feflM, pijfl aai k Man van oesterleelt, laiilw, enz.
jicht en Schaduw.
326.
Zaterdag 10 October.
1891.
EN
J. I. C. POT,
Public atiën.
)0,
FEUILLETON.
ag3
i d
IERSEKSCHE
187
Thoolsehe Courant,
Dit blad verschijnt eiken Zaterdag,
rijs per 3 maanden, franco per post 65 cents,
'oor het buitenland 90 cents.
Ingezonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND ingewacht aan
bureau te T h o I e n of vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerseke.
UITGEVER:
T H O L E N.
Advertentiënvan 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer
10 cents; groote letters naar plaatsruimte.
Elke advertentie, 3 maal ter plaatsing opgegeven, wordt slechts
2 maal in rekening gebracht.
tg-
gemeester en Wethouders van Tholen brengen
ilge art. 1 der verordening op het ophalen van
straat-, secreetmest en dergelijke dezer gc-
i, ter kennis van de ingezetenen, dat het ver-
an secreetmest in deze maand kan plaats heb-
edurende den nacht
Maandag 12 op Dinsdag 13,
Dinsdag 13 op Woensdag 14,
Woensdag 14 op Donderdag 15 Oct.
ilen, 10 Oct. 1391.
BEKEND MA KING.
gemeester en Wethouders van Tholen zullen op
ag, den 17 Oct. a.s. des middags ten 12
raadhuize aldaar publiek verkoopen
EEN HOOP STRAATMEST.
voorwaarden der verkoop liggen van af heden
zing ter secretarie, iederen werkdag des voor
ga van 912 uur.
ilen, den 6 October 1891.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
C. J. DE YULDER VAN NOORDEN.
De WethouderM. G. VAN STAPELE.
iets is volmaakt hier op aarde!" Ziedaar
gedachte, zoo dikwijls en in zoovele ver-
nde vormen uitgesproken, zoowel door den
gallige, die er eene verontschuldiging voor
melancholie in poogt te vinden, als door
icktzinnige, die er zich mee troost in dagen
wakheid en* tegenspoed, en door den ern-
levensbeschouwer, die er eene roepstem
rerkeu en strijden in hoort, dat daardoor
ngzaam rijdt de trein, die ons de dagelijk-
gasten aanvoert, het station binnen, en de
van het sub-comitë spoeden zich naar de
lbui ï's, openen de deuren, roepen luiden „alle
iigen Eene vieze, vunzige lucht stroomt
egemoet en we zien hen weer voor ons, als
en eergister, die arme ongelukkigen
leef mij de kleine maar". Zoo zetten we de
ren, bijna te vuil om aan te raken, op den
sommigen steunend, slaapdronken als ze
gevolge der plotselinge stoornis in hunne
leling, de eenige verkwikking gedurende
vermoeiende, kommervolle reis.
gezegde: „De bagage moet hier blijven
zoo vaak noodig herhaald te worden,
een pijnlijke vergissing begaan. Eene vrouw
uit den wagen, een paar kinderen klampen
ian haar vast, een bundeltje heeft ze op den
Leg die bagage neer" „Dat is mijn
In dat pak lompen, den naam bagage
waard, ligt haar jongste spruit
idelijk ziju allen uitgestapt. De treurige stoet
5,
0,
0,
5.
7-
Th l'
0
0
0
0
0
alleen reeds bijna iedereen de waarheid er van
beamen zou. Maar ook zonder dat droevige
klachten of bemoedigende uitroepen over de on
volmaaktheid der wereld zoo ontelbare malen
ons oor troffen, zouden wij 't wel toestemmen,
dat hier niets volmaakt is. Vooreerst de
mensch zelf niet, maar dan ook, in ons oog ten
minste, datgene niet, wat den mensch wedervaart
in dit leven. Wij ondervinden het maar al te
dikwijls: het goede, dat wij genieten, heeft steeds
zijne schaduwzijde, eene schaduwzijde, die wij
maar spoedig als den onvolmaakten kant van dat
goede aanmerken. Zie maar eens rond in het
levenDaar ginds is een jonge kunstenaar, wien
de fortuin in allen deele schijnt toe te lachen;
hij is vermogend, jong en gezond. Aan zijne
liefde voor de kunst kan hij voldoening schen
ken, door het land der kunsten het schoone
Italië te bezoeken; hij geniet daar van al het
schoone, dat hem omringt, hij is gelukkig, ten
minste bijna. Hoe komt het, dat somtijds
zoo'n sombere wolk over zijn voorhoofd trekt,
en zoo'n droevige blik uit zijne oogen spreekt?
