resultaat van welke .stelling ook. niets meer is dan een benadering van 3e werke lijkheid, wordt van weinig gewicht geacht. Maar dan beschouwe men de statistiek ook als middel, niet als doel. Is eenmaal uit gemaakt, dat iets bij lange na niet is zooals het wezen moest, dan ook niet verder gezocht naar weer andere cijfers, die toch niets meer vermogen dan de eenmaal openbaar gemaakte toestanden bevestigen. Dan met ijver gegrepen naar het redmiddel, tot welks aanbeveling de cijfers zijn opgespoord en gegroepeerd. Wat hier gezegd is geldt in de eerste plaats een der voornaamste onderwerpen vau overheids zorg, het lager onderwijs. Hoezeer men in dezen tak van staats- en ge meentebestuur al heeft moeten otteren op het altaar van de statistiek, daarvan weten de onder wijzers en meer bepaaldelijk de hoofden van scholen mee te praten. Het vorige ministerie stelde zich de invoering van leerplicht tot taak en had allerlei opgaven noodig. O. a. van liet aantal leerlingen dat de school verlaat na voldoend onderwijs te hebben genoten, en van anderen, die voor dien tijd verdwijnen, met opgave van de reden. Thans heeft de minister van binnenlandsche zaken deze vraag gesteld 1) Uit het Duitsch. Buiten scheen de Juli-zon over het kale parade- veld, de lage houten woningen en de ruw be werkte vestingwallen, welke te zamen het zeer onschilderachtig geheel van een fort in Montana uitmaakten. Maar daarbinnen, in het kwartier van den kolonel, had Emile Blake, hoewel zij nauwe lijks een maand, geleden bij haar vader hier ge komen was, bewezen de kunst te verstaan om zijn tehuis zoo huiselijk en zoo gezellig te maken, dat niemand zou hebben vermoed dat men hier twee honderd mijlen verwijderd was van de beschaving, en van alle middelen om eene kamer smaakvol te stofl'eeren. „Zij is precies eene vrouw zooals hare moeder was, die ook desnoods eene Indianenhut tot een prettige woning wist te maken," zeide haar vader bij zichzelf, en zag haar met innig welgevallen aan, terwijl zij te zamen aan de ontbijttafel zaten. Hoeveel leerlingen hebben in 1894 uw school ver'aten, met de bedoeling om verder geen onderwijs te genieten, terwijl dan verder moet worden opgegeven namen en geboortedatums dier kinderen, namen en woonplaats hunner ouders, voogden of verzorgers, welke klassen die lee;lingen geheel hebben doorloopen en wat de reden is geweest van het verlaten der school. En als die vragen nu naar behooren, met nauwgezetheid worden beantwoord, kan dan de regeering daaruit een overzicht van den werkelijken toestand samenstellen Wij meenen het te moeten betwijfelen. Immers er wordt alleen, gevraagd naar de kinderen, die zijn heengegaan „met de bedoeling" om verder geen onderwijs te zullen genieten. Diegenen, die na alle klassen te hebben doorloopen nog een paar jaar herhalingsonderwijs krijgen, of leer lingen worden van een ambachtsschool, van een teekencursus, vallen daarbuiten, terwijl wel in de statistiek zullen vermeld worden diegenen, die het gewoon lager onderwijs in zijn geheel ontvingen en het#daarbij hebben gelalen. Maar dan bekomt men ook geen zuivere vergelijking van het aantal voldoend en onvoldoend-onder- wezenen, en kan er geen percentage worden vastgesteld van de kinderen, die van het gewoon lager onderwijs niet het gebruik maken, dat er van gemaakt kan worden. En een wet op den leerplicht kan alleen door dit percentage worden gemotiveerd, de Minister moet weten, zooveel kinderen hebben in het afgeloopen jaar de scholen verlaten zóóveel trokken er volledig partij van, zóóveel vielen af vóór zij den eindpaal bereikt hadden. Dezen te brengen tot een langduriger verblijf en de anderen, die heelemaal niet komen, tot ingaan te dwingen, dat is het doel van deze wet, waarvan de medegedeelde cijfers dienen moeten om de noodzakelijkheid te doen inzien. Ter bereiking van dit doei zou de eenvou digste weg deze zijn, de gevraagde statistiek ge heel los te maken van het al of niet ontvangen van voortgezet lager onderwijs, onder welken vorm ook, en voor het laatste zoo noodig, een afzon derlijk onderzoek in te stellen. Als de Regeering van de hoofden der scholen de mededeeliug vraagt van namen enz. der leerlingen, die al, en die welke niet bij hun vertrek alle klassen hebben doorloopen, dan kreeg men een duidelijk sprekend „En dan moet men nog weten dat zij de helft van hare bagage onderweg is kwijtgeraakt, en dat het transport van haar piano zoo onnoemelijk veel bezwaren heeft gehad, dat de goede overkomst van dat ding alleen mag toegeschreven worden aan de gebeden van het geheele regiment „Papa," zeide Emile, nadat zij een poosje met aandacht in haar theekopje had zitten staren en nu de mooie blauwe oogen eensklaps tot haren vader opsloeg, „Papa, zouden wij niet morgen mijnheer Pleming eens te eten vragen?" „Fleming?" herhaalde de kolonel, en zijn op geruimd gelaat scheeu een weinigje te betrekken. „Ik geloof dat dit morgen niet zeer geschikt zou zijn. Gij