i N°. 398. Zaterdag 25 Februari. 1893. A EN J. C. POT, Afdecling THOLEN. SSSïSsStSS.—»* Aztramra. Bestuursleden worden verzocht ten vijf uur tegenwoordig te zijn om et programma voorloopig vast te stellen. Publicatie n. LEVENSMOED. rEOHLSIOH. LANG GEWACHT. IERSEKSCHE Thoolsche Conrant, Dit blad verschijnt eiken Zaterdag. Prijs per 3 maanden, franco per post 65 cents. "oor het buitenland 90 cents. Insezonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND ingewacht aan het bureau te T h O I e n of vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerseke. UITGEVER: THOLEN. Advertentiën: van 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer 10 cents; groote letters naar plaatsruimte. Elke advertentie, 3 maal ter plaatsing opgegeven, wordt slechts 2 maal in rekening gebracht. arnl VERGADERING der Leden op Dinsdag den 28 Februari 1893, des avonds half acht hr, ten huize van den heer A. Hoek, Mz. te Tholen. I Ingekomen stukken. Secrelans-Penmngmecter. Burgemeester en Wethouders van Tholen brengen, jevolge art. 83 der algemeene politie-verordening, ^■kennis van de ingezetenen dezer gemeente dat het voer van secreetmest kan plaats hebben gedurende I nacht van Voensdag 1 op Donderdags 2, Donderdag 2 op Vrijdag 3 en Vrijdag 3 op Zaterdag den 4 Maart, blen, den 25 Februari 1893. Burgemeester en Wethouders voornoemd, C. J. DE V. VAN NOORDEN. M. G. VAN STAPELE, Wethouder. Burgemeester der Gemeente Tholen brengt bij i ter kennis van de Ingezetenen, dat bij hem ont- Bigen en aan den Ontvanger der Directie Belastingen f invordering is verzonden, het kohier voor de be hing op het personeel en het kohier van het patent- jht (over het 3e kwartaal) voor het dienstjaar 1892/93, uitnoodiging aan een iegelijk wiens zulks aangaat, na bekomene kennisgeving van zijnen aanslag, ten digstc het door hem verschuldigde te kwijten, met iinnering tevens, dat de bezwaren, welke dienaan- fcnde mochten bestaan, binnen drie maanden na pen behooren te worden ingediend. Tholen, den 24 Febr. 1893. Be Voorzitter van den Gemeenteraad voornoemd, C. J. DE V. VAN NOORDEN. Er zijn menschen, die eene groote geneigdheid toonen tot jammeren en klagen over hun ram pen en tegen heden; die gaarne uitweiden over de nietigheid van het leven, en het lot, en het noodlotof het opperwezen beschuldigen van wreedheid en onrechtvaardigheid. Soms ver wondert men zich, dat die menschen nog eenige gehechtheid aan het leven toonen te bezitten. Die zacht tot klagen is niet goed. Niet dat vele menschen ten onrechte klagen. Och neen! Er zijn er, wie het noodloot bij voorkeur schijnt te vervolgen, als trachtte het hem onder zijne mokerslagen te verbrijzelen. Niet zelden wordt het schitterendst geluk door een enkelen slag vernietigd. Misschien niet één sterveling ont komt gehiel aan de rampen van dit onder- maansche, geen enkel menschenleven is louter zonneschijn. Ja, men mag als regel aannemen, dat de psalmist een algemeene waarheid heeft uitgesproken in zijne verzuchting: Het meeste van onze jaren is moeite en verdriet! En daarom is inderdaad het menschelijk bestaan ook in dit opzicht raadselachtig, dat hem in den regel het leven nog zoo lief blijft. Naar het Engelsch. Zijn vriend wandelde intusschen naast Ida igzaam vooruit, en hij hoorde haar zeggen „Ik kan mij niets heerlijkers voorstellen dan een mooien zonnigen dag op zee te zijn en n alle kanten de schuimende golven te zien stuiven, op een schip met volle zeilen, waar in niets anders ziet dan zee en lucht." „Houdt gij dan zooveel van zeilen?" „Ik heb het nog nooit gedaan, maar ik geloof illig dat ik het heerlijk zou vinden." „Nu, indien gij u wilt toevertrouwen aan de irgen van uw neefen van mij dan iu ik u gaarne uitnoodigen om eens te Kingstown komen en dan met ons een tochtje te maken it de Sandpiper. Wij zouden dan in de buurt ■t rondzeilen, zonder eenig gevaar natuurlijk, 'et zou u wel