k rde van het Kiesrecht. 324. Zaterdag 26 September. 1891. EN J. M. C. POT, Publicatiën. v\ P E UIL L E T 0 H. INDERJAREN. IERSEKSCHE f Thoolsehe Courant Dit blad verschijnt eiken Zaterdag, per 3 maanden, franco per post 65 cents, het buitenland 90 cents. zonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND Ingewacht aan eau te T holen of vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerseke. UITGEVER: THOLEN. Advertentiënvan 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer 10 cents; groote letters naar plaatsruimte. Elke advertentie, 3 maal ter plaatsing opgegeven, wordt slechts 2 maal in rekening gebracht. .87 eester en Wethouders van Tholen, brengen dat het suppletoir kohier der honden voor dit dienstjaar ia opgemaakt en van en met den 29en dezer maand ter secretarie zal liggen; terwijl diegenen welke zich daarop gebrachten aanslag bezwaard moch- i, hunne bezwaren vóór 30 September 1891, geld papier, bij den Raad zullen kunnen 23 Sept. 1891. Burgemeester en Wethouders van Tholen C. J. DE V. VAN NOORDEN. M. G. VAN STAPELE, Wethouder. ?<rL gemeester van Tholen brengt ter kennis irenden, dat van af 21 September a.s. tot inkondiging het gedeelte der Noordzee, aan de kuststrook van Noordholland tus- Z.lijk uiteinde van de Mondsbossche Zee- Egmond aan Zee onveilig is, ten gevolge imen proeven met granaten gevuld met in in de Schoorlsche en Berger-duinen, de proeven zal eene roode vlag op den een der duinen aldaar worden geplaatst, "ige terrein strekt zich tot op 7000 M. van enoemde vlag uit. 23 Sept. 1891. De Burgemeester van Tholen C. J. DE V. VAN NOORDEN. jeering heeft verleden week onze Konin- leteekenisvolle woorden in den mond ge- de regeling van het kiesrecht de nood- voorwaarde van blijvende verbetering is. de noodzakelijke voorwaarde van blij- Kaar kei Dnitsei. vende verbetering. Dat beteekent nog al wat! Die woorden kenmerken eene diepgaande over- tuiging. Zou het nieuwe kabinet het bij het goede eind hebben? En is het kiesrecht dan nog niet geregeld? De tegenwoordig geldende bepalingen, we schreven dit reeds voor eenige weken, hebben slechts ceu voorloopig karakter. Toen de nieuwe grondwet gemaakt werd, kon men wel een nieu wen grondslag leggen, waarop het kiesrecht ge bouwd moest worden, maar kwalijk te gelijk een nieuwe kieswet maken. Er werd dus maar zoo wat van gemaakt en sedert verzuimde het pas afge treden kabinet in dezen aan den eiscb, men mag wel zeggen, der publieke opinie te voldoen. De nieuwe ministers schijnen eene andere dijn te willen volgen. Zij zullen allereerst, uaar men verwacht, eene nieuwe kieswet voor dragen, want „de (definitieve) regeling van het kiesrecht" zeggen zij is eene noodzakelijke voor waarde, enz. Er zullen er wel zijn, die dit ni-it beamen. „Wat beteekent het kiesrecht," zeggen sommi gen „waar soms nog niet de helft der kiezers er gebruik van maakt? Waartoe dan nog meer kiezers te creëeren? Laat men eerst de menschen de waarde van dit recht leeren ge voelen en maak ze dan kiezers!" Zulke tegenwerpingen doen eigenlijk niets af van de waarde van het kiesrecht en raken de questie slechts zijdelings, maar toch zijn ze waard er de aandacht aan te wijden. Is het waar, dat de kiezers zoo onverschillig zijn? Ons er achtens is het niet zoo erg, als het wel lijkt. Men late zich door een enkel geval niet op een dwaalspoor brengen. Eéne bonte kraai maakt geen harden winter. En men moet wèl onderscheiden. Dat in Amster dam en in sommige overwegend katholieke distric- itflikke bessen nu had het practische Jaapje l| in het oog. je nou welbessen als knikkers" zeide ïfantelijk, „alleenig omdat z'n wortels in den mistkuil zittenDe mist is lei|d slechtRuik dan maar 1" riep ik boos. piapje was vandaag koppig. „En al sla jij nog zoo hard, zonder dat goed komt er jelui bessen in den tuin terecht." as te veel. Wie niet hooren wil, moet Ik duwde den verblinden vriend nog er( laar den rand van den kuil toe. t dat soms naar kruisbessen ;end zette hij de armen in de zijden en lippen vast besloten op elkaar, wat ik bemerkte, ofschoon de liefde gezegd lind te zijn. „Eu toch is mist iets hield hij vol. 