PASCHEN.
N°. 511.
Zaterdag 13 April 1895.
Twaalfde jaargang.
EN
TE HOOG OPGEVOED.
De Ramp te Strijenham.
HOOGE VLOEDEN.
£3
J. I. C. ?0T,
FEUILLETON.
KSCHE
COURANT,
railM, pip aai Je Maioi-ra oesterteelt, lanPom, enz.
Dit blad verschijnt eiken Zaterdag.
Prijs per 3 maanden, franco per post 65 cents.
Voor het buitenland 90 cents.
Ingezonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND ingewacht aan
het bureau te Tholen ol vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerseke.
UITGEV1 tt:
Tholen.
Advertentiënvan 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer
10 cents; groote letters naar plaatsruimte.
Elke advertentie, 3 maal ter plaatsing opgegeven, wordt slechts
2 maal in rekening gebraoht.
De winter is voorbjj met al zijn koude en
stormachtige dagen; de winter die velen van
ons lang zal heugen, omdat zij zooveel onrust
en schade bracht.
Thans is die winter voorbij en nadert de
lente al meer en meer, de schoone leute die
ons spreekt van herleven en nieuw leveu.
Van nieuw leven spreekt de natuur, zij, die
zich verjongt, ieder jaar weder, zonder ophouden,
en die door haar aanschouwen ook den mensch
als 't ware nieuw leven geven.
Want de mensch is ten innigste met die
natuur verwaut, dit gevoelen wij telkens bij het
feest der opstanding; 't is of wij in die rustige
dagen weer tot «le erkentenis komen dat er
toch nog iets beters en edelers in de wereld is,
dan 't streven naar bezit van geld, roem of eer,
een streven dat in onzen tijd zeer sterk op den
voorgrond treedt.
Onze eeuw is rijk aan uitvindingen. Op
allerlei gebied is men met reuzenschreden voor
uitgegaan, maar bij die vooruitgang is het ma
terialisme aangegroeid tot een macht die de
harten der meeste menschen beheerscht en daarom
is onze tijd zoo arm aan rein, waar idealisme
geworden, zoo zelfs dat wij ons bijna niet kunnen
voorstellen dat de Paaschvreugde het feest der
opstanding, der herleving, even diep gevoeld
wordt, als toen de menschen minder wisten,
minder scherp van geest waren, maar niet zoo
koud van hart, niet zoo egoistisch, niet zoo arm
aan gevoel, als de tegenwoordige tijd zoovele
menschen maakt.
Waar vindt men tegenwoordig de poëzie, die
elk menschenhart op het Paasch- of lentefeest
moest bezielen, de volheid van liefde en goed
heid zooals die moesten zijn en zooals ze reeds
negentien eeuwen gepredikt is?
Laat ons hopen dat de leer der liefde, die
wij in de natuur altijd terugvinden, in de toe
komst de menschen meer tot elkander zal brengen.
Wij allen weten hoeveel schoons en liefelijks
de wereld biedt en hoeveel er nog van het
goede en edele te genieten valt.
Maar wij weten ook hoe oneindig veel leed
en smart die wereld te aanschouwen of te onder
vinden geeft.
4)
Uit het Duiltch.
„Weina, ga in de Nieuwstraat, ik meen num
mer 28, in dien nieuwen modewinkel, waar een
paar allerliefste meisjes zijn, daar zult ge mijnheer
uw zoon in zijne kamer vinden. Mevrouw Delden,
uw onderdanige dienaar en de spotter maakte
andermaal een komieke buiging, draaide gelijk
een tol op zijnen hiel en ging schaterlachend heen.
De tranen stonden de arme vrouw in de oogen.
„Nummer 28 mompelde zij onder het
heengaan. „In zijne kamer Zou Willem ons
dan verlaten hebben 1 God, zou het dan waar
zijn, dat hij zich onzer schaamtEn zijn
zulke kale windmakers, als die daar, de vrienden
van mijn zoon, pronkers, die met een eenvoudig
mensch als ik ben den spot drijven Oeh,
ware hij toch maar smid geworden gelijk ziju
vader.... Nummer 28, heeft hij gezegd....
Nummer 28.,, dat is hier."
Zoo dan ieder dit weet dan wenscheu wij,
dat ook ieder zal trachten, geleid door de liefde,
om ieder die lijdt en gebukt gaat, ieder die
leed heeft en kommer, het opstandingsfeest uit
hun nood en zorgen te doen vieren door voor
hen een leven van geluk te bereiden, een leven,
dat het hart stemt tot vreugde en de hoogste
dankbaarheid, een leveu waarvoor de mensch
op aarde bestemd is, maar dat niet al de men
schen hebben, nu nog niet na negentien eeuwen;
omdat de wereld de zelfzucht steeds hooger
blijft achten dan het reine idealisme, waaraan
wij toch elk jaar weder worden herinnerd door
het Paaschfeest en waartoe wij ons zullen op
heffen, wanneer wij waarlijk het op<tandingsfeest
van ons hart willen vieren en het paaschfeest
willen herdenken met dat zuivere godsdienstige
gevoel, dat alleen dat hr-rt kent, dat niet zelf
zuchtig is en de hoogste liefde tracht na te volgen.
