weetlilafl, pwijfl m ie klaipl m oesterteelt, lanOonw, m. N°. 441. Zaterdag 9 December 1893. Elfde jaargang. EN J. M. C. POT, ?e ÓNTEVREDENHEID. DE 1J% FEUILLETON. Een genezen Otliello. BINNENLAND. 'El s IERSEKSCHE Thoolsche Courant, Dit blad verschijnt eiken Zaterdag. Prijs per 3 maanden, franco per post 65 cents. Yoor het buitenland 90 cents. Ingezonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND ingewacht aan het bureau te T h o I e n of vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerseke. UITGEVER: Thoiii, Advertentiënvan 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer 10 cents; groote letters Daar plaatsruimte. Elke advertentie, 3 maal ter plaatsing opgegeven, wordt slechts 2 maal in rekening gebracht. - Zij, die zich van heden af op t blad abonneeren, ontvangen de tot Januari a.s. nog te verschijnen num- ers gratis. ind Er was eens een koning, die zeer ziek was. geloof zelfs, dat hij een kwaal had, althans t heele gilde van Esculaap, anders gezegd de kters, konden hem niet genezen. Ja toch, één nner, die waarschijnlijk wat slimmer was uit vallen, dat wil zeggen die zijn onwetendheid der het masker van hoogere wijsheid trachtte verbergen, wist eindelijk een middel, en een ddel, waaraan hij stoutweg de onfeilbaarheid schreef. De koning moest zich in het hemd van tevreden mensch hullen, en dit natuurlijk op O* l bloote lijf dragen. Dat was een uitkomst! in onfeilbaar middel en dan zoo eenvoudig! t-j^ Was wel een beetje vreemd, om de volle waar- li Xllid te zeggen, wel wat vies een andermans hemd dragen, vooral voor een koning, en er behoorde, willekeur van oostersche despoten in aan- irking genomen, wel eenigen moed toe om er :e voor den dag te komen, maar een beetje qqq iderling past wel bij een kwakzalver. Boven in de koning was anders verloren, en een enkeling tracht zich aan een stroohalm vast te oden. In gewone omstandigheden, ik bedoel de koning niet ziek was geweest, had hij waar- Ipl lijnlijk den slimmen dokter een hoofd kleiner er maken, indien hij het denkbeeld van dat md ook maar had aangeroerd, maar nu werd raad dankbaar aanvaard. OR( En dan zoo eenvoudig! slechts even het hemd een tevreden mensch aan te trekken Doch ik zal het geval maar niet verder uit luien, en alleen den uitslag mededeelen, die lezer zeker al lang kent. In het geheele rijk rd na lang zoeken maar één tevreden mensch ronden en die ééne had geen hemd. Er ligt in dit verhaal, dat oud en door dichters longen is, meer dan eene aardigheid. De dicher ft er mee willen leeren, dat hoe minder men ift, hoe meer kans men heeft om tevreden te en dat als het mogelijk was niets te bezitten, otlif i eii ,Ki A s ni CS1 en. M. te rlen iet nog *DE. Naar het Duilsch. IpiDe eerste sneeuwstorm doet de vensters schud- Dikke vlokken en verwelkte blaren drijft voor zich uit. Huiverend haasten zich de dub ischeu naar hunne woningenzelfs de paarden r de rijtuigen loopen zoo hard als de ver- iidheid het hun toelaat. Alleen de kraaien: 1 w^zwarte herauten van koning winter, verkon in door blij gekras de vernieuwde regeering hun heer en gebieder, lij echter toovert de herinnering, warmen otter Reschijn in de kamereen azuurblauwen n wi iel boven eeu stillen, diepen waterspiegel, [even door met wijngaarden bedekte heuvelen aan den voet van deze heuvelen eenige kleine teder ijes, waarop grijze vestingmuren verdrietig tterd erblikken, als ergerden zij zich aan den stillen Opb le rondom, die hun geen andere rol meer zija.|)edeelt dan met hunne verhitte steen en de men ook volkomen tevreden zou kunnen zijn. Dit klinkt paradox, en toch behoeft ge er u niet over te verwonderen. De ondervinding bewijst u dagelijks de waarheid er van. Volmaakt tevreden is niemand, en hoezeer de tevredenheid dagelijks aangepreekt wordt, het helpt niet, de prediker zelf is het ook niet. Maar als ge nu toch eens een tevreden mensch wildet gaan zoeken, zoudt ge u dan eerst tot de rijken wenden Immers neen, want de begeerlijkheid dergenen, die schatten hebben opgestapeld, is spreekwoordelijk geworden, 't Is een vaste wethoe meer een begeerte, on verschillig welke, geprikkeld wordt, dus hoe meer er aan wordt voldaan, des te sterker wordt zij. Ge ziet het aan uw kind. Meent ge het tevreden te stellen, als gij aan zijn verlangen naar een stuk speelgoed voldoet? Volstrekt niet. Ik heb een knaap gekeijd, die bergen speelgoed had, samen voor een aanzienlijke waarde; al zijn wenscheti werden vervuld, maar hij