Wie met hem een paar malen de berichten ge
lezen had, van huis ontvangen, zou het weten;
hij zou dan weten, hoe zijne moeder lijdt onder
zijn afzijn, hoe hij de laatste woorden van een
stervenden vriend heeft moeten missen, die hem
zoo gaarne voor zijn scheiden nog eens de hand
gedrukt had, hoe hij maar waartoe meer?
Zoovele smartelijke ervaringen, sommige wel is
waar kleinigheden maar andere ook van diepe
ren aard, wonden hem misschien het hart juist
door zijn afzijn. Zoo baart hem ook datgene wat
hem het gelukkigst toescheen, nog smart.
Ziedaar die jonge vrouw, zoo gelukkig in
haren eersteling, het lieve, blozende kind, dat
zoo vriendelijk zijne moeder toelacht.
gaat voorwaarts. Langzaam schuift zich die breede
massa van mannen en vrouwen, kinderen en
grijzen vooruit.
Geen woord zeggen die velen, maar welke
gedachten bezielen hen? Niemand hunner zag
zich op zijne lange reis een vriendelijken blik
toewerpen; overal werden ze nog misleid en be
drogen. Wat zal het hier geven? De bagage
hebben ze achtergelaten. Zullen ze die terugbe-
koraen, hunne eenige bezitting, de rest van al
hel door hun werken langzaam verworvene?
Wat wil die dichte menschenhaag, die met open
mond hen aangaapt, en nu en dan een gemur
mel, van deernis en schrik getuigend, doet op
gaan Och, God zie die kleine kinderen toch,
wat hebben die misdaan? die oude vrouw, die inan
met zijn ingevallen wangen, zijn versuft uiterlijk,
die zuigeling op moeders arm, krijtende, kil aan
gedaan door de avondlucht, lijdende onder de
zwakte der moeder. Heere, Heere! dat één man
de verantwoording van zooveel leeds durft op
zich nemen! Wat willen die lieden? Zijn zij
zoo iets vreemds, dat alleu, die zij op hunnen
weg tegenkomen staan blijven, wijzende op de
droeve menigte die daar langs trekt? Is het mede
lijden, is 't nieuwsgierigheid, is 't afkeer? Wat
is 't? 't Wordt hun bang om het hart.
O! wisten zij, die uit nieuwsgierigheid, ja ook
zij die uit pure belangstelling telken avond zich
aan het station bevinden om de Russen te be-
Wat werpt soms te midden barer vreugde
zoo'n droevige nevel over haar aangezicht Ach,
wanneer ze daar telkens hoort van eene wreede
kiuderziekte, die meer en meer nadert en op
haren weg al menig jong leven heeft afgesne
den, al menig lachend mondje heeft doen ver
stijven, ach, dan krimpt haar hart ineen, en sluit
ze haar schat vol vrees in li3re armen; dan
voelt ze, hoe haar hoogste geluk tevens oorzaak
is van diepe smart.
Zoo zien wij het overal, in de gewichtigste
levensomstandigheden zoowel als bij onbedui
dende kleinigheden; geen licht, zonder schaduw,
geen roos, zonder doornen
Maar, laten we niet eenzijdig zijn! Leert
het leven ons ook niet, dat we de stelling om
kunnen keeren en zeggen: geen schaduw zon
der licht, geen doornen zonder rozen? Wie
niet met eeu zwartgalligen blik in de wereld
ziet als een treurtooneel, zal hierop volmondig
„ja" zeggen. De onbevooroordeelde ziet niet alleen
de waarheid van het „alle voor heeft ook zijn
tegen", maar ook van dat, wat daar volgt, „alle
tegen heeft zijn voor."
Daar ziet hij bijv. een armen werkman, die
vroeger als een welgesteld burger zijne bevelen
gaf aan verscheidene onderhoorigen, en zijn stem
liet gelden bij burgerlijke en kerkelijke aange
legenheden. En nu? Ziekte eu slechte tijden
hebben hem verarmd, verschillende omstandig
heden hebben hem gedwongen, verscheidene
sporten te dalen op den maatschappelijken
ladder. Hoe ongelukkig, niet waar? Ja zeker,
het lot was hem niet gunstig, maar is nu
werkelijk die man zoo ongelukkig? Treden
wij zijne nederige woning eens binnen! Wat
zien we? Een vader, met opgewektheid zijn
nederig handwerk uitoefenende, eene moeder, met
kijken, hoe pijnlijk dat is voor hen die zij zoozeer
beklagen, er zou nimmer een enkele meer
aanwezig zijn.