Laat ons dan allen uit ons hart dat egoisme
verbannen '-t de liefde niet kent, en laat ons
uitgaan goeddoende en anderen gelukkig makende
opdat wij zelf beter en gelukkiger wordende,
de litfde onder de menschen bevorderen tot geluk
voor allen.
'fhans is de afsluitdara opgevoerd tot eene
hortte van 1.55 M. boven peil of tot 3.03 M.
bove'i A.P.; het biunenbeloop daarvan is belang
rijk aangereden met poldergrond de buitenkant
vindt van onderen reeils voldoenden steun in
een uitgevoerde zandbestorting, door welk
een eu ander, en door het dichten van gevallen
openingen met schorgrond, de doorlating be
duidemi is verminderd, Alles heeft thans het
aanzien, van met de afsluiting te slagen.
De grond in den polder is veel opgedroogd.
De kleiachtige toestanden beginnen reeds te
splijten of scheuren, de zandruggen te grijzen.
En dit alles zal bij het schoone weder en vooral
bij het aflaten van het achtergebleven polder
water, dat alsnog een stand heeft van 1.45 M.
beneden H. W., merkelijk toenemen.
De afsluitdatn in de doorbraak opgeworpen,
had het verleden Zaterdag bij den hevigen
Zuidwestelijken wind hard te verduren. Nog
slechts 1.20 M. boven volzee hoog, nog slechts
licht bezet met schorgrond, had deze reeds aan
een waarlijk sterken golfslag wederstand te bieden.
Bij eene zware doorlating ontstond ook ont
gronding, en alles deed het ergste vreezen.
Toch hield de lichte dam gelukkig stand.
Bij den afloop van het getij werden terstond
maatregelen genomen tot keeriug van verder
gevaar. Het buitenbeloop van den dam werd
met beslag voorzieu, de kruin daarvan met
schorgrond rond opgewerkt, waardoor de hoogte
werd gebracht op 1.35 M. boven het peil, en
het biunenbeloop vond gaande weg beteren steun
in een aangevoerdeu berm van binnengrond.
Zondag, toen het getij vloeide tot 0.85 M.
boven volzee, bestond nog wel sterke doorlating,
doch het water bleef kalm, zoodat geenerlei
schade ontstond.
Met een kloppend hart hield de arme moeder
voor eenen modewinkel stil, waar inderdaad
allerliefste en lachende gezichtjes tusschen de
sierlijk uitgestalde hoeden, uitkwamen: twee
meisjes, welke ieder heer, die er voorbij trad,
naoogden en eenen allervriendelijkst en glimlach
en eene buiging voor elkeen ten beste hadden.
Bedeesd trad de sraidsvrouw binnen, hoewel
zij verlegen was, omdat zij er zoo armoedig uitzag.
„Dames, woont hier niet" zij wilde zeggen
mijn zoon; maar zij bedacht zich eu zeide „woont
hier niet een heer
„Ja, vrouwke."
„Mijnheer Willem Delden."
„HoeWillem" en het eene lachertje
zag het andere aan. „Willem Delden?"
De moeder knikte.
„Neen, de heer die hier kamers heeft, is mijn
heer Georges van
„Neen, dan ben ik verkeerdexcuseer me,
juffrouwenl" antwoordde de moeder en wendde
zich om. Het hart was haar tot berstens toe
vol. Och, had dat jonge, vroolijke en spotzieke
goedje geweten wat er op dat oogenblik in het
gemoed dier arme vrouw omging!
X.
de Kerkstraat treft men nog een vrij net
kerkje aan, met vier Gothische of spitsbogen
ramen, uitzicht biedende naar de straat en met
dergelijke, doch verhoogde ramen in de topgevels.
Midden boven het houten gewelf verheft zich
een toren, die zelfs van uurwerk is voorzien.
Ook op de Hoogstraat, in de nabijheid van het
Stadhuis, staat eene ruime Kapel, boven welker
steile bekapping zich eveneens een vrij hooge
toren verheft. (I)
Ook trekken de torens, namelijk die van
de Zwaanhoeve, op het einde van de Hoog
straat, die van de Waterpoort en de Dalemsche-
poort, nog altoos de aandacht, doch ver boven
al deze inuut de grijze kerktoren met z jn zware,
nog niet vergoten Lambertusklok, uit. Deze toren
met de daarin opgehangen klok is nog het eigen
dom der kerk. Geen enkel sterveling leeft er,
die zich reeds voorstellen kan, dat ook dit een
maal niet meer het geval zal wezen, of dat het
daarin kunstig overwelfde portaal, van alles af
gesloten, voor de stad ooit zal moeten dienst
doen tot bergplaats van allerlei.
Onder de woningen der burgers munten enkele
uil. Vele zijn reeds in steen en in Gothisehen
stijl opgetrokken, doch schier alle zijn nog met
stroo of riet afgedekt. Het Stadsbestuur trekt
nog geene posten uit voor het aanbrengen van
een „hartdack" op deze of gene huizing; toch
Moeder Delden had eenige stappeu de woning
verlaten, doch nog zoo ver niet of de jonge heer,
die in dat huis kamers betrok en juist onstuimig
van de trappen kwam, kon haar nog zien gaan.
