m\M 419. Zaterdag 8 Juli 1893. 1893. EN J. 1. C. POT, Publicatie ii. UITHUIZIGHEID. FEUILLETON. LANG GEWACHT. )h BINNENLAND. IERSEKSÖ Thoolsche Couran Dit blad verschijnt eiken Zaterdag, ijs per 3 maanden, franco per post 65 cents, sor het buitenland 90 cents. ngezonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND ingewacht aan bureau te T h o I e n of vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerseke. UITGEVER: V 7 iHOLÏN. Advertentiënvan 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer 10 cents; groote letters naar plaatsruimte. Elke advertentie, 3 maal ter plaatsing opgegeven, wordt sleohts 2 maal in rekening gebracht. VERKIEZINGEN. Voorzitter van den Raad der gemeente Tholen bekend, dat op Dinsdag den 18 Juli 1893 nde, eene verkiezing zal gehouden worden voor den van den gemeenteraad ten gevolge van eke aftreding van de Heeren M. G. van Stapele, H. L. van Buren en Br. J. M. Boom. volgende bepalingen der Kieswet worden hierbij in herinnering gebracht: 37 (2e zinsnede). Den kiezer, die zijn stern- verloren, of er geen ontvangen heeft, wordt iheid verschaft, om er ter Gemeente-Secretarie bekomen. 38 (le zinsnede). De inlevering van het stera- geschiedt in de Gemeente, waar de kiezer op serslyst is gebracht. 39. Het stembriefje, schriftelijk ingevuld, wordt len kiezer in persoon op de plaats, voor de ing bestemd, in de aldaar aanwezige stembus n. 47. Tot de stembus wordt niemand toegelaten, 5, volgens de laatst gesloten kiezerslijst bevoegd de keuze mede te werken. 61 (le zinsnede). Van onwaarde zijn de briefjes vereischte zegel missen; die onderteekend zijn; ersoon duidelijk aanwijzen; niet ingevuld zijn stembriefjes omvatten, of daaraan opzettelijk istgebecht. k. en aangeplakt te Tholen, den 8 Juli 1893. De Burgemeester voornoemd, C. J. DE VULDER VAN NOORDEN. k uw geluk niet builen U, maar in U, heeft iize gezegd, m. a. w. maak het niel. te veel elijk van de uiterlijke levensomstandigheden, verzamel in uw gemoed een fonds van wijsheid, geduld, kennis, waaruit uwe ziel ren kan, als de stormen des levens u alles n te ontrukken. ek uw geluk niet buiten, maar in U," kort chtig gezegd. Men zou er bij kunnen voegen neer binnen uw huis, dan er buiten." hebben allen een huis noodig, onverschillig wij ons bevinden, hetzij wij leven in de wolstreken dan wel onder den bevoorrechten der tropen, hetzij op den berg of in het Naar het Enge lach. tliew, de palfrenier, die zich juist verheugd iric a het vooruitzicht van een gelukkig half- raet een koud kippetje en een flesch igne, die op tafel was blijven staan, werd ie zoete rust gestoord en moest een der inspannen voor het oude vervallen rijtuig, mevrouw Nevill met haren zoon en hare tocht door het gebergte wilde onder- om voor zonsondergang aan het naastbij- Je spoorwegstation te zijn. drietal zat peinzend en stil in het rijtuig. n£' as door hare tranen in de onmogelijkheid n enkel woord te spreken. Het eerste ge- van den weg werd zwijgend afgelegd, en toen zij een eind ver uit het gezicht van Trefew's gasten waren, zeide mevrouw tot Ida, om haar wat moed in te spreken 11 jdn in: 3r"Jede i den dal, aan het strand der zee of ver van het ge klots der baren. Als wij nagaan, hoe lang een mensch soms in dezelfde woning doorbrengt, wat hij er al beleeft en welk een macht van herin neringen zich voor hem aan dat huis va9tknoopen, dan is het geen wonder dat hij daarin op hoogen leeftijd liever eenzaam achterblijft dan het voorl schijnbaar veel aangenamer verblijf te verruilen, zelfs al is het onder liefderijke, zorgvuldige bloed verwanten. Als wij bedenken, hoevele en welke onschatbare diensten ons huis ons bewijst, dan moeten wij ons verwonderen, dat sommige men- schen nog lijden aan de kwaal der uithuizigheid. En toch zijn er velen. Toch zijn er, die zoo vaak mogelijk hun woning ontvlieden, of zelfs geen eigen gezellig tehuis begeeren. De bron van het laatste ligt in dsn mensch, die van het eerste kan ook buiten hem liggen. Het kan zijn, dat ons huis zoo weinig genoegens ons aanbiedt, dat wij ze liefst onder vreemden zoeken, omdat orde, gezelligheid, aangename kout, symphatiseerde geesten, in een woord een goede huisgenius ontbreekt. Dat is inderdaad een beklagenswaardig lot, maar wien het treft, moet wel in de eerste plaats vragen in hoeverre hij zelf de schuld daarvan