bevallen, denk ik." Maar toch, niettegenstaande dat alles is het niet goed, dat men zich aan zijn smart over geeft. Het is tot niets nut, en bovendien ge vaarlijk als de klachten werkelijk gemeend zijn en niet louter het gevolg van een aangeboren of aangewende zucht tot klagen, dan leidt het tot levensmoeheid, tot ongeschiktheid om zijn werk en roeping te vervullen, ja tot de onnatuur lijkste en betreurenswaardigste van .alle soorten van dood: den zelfmoord. Gewoonlijk wordt zelfmoord als een daad van moed beschouwd, doch het is meer een lijden, dan een daad en als hij niet in een vlaag van waanzin of ver standsverbijstering maar met voorbedachten rade gepleegd wordt, dan is het een bewijs dat de wil zijn kracht heeft verloren, en levensmoeheid daarvoor in plaats is gekomen. Levensmoeheid, onstentenis van alle zedelijke kracht, van gebrek aan moed, om het leven aan te durven, toont kleinheid van ziel, die zich laat overrompelen door de omstandigheden des levens. Miet zelden heeft een mensch het leven met overmatige teu gen genoten, of zich zelf een stortvloed van ram pen op den hals gehaald, zoodat het leven hem geen genot meer geeft, en dan redt hij zich uit den maalstroom van zelfver* ijt door het leven van zich af te schudden, daarbij alleen aan zichzelf denkende, 'tls wel gemakkelijk. Neen, gij die wroeging hebt of treurt, sluit u niet op in uw binnenkamer, maar treedt het leven in, het volle menschenleven. Buig het hoofd, maar breek niet. Geef uw geest niet gevangen binnen den engen gedachtenkring van uw leed, maar denk ook aan anderen. Als het lot u wonden geslagen heeft, zoo lijd, maar sterf niet. Waar voor zou het dienen? Gij hebt een roeping te vervullen, gij hebt een schuld te betalen, een schuld aan nauwe betrekkingen meestal, aan de menschheid in ieder geval. Is die roeping ver vallen door uw ongeluk, is die schuld te niet gedaan om uw leed? Vreest gij, dat de wereld u van ongevoeligheid of onverschilligheid zal betichten, omdat gij bijv. schijnbaar een dierbare afgestorvene zoo spoedig vergeet of eenig ander ongeval u koud schijnt te laten? Maar gij weet immers zelf het best hoe diep de geslagen wonde is, en hoe menig maal een traan onder uw werk uw oog benevelt? Wat gaat u dan het oordeel der wereld aan? Heb den moed om nog te leven, en toon dat uw plicht en roeping gaat boven een lichtvaar dig oordeel. Dat is ook voor uw eigen hart het best, tenzij gij meent, dat er verdienste ligt. in het. treuren en bezwijken. Men beschuldigt den tijd, dat hij alles afknaagt en afslijt, dat hij ook de diepten van kommer en zieleleed weder dsmpt. Dat is een gelukkig ver schijnsel, of wilt gij liever, een wijze beschikking. Het maakt dikwijls een groot verschil uit, hoe men een zaak voorstelt. Daarom kan men het best uitdrukken: De tijdt baart rozen, de tijd heelt wonden. Welk een zegen! Zonder dat ware het leven eerst waarlijk ondragelijk. Als elke ramp de kracht van den eersten indruk op onzen geest moest behouden, als bij iedere nieuwe wonde, die het noodlot ons slaat de vorigen nog even wijd gaapten, dan ware geen enkel sterve ling, hoe krachtig van geest, hoe sterk van ge loof, hoe onvatbaar voor indrukken zelfs, in staat het leven te dragen. Maar gelukkig, de tijd heelt de wouden der ziel, vooral als wij, zooals onze plicht is, hem daarin de behulpzame hand bieden door onze taak voor oogen te hou den, door onze armen niet moedeloos te laten hangen, door te denken aan hen, voor wie wij werken moeien. En acht gij het nuttig de heu genis aan uw leed niet geheel te verliezen, zoudt gij niet gaarne het beeld uwer lieve dooden uit uw gedachtenis verbannen, geen nood, als gij werkelijk een hart hebt, dan zal de wonde wel een litteeken achterlaten, dat u onder alles wat gij doet of wat u overkomt aan het verledene herinnert. Dan zal onder nieuw gesmaakte vreugde de weemoedige gedachte aan wat u