haakte steeds naar meer, en ik zeg u, dat menig arme kleine veel gelukkiger was met zijn houten paard, dan hij met zijn levende ponny. Dat klinkt vreemd, en 't is toch zoo eenvoudig. Wat gij niet kent, kunt gij niet begeeren. Wie nooit wijn geproefd heeft, zal er niet naar ver langen, tenzij hij den smaak hoog heeft hooren roemen. Als er één trek den mensch diep is ingeschapen, dan zal het wel naar die vrijheid zijn, en toch zijn er voorbeelden, dat vrijgemaakte slaven volstrekt niet met hun nieuwen toestand ingenomen waren. Gelukkig is het met goede begeerten evenals met kwade: die worden ook krachtiger als zij voldoening krijgen. Wie bijv. eens aan zijn zucht naar meerdere kennis voldaan heeft, zal ook in deze naar meer haken. Wie in domheid is opge groeid, zal zonder ontevredenheid zijn weg ver volgen, tenzij hoogstens als hij er de schadelijke gevolgen van ondervindt. Er zijn tegenwoordig veel ontevreden menschen, beter gezegdveel évy-ontevreden menschen (want volmaakt tevreden is niemand, en is nooit iemand geweest) en zij weten dit meer dan vroeger. Het zijn zij, die een beetje meer genot kennen, en een weinig meer weten, dan de onderste lagen der maatschappij en veel minder dan de bovenste. Zij noemen zich proletariërs en loonslaven, de paria's der maatschappij. Die woorden weer spreken zichzelve. De echte proletariërs zijn met zeer weinig tevreden, en de paria's kenden geen begeerten. Zij weten of wisten niet beter. Maar hei zijn zij, die door onderwijs en ondervinding wat meer van de wereld hebben leeren kennen, en nu een grooter aandeel eischen aan de tafel der samenleving. .Men noemt die ontevredenheid een uitvloeisel van den liberalen of modernen geest onzer eeuw. Dit wordt verkeerd begrepen. Zij is een gevolg van meer kennis en eene aanvankelijke, zij het ook geringe stand verheffing van een deel der werkende klasse. De vele werkstakingen zijn een gevolg van de verhooging der loouen van sommige rubrieken van arbeiders. Hun levensstandaard is verhoogd en zij willen hem nog hooger voereu. We bedoelen niet, dat zij in weelde leven of geen recht.zouden hebben naar verbetering le streven, maar we bedoelen dat de ware hongerlijders niet de meest ontevredenen zijn. Wie tevreden is, is gelukkig en zij zijn het minst ontevreden, die dom en arm zijn. Moet men dan de menschen dom en arm houden Dat willen de tirannen, sommige vechters voor bevoorrechte standen en geldaristocraten, want zij weten zeer goed, dat onwetenden beter te be- heerschen en te mishandelen zijn dan ontwikkelden. Maar 's menschen geluk wordt verhoogd door alle betamelijke genietingen, zulke die den mensch niet onwaardig zijn, eu daarom raag niemand misduid worden, dat hij naar meer levensgenot streeft. Het gemis van volkomen tevredenheid mag zich niet in geweld uiten, als men niet alles krijgen kan, wat men billijk mag begeeren. De ware wijsheid ligt niet in tevredenheid, (die trouwens niemand bezit,) maar iu beperking en zelfbeheersching, als men na alle betamelijk streven naar hooger, beneden zijn eischen moet blijven. Wie naar hooger, vooral edeler levens genot streeft, huldigt een recht, dat geen sterveling mag betwist worden, maar het is daarom geen deugd, geen verdienste: maar wie ziju eischen tot aan den grens van het bereikbare houdt, en het niet op eene verkeerde plaats zoekt, als hij er beneden moet blijven, die betracht een deugd. netten der visschers te drogen. Aan het strand baadt een schaar vroolijke kinderenop een met gras bedekte, omheinde ruimte houden zich eenige mannen met het geliefde kegelspel bezig. Op den voorgrond ligt eene donkere gestalte in visscherskleeding op den grond uitgestrekt, het blonde hoofd op beide ellebogen geleund. Op zijn rug zit 'n lief kind in 'n wit hemdje, een Amor gelijk, terwijl een schoone, joDge vrouw lachend op het tweetal nederblikt. Wel zag ik menig schooner, landelijker na tuurtafereel, doch nooit zag ik er een, dat zich zoo diep iu mijne herinnering heeft geworteld, als dit, niet alleen door zijne natuurschoonheid, maar meer nog door de geschiedenis er aan ver bonden, eene geschiedenis, die zich in mijne herinnering onafscheidelijk met het idyllische strandbeeld heeft samengevlochten. Andrea Chiotti zoo heette de man was van beroep visscher en tevens de gelukkige be zitter van eene kleine boerderij in de nabijheid van Muygia. Wat lichamelijke voorrechten be treft, hierin behoefde hij voor zijne jonge vrouw geenszins onder te