draagt. Wel zeker, want de aanleiding tot uit huizigheid ligt gewoonlijk bij den lijder zelve. Een gezellig huiselijk verkeer is niet in de eerste plaats afhankelijk van ruime kamers en prachtige meubelen, zelfs niet van fijne maaltijden en zachte legersteden, maar van de geesten, die er wonen. We moeten ons huis aangenaam maken. We moeten in de eerste plaats zelf huiselijk zijn en daarbij de kunst verstaan om ook de onzen aan het huis te binden. Wie daarbij tegenstand ondervindt, wien dat bepaald onmogelijk gemaakt wordt, kan erzachtende omstandigheden pleiten, als hij zijn troost zoekt op de straat of andere publieke plaatsen, maar ook dan ziet men nog vaak, dat het lehuis verkozen wordt boven ander gezelschap, en het is de vraag of dat nog niet het verstandigste is, want dat bestendige leven buiten zijn deur vergoedt nooit het genot van ren ge-" lukkig huisvader, het biedt eigenaardige gevaren aan en verhindert hem aan zijn hoogste plichten te voldoen. Wat het laatste betreft, hel huisgezin is de grondslag van den staat. Zonder gelukkige ge zinnen, geen gelukkige maatschappij, geeD krach- en te troosten „Waarom, kindlief, zijt gij nog zoo bedroefd, wanneer gij hem toch niet liefhebt?" „Maar ik heb hem wèl liefantwoordde Ida schreiend. „Ik heb geen oogenblik opgehouden hem lief te hebben, maar ik heb gehoord dat hij zichzelf opofferde voor mijn geluk, en toen heb ik besloten dat het beter was dat ik het offer bracht!" „Ja, broertje, nu wij hier goed en wel te Sprattermouth zijn aangeland, zou ik wel de vraag willen stellen of wij niet een paar oude gekken zijn, die veel verstandiger zouden hebben gedaan door rustig thuis te blij yen. „Neen, neen, Jack, zeg dat niet. Gij weet even goed als ik hoe treurig die twee maanden zijn geweest die wij hebben moeten doorbrengen zonder onze lieveling. In al die angstige treurige weken was er eiken dag maar één oogeDblik dat ons wat kon opfleuren, en dat was wanneer de brieven besteller ons een brief kwam brengen van Ida." „Ja, broertje, ontken het maar niet, gij waart nog meer verlangend naar berichten dan ik," vervolgde oom Dick. „Ik weet het wel en gij weet het ook Het is de eeuige maal in tVge staat. Onze roeping is anderen gelukkig te maken, maar in de eerste plaats hen, die wij bij uitnemendheid de onzen noemen; en hoe kunneu wij dat, als wij weinig met hen samen leven? Wij hebben nog niet genoeg gedaan als wij hen onderhouden, maar we moeten hen bekwaam maken voor het maatschappelijk samenzijn en hen leereu, dat ons hoogste geluk uit het huise lijk leven en uit ons eigen doen geput wordt. Daartoe is liefde en toewijding noodig, die zich zdker niet openbaart in 't ontvluchten van zijn gezin. Wie het in zijn huis niet vinden kan, vervalt zoo dicht op kusten, waar hij o! zooveel gevaar loopt te stranden. Hij is aan een wuften vlinder gelijk, die stuurloos van de eene bloem naar de andere fladdert en daarbij aan de dorens zijn vleugelen scheurt. Let eens op, hoe zelden hij een degelijk mensch is, en hoe hij uitsluitend zichzelven zoekt. Natuurlijk sluit huiselijkheid niet in zich, dat wij ook niet buiten ons huis genot zouden kunnen smaken of alleen aan het geluk van de onzen zouden moeten arbeiden. We nemen het niemand kwalijk, dat hij eens verpoozing zoekt in een wandeling, den schouwburg of den gezelligen vriendenkring, of dat hij medewerkt aan het algemeen belang in vergaderingenmaar hij moet dat doen ondanks en niet omdat hij daardoor weer eens van huis kan. Voor den weldenkende blijft dat bijzaak. ■t Er zijn er, die geen eigen huis begeeren, en der zulken getal neemt toe. Er is al meermalen op gewezen, dat dit een kwaal van onzen tijd dreigt te worden en men mag het met recht een kwaal noemen. Ons volk is steeds bekend ge weest als zeer huiselijk, tegenwoordig schijnen veel jongelieden eens te willen toonen, dat onze vaderen het mis hadden. Over de redenen spreken wij niet, maar dat het een bedenkelijk verschijnsel is, houden wij voor zeker, al was het inaar alleen met het oog op de voorstanders dier nieuwigheid zelf. Zij staan bloo' aan al de gevaren van de uithuizigheid, een onzedelijk, zedeloos en brood dronken leven; zij meenen de genoegens eener eeuwige, fladderende jeugd te kuunen grijpen, maar zij ontwaren ten slotte en wel eens le laat, dat de jeugd zich van hen afkeert, bij de rijpen