eenmaal smartelijk trof de onbestendigheid en onbetrouw baarheid van 's levens voorspoed wel voor u oproepen. En dat is goed ook. De mensch moet maar vroeg leeren, dat duurzaam geluk hier niet be staat, doch zich door de smart te laten over mannen past den mensch niet. Daarvoor is zijn leven te kostbaar. En zelfs als hij zijn ongeluk aan eigen schuld te wijten heeft, dan moet hem dat toch den moed niet benemen om te ar beiden. Ook dan nog gestreefd naar een nieuw en beter leven met kracht, moed en standvastig heid, waardoor levensmoeheid vaak in levens vreugde veranderen kan. „O, Mr. Middleton, wat zou ik dat prettig vinden!" riep Ida verheugd, terwijl zij in de handen klapte. „Meent gij dat in ernst?" „Welzeker, ik zal er mee Frank over spreken." „O, dat is niet noodig. Spreek er maar met mij over. Frank zal het wel goed vinden. Als hij hoort dat het mij genoegen doet, is hij er zeker niet tegen. Dat ben ik al van hem gewend van toen ik nog zéé klein was," en zij wees met hare hand zeer dicht bij den grond. „Gij schijnt veel van uw neef te houden?" „Zeker, natuurlijk Ziet ge, hij kan wel eens wat lastig zijn en mij een beetje de les lezen, maar hij is een door en door goede jongen." „Hè, wie zijn die twee deftige oude heeren, die daar aankomen?" vroeg Middletou. „Dat zijn oom Dick en oom Jack! Ik zal hen tegemoet gaan om hun te vertellen dat gij hier zijt. Gij blijft toch bij ons eten, nietwaar? Ik kom zoo aanstonds terug." Zij liep haastig vooruit, terwijl haar luchtig japonnetje door den wind bevallig heen en weder fladderde. De beide vrienden zagen niet zonder een weinig jaloezie hoe zij ieder der beide oude heeren hartelijk omhelsde en kuste. „Welnu," zeide Frank, „wat zegt gij van haar?" „Zij is allerliefst," antwoordde Middleton met overtuiging. „Nietwaar? Had ik u wel te veel van haar verteld?" „Neen, zij is een meisje zooals iedereen tot zijne vrouw zou wenschen „Juist," zeide Frank, en voegde er haastig bij„maar hebt gij mij niet altijd gezegd, dat gij niet aan trouwen dacht?" „Hoe kan ik dat ook, voordat die vervelende erfenis-quaestie is uitgemaakt? Neen, voorloopig kan ik onmogelijk aan trouwen denken!" „Dat wisl ik, en alleen daarom heb ik u hier durven brengen." „O zoo! Is dat de zaak? Nu begrijp ik er meer van. Gij gevoelt dus voor haar nog wel iets anders dan alleen hartelijke vriendschap?" „Ik heb haar al sinds jaren liefgehad, al in den tijd, toen zij eigenlijk nog een kind was en in den tuin de vlinders naliep. Maar ik weet volstrekt niet hoe zij over mij deukt, dat is te zeggen op de wijze zooals ik zou wenschen. Zij moet mij natuurlijk veel te oud vinden." „Gij zijt even dertig jaar, dat is nog zoo oud niet!" „Ik ben al twee-en-dertig, dat weet gij ook wel. Alzoo acht jaar ouder dan gij. Als ik u tot mededinger moest hebben, zou ik zeker den strijd verliezen, want gij zijt mij in alle dingen vooruit, behalve in jaren." Middleton glimlachte, daar hij zich eenigszins gevleid voelde door deze verklaring, die hij zelf allerminst geneigd was te weerleggen. De beide vrienden vormden voor het uiterlijke in menig opzicht een scherpe tegenstelling, hoe wel ieder van hen een gunstigen indruk maakte. Doch Middleton was iemand met een fijngevormd gelaat en mooie zwarte haren, terwijl Frank Nevill, met zijn blond haar en blonden baard, breeder en krachtiger gebouwd scheen. Een jong, onervaren, ietwat opgewonden meisje moest ongetwijfeld meer behagen vinden in de aangename manieren en flinke houding van Middleton. Daarentegen zou iedere vrouw, die minder oppervlakkig denkt en oordeelt, zich meer hebben aangetrokken gevoeld door de trouw hartige oogen van Frank en door de vertrouwen wekkende uitdrukking van zijn door de zon ge bruind gelaat, waardoor hij ruimschoots ver goedde wat hij, in vergelijking met zijn vriend,

Krantenbank Zeeland

Ierseksche en Thoolsche Courant | 1893 | | pagina 1