„Moeten we nog lang loopen vraagt me een
schijnbaar oud vrouwje, dat met moeielijken tred
zich voortbeweegt, leunend op den schouder van
haar dochtertje. Een wijle help ik haar vooruit
te komen, dan neem ik een kleuter bij de hand,
die bang is op den donkeren weg bij al die
vreemden, en op zijne schoenen, totaal versleten,
met moeite over de straatsteenen voortsloft. Daar
kan eene vrouw niet verder. Een kind op den
arm, een paar aan haar rokken hangend, zegt ze,
dat de zak, dien ze over den schouder draagt,
haar te zwaar wordt. Ze heeft hem niet laten
liggen. Bij ander goed zit er ook brood in. „Ze
moet van avond toch eten
Eindelijk ontspanning. Ze zitten in de gelag
kamer van Bos in de Raamstraat. Ook daar stil,
zwijgend. Ze hebben Holland's vrijen grond be
treden, maar zijn ook zij vrij, niet meer paria's,
maar hun eigen meester? Ze ontvangen brood,
krijgen koffie, en vriendelijke woorden hooren ze
van den weleerw: heer Van Loen, voorzitter
van het hoofdcomité, deelnemende vragen naar
hunne behoeften van de leden van het sub-comité.
Met het blijde bericht, dat ze morgenvroeg on
dersteuning zullen krijgen, zoeken ze de uitste
kende legersteden op en sluimeren in.
Droomen begoochelen hunne zinnen. In enkele
van liefde stralende oogen haar jongste verzor
gende; een Hinken knaap, met ijver werkende
aan een geliefkoosd vak, waarmee hij al spoedig
wat hoopt te verdienen, een aardig meisje, ge
bogen over eenig verstelwerk, waarmee ze de
huishoudelijke zorgen harer moeder poogt te
verlichten. Over 't geheel ligt een waas van
tevredenheid en toewijdende liefde. Is 't zeker,
dat dit zoo zoude geweest zijn, als de voorspoed
nooit dit huisgezin verlaten had? Had dan niet
lichter het duiveltje der hoogmoed de ijverige
hand van ouders en kinderen slap doen neer
hangen? Was niet licht de huiselijkheid ver
stoord geworden, als de vader van 't gezin zoo
veel van zijn tijd had moeten geven aan de
belangen van 't algemeen? Misschien niet; maar
al is het, dat ze bij hun' voorspoed ook hun
tegenwoordig geluk hadden kunnen genieten,
zeker is het dan toch ook, dat dit geluk
tenminste voor hen bewaard is gebleven; dit
geluk is de lichtzijde van de schaduw hunner
smart, het is eene roos aan een doornachtigen
struik. Zoo vindt men nooit smart zonder eenige
vreugde, 't Is en blijft waar, wat ons uit den
mond van het volk tegenklinkt: „geen ougeluk
is zoo groot, of er is een geluk bij
„Onvermengd geniet de mensch nooit, maar
evenmin is onze smart zonder hoop." Misschien
is dit in vele gevallen een gevolg van onze
eigene onvolmaaktheid, maar zeker is 't ook een
raiddel om die onvolmaaktheid meer en meer
te doen ophouden, en de menscliheid langzamer
hand haar doel te gemoet te voeren. Zonder
vreugde geen leven, maar ook, zonder smart
geen strijd, en zonder strijd geen streven naar
iets beters.
minuten wordt al de geleden schade nog eens
doorleefd, zien ze zich weer verjaagd, plotseling,
hun huis verlatend, hunne bezittingen, alle dier
bare herinneringen van hun geheele leven achter
latend. Ook hij, die lijdt, heeft wel vreugdevolle
oogenblikken, en al die voorwerpen, die hem er
zoo zoet aan herinneren, ze blijven staan. Er is
geen tijd. Voort gaan ze, steeds rijdend, niets
hooren ze dan het gillen der stoomfluiten. Daar
zien ze weer de mannen, die hen hunne laatste
penningen ontnamen, hun water verkochten als
de kinderen schreiden van dorst, en moeder hen
niet laven kon. Maar zoeter wordt de droom,
't Zijn niet de gezichten van hun angst en schrik
aanjagende Russische gendarmes, niet de valsch
glurende trekken der zgu- zielverkoopers, die hen
tegensturen. Ze zien de comitéledeii, ze zien den
inspecteur der N. A. S. M., den waard, hun
spijzen reikende. Ze hooren weer die eerste woor
den van menschlievendheid, iets vreemds voor
hen, iets sedert lang ongekends. Eu een glim
lach vertoont zich op het gelaat van dien ouden
jongen man, die in enkele weken vele jaren had
doorleefd. Hij glimlacht; dat beklagenswaarde
wezen vergat voor een oogenblik zijne pas gestor
ven vrouw. Voor 5 wekeu had ze hem eeu kind
geschonken.
Vreeselijk verzwakt lag ze te bed, haar man
was afwezig; daar komen gendarmes, verbanning
aankondigeud. Na eenigen tijd kwain de echtge-