leeftijd hun kring voor hen gesloten houdt. Het einde is een dwaasheid, veel erger dan wat zij in ons leven dat wij ons haastten om elkander een vlieg af te vangen, en ik tl urf wel zeggen dat ik nooit erger hinder heb gehad van mijn dikte en van mijne zwakke beenen dan op die oogen- blikken, wanneer gij zoo vlug die brieven wist binnen te halen." „Och, Dick, dat kwam zoo toevallig. Wan neer ik soms dicht in de buurt van het hek was en ik zag den brievenbesteller aankomen, dan wilde ik hem de moeite besparen om zelf het hek te openen." „Dat gebeurde dan nog al dikwijls, broertje. Het zijn nu al twee maanden sinds Ida ons verliet, en sedert dat oogenblik hebben wij bijna eiken dag een brief ontvangen." „Ja, dat is zoo," bevestigde oom Jack, en de beide broeders wandelden verder arm in arm langs het hoofd te Sprattermouth, een zeer ge zochte gezondheids-bad plaats aan het zeestrand, met eene menigte hotels en particuliere woningen, die meest allen op dezelfde manier zijn gebouwd. Zoowel dit als de geringe afstand van Londen, was de reden, waarom Erank Nevill er op had aangedrongen dat Ida met zijne moeder hierheen zou trekken om geheel op krachten te komen hun eigenwijsheid als een dwaasheid meenden te ontloopen of zij aanvaarden gedwongen, wat zij eerst verwierpen. Inderdaad haalt geen geluk bij dat van het gezellig huiselijk leven, en wie, om welke redenen dan ook, zijn geluk niet vinden kan in zijn huis, die zal het ook te vergeefs er buiten zoeken. Staatsblad No. 87 bevat een Kon. besluit van den 9 Juni 1893, tot aanvulling van het Kon. besluit van den 24 October 1892 (Staatsblad No. 236), houdende nadere vaststelling van bepalingen ter uitvoering van art. 3 der wet van 25 Mei 1880 (Staatsblad No. 89), tot bescherming van diersoorten, nuttig voor landbouw of houtteelt. Ten allen tijde worden volgens dat besluit mede voor landbouw of houtteelt nuttig geacht: 1. de kokmeeuw, kaproeeuw, lachmeeuw, kob; 2. de zilvermeeuw, kaap of kobbe; 3. de mantelmeeuw of zeekaag 4. de kleine zeemeeuw, stormraeeuw, of winter meeuw 5. de kleine mantelmeeuw; 6. de spreeuw, panlijster, spraan, spra, sprotter. In de Dinsdagavond le Middelburg gehouden vergadering der Provinciale Staten sprak de voorz. na opening, een waard eerend woord ter nagedachtenis van het overleden lid, den heer J. C. Lanlsheer. Vervolgens werd, na onderzoek zijner geloofs brieven, tot toelating van het nieuw gekozen lid, den heer van der Meer, besloten, die, door den griffier binnengeleid, in banden des voorzitters de vereischte eeden aflegde en daarna zitting nam. Een ingekomen adres van het „comité tot het verkrijgen van concessie voor de kortste verbinding van Schouwen en Duiveland met den vasten wal door middel van een stoomtram," waarin ge vraagd wordt om een bijdrage \an f250.000 in eens of van een aan deze som geëvenredigd bedrag per jaar, werd op voorstel van Gedeputeerde staten, tot nader onderzoek in handen van dat college gesteld, nadat de heer J. A. Bolle zich daar tegen verklaard had. Gelijke besluiten werden genomen ten opzichte het adres van den gemeenteraad van lerseke om na hare ziekte. Zij was namelijk, tengevolge van de ongewone opwinding en aandoeningen zoo kort na elkander, onmiddellijk na hare aankomst te Londen ziek geworden, en ofschoon hare ziekte niet gevaarlijk was geweest, gevoelde zij zich toch zeer vermoeid en verzwakt, en vijf weken lang was zij gebleven onder het gastvrij dak harer tante Nevill, die volgaarne bereid was haar bij zich te houden en te verzorgen, nu zij toch nog niet naar Ierland terug wilde. Wat dit laatste betrof, was Ida tot het uiten van dezen wensch gekomen door haren angst voor het gebabbel en het gevraag der menschen wanneer zij weder tehuis zou zijn, maar ook omdat zij behoefte gevoelde aan den vertrouwe- lijkeu omgang met eene vrouw als tante Nevill, die haar uiet zoo veel liefde verzorgde en voor wie zij haar hart kon uitstorten zoo dikwijls zij zich daartoe opgewekt gevoelde. Een verblijf van drie weken te Sprattermouth had op Ida Heuniker een buitengewoon wel- dadigen invloed gehad. De gezonde kleur kwam allengs op hare wangen terug, hare oogen stonden weer kalmer en tevredener, maar zij was toch niet weer geheel dezelfde als vroeger. Zij was in hare

Krantenbank Zeeland

Ierseksche en Thoolsche Courant | 1893 | | pagina 1