Het bloed steeg hem naar het aangezicht eu sta
melend vroeg hij aan het nog schaterende meisje
„Wat was dat
„Die arme vrouw daar vroeg naar zekeren
Willem Delden?" zeide het eene juffertje.
Diearine vrouw, zoo sprak men van zijne moeder!
„O, dat is eene sukkel, die ik soms aan het
kantoor een aalmoes in de baud slop 1" zeide
Willem, zich plotseling omwendende om het
rood, dat zijne wangen nog kleurde, niet te
laten zien.
Willem woonde op kamers; hij had plotseling
met zijne familie gebroken, omdat hij beweerde
dat die menschen, door hunnen geringen stand,
eenen hinderpaal voor hem waren, om in de wereld
vooruit te komen; hij had zijn naam ook ver
wisseld, en was onder dezen bij eenige nieuwe
kennissen, zoo als wij zoo even gehoord hebben,
reeds bekend.
De waarheid moest in het huis van den smid
welhaast aan den dag komen, en onder het plengen
is de tijd niet verre meer, dat die oude een
voudige bedekkingen, zoo vaak begroeid met
mos en gras, zullen plaats maken voor bekap
pingen met „tigchels" of Hollandsche dakpannen.
lil het Bleekveld, in het Doelhof en in het
oude Kerkhof is niet veel gewijzigd. Het eerste,
het Bleekveld, wordt druk gebruikt. En geen
wonder. Ieder spint bij winterdag zijn eigen
vlas, de moeder onder het gepeins van de eene
of andere gebeurtenis uit haar leven, de dochter
onder het neuriën van een „nieyw liedt op de
eene of andere bekende „vois." Bij voorkeur
zingt de jeugd: „Des Sultans dochter," een
waarlijk schoon liedeke, dat kort voor ons over
zicht, in 1540, met groote plaat aan het hoofd,
is gedrukt. (2)
Ook het Doelhof wordt dikwijls gebruikt. Zoowel
die van de „ghesworen voetboghe," als die van
de „ghesworen hantboghe" hebben daarop hunne
hooge stangen. Hunne „coningh-schieters" worden,
ouder gewoonte, nog immer door den Magistraat
met vele „poirtcaunen wins" getrakteerd. Zal
ook dat eenmaal veranderen? Zal ook het boog
schieten in onbruik raken, even als het spinnen
van het zelf gewonnen en zelf bewerkte vlas?
Zal ook het schenken van wijn door den Magi
straat aan de schieters ooit ganschelijk in ver
getelheid geraken Wij gelooven het, doch thans
wordt alles nog op den ouden voet voortgezet.
Het Kerkhof ziet er nog even zindelijk uit,
als voorheen; zijne beplanting, zijne dreven, zijne
opgezette en met kruisen en hardsteenen aan
gewezen graven, zijne muren en grachten, in
één woord, alles getuigt nog van een belang
stellend onderhoud.
Wat de geestelijkheid betreft, men ontmoet
steeds den eenen of anderen Kanunnik. De oude
Heer Pieter Hendrikez. Block staat nog aan haar
hoofdhij is het, die voor den Magistraat op
het Stadhuis de Mis leest, eu voor wien de
Wet bij zijn eerste optreden den eerewijn ge
schonken heeft.
De Omgangen of de Processiën hebben nog in
vrede plaats. Nu eens treden de landbouwers
van den „Zuytkant," dan die van den „Noord
kant," zijn de mcekrapdelvers of de onderscheidene
gildebroeders daarvoor niet opgeroepen, daarbij
op, eu de Magistraat, in alles nog meegaande,
betaalt het klokluiden met de fooien daarvoor
en brandt nog steeds ziju eigen toorts.
van heete tranen, vertelde de moeder wat zij
vernomen had. Groot was de gramschap van den
vader, eu hij mompelde iets dat uaar eene ver
vloeking geleek.
„Dat staat heilig vast," zeide hij tot zijne
vrouw; „hier, in dit huis en zoo lang ik leef,
mag hij den voet niet meer zettenDen
dag nadien bevatte een dagblad de aankondiging,
welke echter door velen niet opgemerkt werd,
waarin Delden den belanghebbenden verwittigde,
„dat hij geene schulden meer zou erkennen van
zijn zoon."
Wij zullen het leven van Willem in al zijne
bijzonderheden niet nagaangenoeg zij het te
zeggen, hetgeen de lezer overigens reeds zal be
grepen hebben, dat hij een slecht berekenden
stap had gedaan en het hem onmogelijk was te
leven zooals hij gedroomd had.
Willem reed te paard, bezocht de opera, be
oefende de muziek, verteerde tienmaal meer dan
hij verdiende, en onderging eindelijk het lot van
zijns gelijken de schuldeischers trommelden
van den vroegen morgen tot den laten arond op
zijne deur, eu de duizende uitvluchten, welke
hij aanwendde, waren niet voldoende om hem