mlM, lewijd aai de klaapi oesterteelt, laiflliouw, enz.
11
422.
Zaterdag 29 Juli 1893.
Elfde jaargang.
ÏL
EN
J. I! C. POT,
Publicatie n.
til
Gajë
FEUILLETON.
UINNENLAND.
LANG GEWACHT.
a
IERSEKSC3S
Thoolsche Eonrant,
Dit blad verschijnt eiken Zaterdag,
'rijs per 3 maanden, franco per post 65 cents.
'ek° Foor het buitenland 90 cents,
35.
bet
Ingezonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND ingewacht aan
bureau te Tholen of vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerseke.
UITGEVER:
T H O N.
Advertentiën: van 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer
10 cents; groote letters naar plaatsruimte.
Elke advertentie, 3 maal ter plaatsing opgegeven, wordt slechts
2 maal in rekening gebracht.
>ok
8 ll.
vroi rgemeester en Weihouders der Gemeente Tholen;
'jn let op artikel 219 der gemeentewet;
n v mgen bij deze ter kennis van de Ingezetenen,
dat e Rekening van de inkomsten en uitgaven dezer
lente, over het jaar 1392 aan den Raad is over-
die Rekening van den 25 Juli tot den 8
1893 op de Secretarie der Gemeente, voor een
ter inzage zal liggen, alsmede dat tegen betaling der
i, atschriften van haar kunnen worden verkregen,
lólen, den 24 Juli 1893.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
C. J. DE V. VAN NOORDEN.
M. G. VAN STAPELE, Wethouder.
in h
boei
alle
Burgemeester der Gemeente Tholen, brengt
in eze ter kennis van de Ingezetenen, dat bij hem
khei ngen en aan den Ontvanger der Directe Belas-
ze ter invordering is verzonden, het primitief
aro r van het patentrecht voor het dienstjaar 1893/4,
]n litnoodiging aan een iegelijk wien zulks aangaat,
ia bekomene kennisgeving van zijnen aanslag,
poedigste het door hem verschuldigde te kwijten,
herinnering tevens, dat de bezwaren, welke
angaande mochten bestaan, binnen drie maanden
eden behooren te worden ingediend,
lolen, den 28 Juli 1893.
De Burgemeester voornoemd,
C. J. DE VULDER VAN NOORDEN.
nz
vas
en,
m,
akt
van
het
nd
ken
3A(
bij J
d-r
mgens, ja, zal men, dit opschrift lezende,
icht uitroepen; dat is eens een echtHollandsch
ikwoord, net als: „zachtjes aan, dan breekt
lijntje niet" en „haast u langzaam" en al
wat meer, en men verwacht van ons
r ook de gebruikelijke, brommende uitvallen
die Hol land sche langzaamheid, tegen dat
alles achteraan komen, tegen dat zich nooit
iten en altijd den tijd hebben, dat zich uit in
e morgen komt, komt ook.'"
7ij hebben zoodanig plan niet.
Wel wijst het als opschrift hierboven gestelde
spreekwoord, evenals andere der aangehaalde
spreekwoorden, op een echt Nederlandschen
karaktertrek, maar niet op een, die is af te keuren.
Integendeel op den zeer goeden, den bij uitstek'1
Nederlandschen karaktertrek, die ons volk in staat
stelde groote dingen te doeu en in den strijd tegen
zijne hardnekkigste vijanden te bestaan. Wij be
doelen zijn geest van taaie volharding, van on
wankelbaar vertrouwen in den goeden uitslag van
wat men goed begonnen en goed doorgezet heeft,
al ziet men er niet dadelijk de vruchten van.
Men verstaat het: goede dingen komen lang
zaam geheel verkeerd, als men daarin ziet eene
aansporing tot langzaamheid, tot traagheid. Het
ziet niet op het doen, maar op de vrucht van
den arbeid; het wil niet zeggen: doe toch vooral
langzaam en zachtjes aan en haast u toch vooral
niet te veel met uw werk, want dan wordt het
nooit goed. Neen, men zegt als het ware ver
troostend, bemoedigend tot den mistroostigen
arbeider, die zich beklaagt, dat hij geen vrucht
ziet van zijn werk wacht maar, man, die vruchten
zullen wel komen, maar goede dingen komen
zoo haastig niet, die hebben tijd noodig om te
worden, om zich te ontwikkelen.