weet immers dat wij Trost al gevraagd hebben, en die twee zijn onderling geen al te beste vrienden." Maar wij mogen het toch niet langer uitstellen om hem ook eens te vragen, vind ik, al s^Jiijnt hij ook met' geen van de andere officieren goed te kunnen harmonieeren. Indien gij uwe gewoonte wilt volhouden, Papa, om eiken ZouJag een van de ongetrouwde officieren bij u ten eten te hebben, dan mogen wij toch geen uitzondering maken met Fleming." overzicht, hetwelk in weerwil van volledigheid nog bedroevends genoeg aanbiedt. Want het getal kinderen, door wie om allerlei redenen, zelfs niet het bescheiden programma van kundig heden wordt verkregen, dat de z. g. volksschool aaubiedt is ontzaglijk groot. En zal leerplicht dat kwaad wegnemen? Aan wonderen gelooven wij niet op wetgevend terrein. Het is onwaarschijnlijk, dat ook na de com plete inrichting van alles wat met leerplicht in verband staat, de toestand onmiddellijk zóó zal worden, dat elk Nederlandsch kind behoorlijk onderwezen de maatschappij binnentreedt. Al richt men het toezicht zóó in, dat van elke on gerechtigheid onmiddellijk werk kan worden gemaakt, vóór zij een bedenkelijk karakter aan neemt, het ras van moeders die ziekten voorwenden om een schoolgaand kind huiswerk te laten ver richten, ot die, als zij een kind voor een pretje thuishouden, eenvoudig melden dat het ongesteld is, dan het onnoemelijk aantal kinderen dat zomers thuis moet blijven om mee naar 't land te gaan, we zouden, als we plan hadden den lezer te vervelen, hier een lange lijst van koude-grondsredenen van verzuim kunnen haten volgen, dat ras zal in de eerste vijf-en-twintig jaar nog niet verdwenen zijn. Wie zal uitmakeu of moeder werkelijk ziek is en behoefte heeft aan de hulp van haar kind, of de ongesteldheid van de kleine werkelijk bestaat en van dien aard is, dat het schoolbezoek er moeielijk door wordt? En zal niet, ten einde de wet niet im populair te maken, in den aanvang bij de toe passing zóóveel gematigdheid moeten gebezigd worden, dat het denkbeeld van dwang bijna uitgesloten is? Niettemin verlangeu wij naar een wet op de leerplicht, en wagen wij het, de Regeeriug toe te roepenLaat het nu genoeg zijn met statistieken, ga nu maar tot daden over. Ieder weet, kan althans weten, dat de toestand dringend verbetering eisebt, en laat dat genoeg zijn. Want die wet, al zal zij slechts geleidelijk naar het doel voeren, zal in elk geval het be ginsel vaststellen dat het een misdrijf is, zijn kinderen het onderwijs te onthouden, en deze overtuiging zal bij toeneming post vatten in het volksgeweten. „Dat is heel iets anders; wij kennen Fleming lang zoo goed niet als de overigen." „Maar hoe zullen wij hem ooit beter leeren kennen, indien gij hem zoo in het oog loopend voorbijgaat?" vroeg Emile terwijl zij haren vader eens Hink in de oogen keek. „Ik zou bijna gaan deuken, dat gij een vooroordeel hebt tegen Fle ming, ofschoon ik u meermalen heb hooren zeggen, dat een bevelvoerend hoofd -officier zich die weelde nooit mag veroorloven." „O, lieve kind, ik heb wel eens meer in mijn leven zeer verstandige dingen gezegd, die ik later in de practijk toch onuitvoerbaar gevonden heb!" „Maar wat is er dan toch, dat hem hier zoo weiuig gezien maakt? Hij vertoont zich nergens of nooit, dan aileen bij de parade. De andere officieren noemen nooit zijn naam; hij heeft mij zelfs nog maar een beleefdheidsbezoek gebracht, en dat ging nog alsof het voor hem een zware opgelegde taak was," zeide Emile, en uit die volgorde van opmerkingen sprak zeer duidelijk de verklaarbare verbazing van de eenige jonge dame in het geheele garnizoen, die reeds sinds den dag harer aankomst gewoon was geraakt het voorwerp der vereering van alle ongetrouwde offi cieren te zijn. „Wat heeft hij toch misdaan, Papa?" De kolonel trok een paar malen aan zijn grijzen knevelbaard en zeide, na zich even te hebben bedacht „Ik ben zeker dat gij die geschiedenis vroeg of laat toch wel eens te hooren zoudt krijgen, ook ai wilde ik u die verzwijgen. Het is daarom misschien maar beter dat ik u alles vertel. Ik weet wel, dat gij mij in uwe gedachte van ver oordeel beschuldigt. Eu toch durf ik u verzekeren, dat ik u de zaak stellig veel zachter en gunstiger zal voorstellen dan andereu, wanneer gij het een maal hoort uit den mond van een onzer jongere officieren, die geen middenweg kennen tusschen hun eigen moed, die meestal aan roekeloosheid grenst, en de ellendigste lafhartigheid." „Hoe bedoelt u dat, Papa?" „Ik bedoel, dat Fleming nu al sinds drie jaren door al zijne kameraden wordt aangewezen als een lafaard. In het geheele regiment is niemand, die niet gelooft, dat Fleming's lafhartigheid aan een zijner kameraden het leven heeft gekost." „De kolonel was ernstig geworden toen hij dit zeide, en zijne stem behield denzelfden toon, toen hij aan zijne dochter het geheele verhaal deed,

Krantenbank Zeeland

Ierseksche en Thoolsche Courant | 1895 | | pagina 1