doen. Daarbij genoot hij eene onverstoorbare gezondheid, zooals alleen het zee leven die kan schenken. En toch de nauwelijks dertigjarige, veel benijde huisvader, scheen zijn geluk niet ten volle te genietenintegendeel, vaak was hij ernstig, in zichzelf gekeerd, een ernst, die, zooals ik later meermalen gelegenheid had op te merken, niet zelden in diepe zwaarmoe digheid overging. Afgezien van dit, was Chiotti evenwel een even goedhartig kameraad als een bekwaam schipper, waarom ik dan ook steeds zijn gondel opzocht, wanneer ik er naar snakte zuivere, on- vervalschte- zeelucht in te ademen. Een zwaar moedig lied neuriënd liet dan de jonge visscher het nette, kleine vaartuig op de blauwe golven drijven, terwijl ik in de schaduw van het groote zeil mij iu een boek verdiepte of mij aan zoete droomen overgaf, droomen, die de menschelijke ziel, in het aangezicht van den grenzenloozen horizont, op lichte vleugelen, de wereld der phan- tasie invoeren. Chiotli stoorde mij nooit, doch verviel, wanneer hij zijne voorzorgsmaatregelen 70or de vischvangst gereed had, eveneens in een somber gepeins, waaruit hem meestal eerst de ondergang der zon of eene beweging in de netten deed ontwaken. Al mijne pogingen, den grond Tweede Kamer. Verleden week Vrijdag opende de Kamer de algemeene beschouwingen over de Staats-begroo- ting, maar tot Woensdagavond, dus na drie dagen van debat, werd over die begrooting geen enkel woord gerept, ja het woord „begrooting" op eene enkele uitzondering na niet eens genoemd. Wat iu die drie dagen gesproken werd, liep hoofd zakelijk over de vraag, in hoeverre de staat zich mengen mag in de maatschappelijke verhouding. Het was bijna uitsluitend van economischen aard, nu en dan met afwijking naar het beleid der tegenwoordige regeeriug. De heer De Beaufort, van Amsterdam, opende het debat, en wat hij gesproken heeft, moet wel een diepen indruk gemaakt hebben, want bijna de gansche driedaagsche discussie groepeerde zich om diens rede. Bijna alle volgende sprekers knoopten hunne redevoeringen aan die van den heer De Beaufort vast, hetzij om hem te bestrijden of bij te vallen. Deze redenaar heeft de zelf voldoening dat hij vele leden der Kamer tot eene economische geloofsbelijdenis uitlokte. Wat zeide dan de heer De Beaufort wel, dat zoo allen tot spreken prikkelde? De heer De Beaufort, de partij-verhoudingen nagaande, meende dat de liberale partij weldra tot een splitsing zou genoopt worden, omdat meerdere leden naar het radicalisme overhelden, en daardoor zich zelf zou vermoorden, terwijl hij de Regeering beschuldigde, dat zij door hare democratische richting, de verdeeldheid in de liberale partij te sterker deed uitkomen en zoo doende hare eigen partij vermoordde. Ook bij de anti-revolutionairen ontbrak vast heid. In hun verleden ligt geen sturen in de mocratische richting en toch wil een deel hunner dien weg op. Daarna bestreed hij te groote inmenging van den staat in de maatschappelijke verhoudingen. Als de staat voor alles zorgt, wat het socialisme wil, dan gaat alle gemeenschapsgevoel en de persoonlijke vrijheid te loor. Elke band tusschen werkgever en werkman wordt opgelost en de stoffelijke gevolgen, waarvan men zooveel ver wacht, zullen niet minder gevaarlijk zijn. Toch van deze raadselachtige gemoedsgesteldheid te peilen, bleven vruchteloos. Wel bracht ik hem dikwijls aan het praten, doch nooit sprak hij over zichzelf of over zijne omstandigheden. Dus litt ik hem ten laatste stil zijn gang gaan en gevoelde mij in zijn zwijgend gezelschap des te behagelijker, daar het weinige, dat hij sprak, niet alleen veel gezond verstand, maar ook een uiterst levendig rechtsgevoel, en iets, dat bij zijne land- genooten nog zeldzamer is, eene buitengewone achting voor vreemde, n. m. Duitsche zeden verried. Zoo was onze omgang langzamerhand vriend- schappellijker geworden, toen ik op een goeden dag een onrust in den jongen man meende op te merken, die met den ondergang der zon scheen toe te nemen. Reeds staarde hij naar het Oosten, waar de trotsche bergketen als 't ware van den diep blauwen hemel schijnt neder te dalen, totdat hij ten laatste de zoo pas uitgeworpen netten weder begon in te halen, alsof het de rijkste vangst gold. „Wat ter wereld voer je daar nu uit, Chiotti?" vroeg ik verwonderd. „Boos weertje, mijnheer!" antwoordde hij op zijne korte, zaakrijke wijze. „De Bora is op de

Krantenbank Zeeland

Ierseksche en Thoolsche Courant | 1893 | | pagina 1