En het is zeer noodig in onzen zenuwachtig
gejaagden tijd, waarin zoovelcn wanhopig uit
roepen „wijs mij de plaats waar ik gezaaid heb,"
als ze nog nauwelijks aan den arbeid begonnen
zijnin onzen tijd, waarin vele goede dingen
beproefd, maar aan weinigen de tijd tot hunne
volle ontwikkeling gelaten wordt, te heririhe-
reu aan dat oud-vaderlandschegoede dingen
komen langzaam. Er zijn er velen, die in onzen
tijd, naar hunne meening goed zaad zaaien, maar
reden meenen te hebben te klagen, dat het hun
niet baat. Volksbeschaving, volksontwikkeling,
bevordering van volkswelvaart, en volksheil
aan alle kanten is men er aan bezig en tracht
men naar het goede, maar aan de eene zijde staat'
eene booze geest en roept aanhoudend door: wat
baten al die praatjes, wat helpen al die lapmid
deltjes; ge ziet wel, het geeft alles niets! En
aan den anderen kant staat de moedelooze arbeider,
en klaagthoeveel moeite ik mij ook geven moge,
.het baat mij alles, alles niets. Mijn arbeid is al
te vergeefs, 'tls of ik op rotsen ploeg eu op steenen
zaai. Mijn zaad ging te loor, en vruchten oogst
ik nietEn tusschen die twee staat de oud-
ï4)llandsche geest en zegt in de spreekwoorden
taal, die, als men ze goed verstaat, de wijsheid
d«r volkeren bevat: goededingen komen langzaam!
Welke zaaier, goede vriend, treedt als gij, zijn
deur uit en strooit het zaad met volle handen om
zich* heen, zonder te zien, waar het aankomt, en
evenmin gaat hij, als hij heden gezaaid heeft,
morgen zien of hij al oogsten kan.
Het zaadstrooien, dat u den voornaamsten
arbeid dunkt, waarop gij dadelijk vrucht ver
wacht, is een betrekkelijk gering onderdeel van
den arbeid, die te verrichten valt. Als de zaaier,
die goed zaad zaaien wil, zich naar zijnen akker
begeeft, is er al heel wat geschied door den mensch
en door de natuur! Dan is die akker geploegd en
bewerkt en dan heeft hij aan de invloeden van weer
en lucht bloot gestaan en is zóó ontvankelijk ge
worden voor het zaad. En zelfs vóór dien tijd
heeft de verstandige landman den grond, dien hii
bewerkt, reeds onderzocht en beoordeeld, en weet
hij, waar hij tarwe, waar hij rogge zaaien moet,
maar ook, waar geen van beiden groeien kunnen.
"Ziet, goede vriend, als uw zaad niet opkomt, is
het dan ook omdat het zaad niet deugde voor en
grond, waarin gij het gestrooid hebt, en zoo niet,
hadt gij dan den akker wel genoeg bewerkt?
Als gij tarwe zaait in de hei, dan weel go vooraf,
dat er niets van opkomt, en als ge er dennenzaad
strooit groeien er boomen! Al gij in die hei
grind- en oer- en leembauken laat zitten, dan
worden uw boomen kromme, kreupele, gebrekkige
misgewassen, en als gij die banken doorbreekt,
den grond spit en bewerkt, dan schieten uw raasten
fier ten hemel en maken den bodem vrucht
baar door hun naalden
Maar dan, als men den bodem goed gekozen
en goed bewerkt heeft, dan nog is er geduld
noodig. Is het zaad gestrooid en ondergeëgd, dan
moet het ontkiemen en opschieten en groeien,
dan moet liet blad en bloesem vormen, dan moeten
de bloesems zich tot vruchten zetten en die vruch
ten al wederom groeien en rijpen, en eerst dan, na
al dien langen tijd, is de dag des oogstes daar.
Dan, maar eerder niet.
Dat begrepen onze vaderen, en ddórom konden
zij hun grond ontwoekeren aan en verdedigen
tegen de baren, en daórom konden zij vrucht
baarheid scheppen beneden den waterspiegel,
daarom konden zij plassen en meeren droog maken.
En wij kunnen niet minder dan zij. De hulp
middelen van onzen tijd zijn machtiger dan de
hunne. En zoo wij dan de Zuiderzee leegpompen,
doen wij naar verhouding niet meer dan zij, die
den Haarlemmermeer tot land maakten! Doch
als wij met onze betere hulpmiddelen doen willen
als zij, dan moeten wij bedenken, dat goede dingen
langzaam komen en ons den tijd gunnen om ons
werk goed te doen.
Naar het Engelsch.
midden van vele menschen vervolgde
>tin Middleton rustig zijn weg, tot aan bet
iiude van het zeehoofd, waar eenige jonge-
en verdiept waren in de beschouwing van
verschillende vaartuigen, die daar voor den
strijd gereed lagen.
Verscheidene malen hoorde hij den naam van
Sandpipcr uitspreken, meestal op een toon
belangstelling en groote verwachting, want
«chip van Middleton had zich reeds een jaar
bij een dergelijken wedstrijd bijzonder
1». onderscheiden, zoodat iedereen ook dit-
met groote verwachtingen voor zijn succes
ild was.
Jicht bij Austin Middleton stond een man,
met zijn door de zon gebruinde gelaats-
zijn kort jasje, zijn flanellen broek, een
8 U
8.41
9...
7.4*1
0
.4! ^en
.05 dijk
.ii
,45 vuld
zijden doek luchtig om zijn hals gestrikt (in
plaats van een das,) geheel het uiterlijk had van
iemand die zich bij voorkeur met zeilen bezig
houdt en er alles van weet. Tot dezen man
wendde Austin zich om eenige inlichtingen
verkrijgen.
„Is het jacht de Sandpiper al aangekomen?"
vroeg hij.
De aangesprokene keek hem even aan, alsof
hij wilde zeggen, dat het ongepast was iemand
aan te spreken dien men niet kende, doch tege
lijkertijd met een gevoel van medelijden over
zooveel onwetendheid. Na een oogenblik van
halstarrig stilzwijgen antwoordde hij kortaf:
„Ja."
„Waar is het dan?"
„Dóarluidde nogmaals het kor'e antwoord,
gevolgd door een vingerwijzing naar de plaats
waar het bedoelde vaartuig lag, en Austin Midd
leton beschouwde nu het jacht van zijn broeder
met eene belangstelling, die even groot, maar van
gansch anderen aard was als die der overige
wandelaars aan het strand van Sprattermouth.
Hij trachtte in de verte ouder de personen,
die zich op het jacht bevonden, zijn broeder te
herkennen, en zag inderdaad iemand, die omringd
was door verscheidene dames, van welke hij ver
moedde dat wel eene zijne schoonzuster zou zijn.
Gelukkig werd Austin's geduld niet lang op de
proef gesteld, want hij zag eenige oogenblikken
later dat de sloep werd uitgezet en de trap
neergelaten, zoodat het gezelschap blijkbaar
plan had om aan wal te stappan. Hij spoedde zich
dus zoo snel mogelijk door al de menschen heen,
die hem in den weg stonden, om weldra de ont
moeting te hebben, waarnaar hij wel verlangde,
doch waartegen hij toch eenigszins opzag.
Juist op het oogenblik waarop Middleton,
vergezeld van Lady Trefew en den majoor voet
aan wal zette, zag Austin zich andermaal den
weg versperd door denzelfden man van zooëven,
die nu op Middleton toetrad met de woorden
„Hoe gaat het, Mowbray liet doet mij pleizier
dat gij nog in tijds hier zijt. Wij hadden al ge
vreesd dat het te laat zou zijn voor den wedstrijd."
Austin Middleton tikte hem even op den
schouder en vroeg hem eenigszins aar/.elend
„Is dat mijnheer Middleton?"
Een hooghartig stilzwijgen was het eenige
antwoord dat hij kreeg, doch Mowbray, die zijn
Tweede Kamer.
Dinsdag is de openbare behandeling van de
eerste der 3 kieswetten begonnen, nam. die,
welke over de kiesbevoegdheid handelt. Bij de
opening der zitting waren alle S ministers tegen
woordig, eene demonstratie, die beteekent dat
het heele kabinet homogeen is, en dat heel de
regeering met den Minister van Binn. Zaken
staat of valt. Natuurlijk heeft men reeds de
gevolgen overdacht van eene verwerping der
wetten, en men mag wel aannemen dat een be
roep op de kiezers, dus een kamerontbinding,
het meest te wachten is.
Zullen de wetten verworpen worden? Uit
heigeen in deze paar dagen in de Kamer ge
sproken is, is daar nog geen peil op te trekken,
en een gerucht als zou een gedeelte der liberale
partij met behulp van eenige Katholieken over
eengekomen zijn de wetten te doen vallen, is
gelukkig weer tegengesproken, maar het komt
ons toch voor, dat de Min. wel van overleg zal
naam had hooren noemen, kwam zelf hem te
geraoet en zeide
„Ja, mijnheer, zoo heet ik."
„Wel, broeder, hoe hebt gij het? Wij hebben
elkander in lang niet gezien!" riep Austin Midd-
letou uit, terwijl hij hem de hand toestak.
„Broeder!" riep Lady Trefew hafluid en op
verschrikten toon;„maar dat is afschuwelijk
„Een leelijke misrekening!" rompelde de
majoor. „Juist nu hij eindelijk he' jawoord
van haar heeft!"
„Broeder!" herhaalde Middleton, zonder eigen,
lijk zelf nog te weten wat dit alles moest be-
teekenen.
„Ja, zeker, indien gij Middleton zijt,
ik ben Austin Middleton Het is zeer natuurlijk
dat wij elkander niet herkennen, want gij waart
nog een klein kind, toen ik u het laatst heb
gezien
„Geef mij uw arm, majoor!" zeide Lady
Trefew. „Wij mogen geen onbescheiden getuigen
zijn van deze eerste en onverwachte ontmoeting
tusschen twee broeders."
„Gij zult natuurlijk weluwe uwe
identiteit kunnen bewijzen, nietwaar?" begon