'hJ geduld was ten einde. proef het dan, als je 't nietgelooven ei ik en diende het niets kwaads ver moedende Jaapje een stoot toe van dezelfde kracht, als die klassieke, welke het ondier in den wolfs kuil wierp. Mijn ridder spartelde met armen en beenen in de luchtdaarna ging het „klits, klets.," en Jaapje viel als offer zijner standvastigheid Jn den kuil, die voor andere doeleinden gegraven was. Te gelijker tijd dreunde een„alle duivels, Marietje wat zijn dat voor ondeugende grappen mij in de ooren, en Peter's krachtige hand hief mij als een veerlje in de hoogte en zette mij, met een grooten zwaai, een eind verder op het gras neer. Daarna ging hij lang uit op den grond liggen, stroopte zijn mouw op, stak zijn ontbloo- ten arm naar omlaag in den kuil en trok het ongelukskind weer naar boven. „Dat was een geluk, dat ik jelui, kleine rakkers, net in de gaten had," hijgde hij, het druipnatte, huilende en spuwende knaapje afschuddend; „de drommel mag weten, waar je die vervloekte invallen van daan haalt, MarieDe arme stuinperd zou als een kat verdronken zijn, als ik er niet bij gekomen was En toen zette hij Jaapje neer en sprak hem moed in. „Pst! Mond houden, hoor; anders krijgt Marietje straf! Kom, ga maar mee, ik zal je onder de pomp wel schoon wasschen. In mijn bed wacht je dan maar, totdat je kleeren weer droog zijnEn jij, Marie, je bent een stout, ongemanierd kind, en je kan lang wachten, eer je weer een duikelaartje van me krijgt!" En ten de kiezers voor een Tweede-Kamerverkie zing niet hard loopen is zoo'n wonder niet, want zij weten, dat strijd daar toch te vergeefs is. Ook zijn in den regel voor de Tweede-Kainer of de Provinciale Staten de kiezers niet zoo gemakkelijk in beweging te brengen als voor gemeenteraadsverkiezingen en dat is zeer natuur lijk. De personen en de questies zijn in de beide eerste gevallen den kiezers te weinig bekend en school de godsdienst er niet onder, en bestonden de woorden liberaal en anti-revolutionair niet, of beter nog, joeg het woord liberaal den grooten hoop, zonder te weten waarom trouwens, geen kippevel op het lijf, dan zou zeker voor de Tw. Kamer of de Prov. St. niet de helft der kiezers ter stembus komen, die nu nog wél gaan. Maar het moet maar een gemeenteraadsver kiezing gelden 1 Dan bewijzen de menschen wel, dat zij niet zoo onverschillig zijn voor het kies recht. Maar dan kennen zij ook de personen en zijn de questies meer onder hun bereik. Bij on dervinding weten we, hoe bij een kort gehouden verkiezing vele kiezers er zelfs schik in kregen en van harte mee streden om in de eer der over winning te deelen. Meer dan één die geen kiezer was zei: Ik wou wel wat geven, dat ik ook kie zer was. Wat leert men hieruit? Dit, dat de kiezers voorlichting noodig hebben en hun recht op prijs zullen stellen, zoodra zij weten, waar het om te doen is. Dus dan toch maar wachten met een milde uitbreiding van het kiesrecht, totdat de onont- wikkeldeu wat beter op de hoogte zullen zijn van de groote vragen van den dag? Het lijkt heel logisch hierop met een vol mondig: „Ja, natuurlijk!" te antwoorden. Im mers, wat heeft een blinde aan een schilderij al daarmee ging het„raarsch, marsch," naast Peter, den tuin door. Ik was tamelijk stil geworden en wilde met een berouwvol hart Jaapje, zoo vuil als hij was, in de armen sluiten; maar Peter kwam hier tegen op. Jaapje maakte een vreeselijk misbaar en kreeg pijn in het lijf. De zaak werd daardoor nu toch voor jufs rechterstoel gebracht, en Jaapje wedr onder veel gebrom gereinigd, kreeg thee, en een massa zoetigheid daarna, wat hem bijzonder op- vroolijkte. Toen ik een oogenblik later een paar wel ver diende klappen kreeg, en schreeuwde of ik ver moord werd, was de goede jongen een en al ver bazing, en vroeg heel verwonderd aan juf: „Waarom krijg ik nou geen tik? Zij heeft me alleenig maar een douw gegeven, en ik heb toch in den mistkuil gelegen?" Ja, Jaapje was een edel jongetje, en ik? O, ik was verpletterd en ging gebukt onder mijn gewetensknaging, droomde den geheelen nacht van Jaapje in den mestkuil, en van een reusachtigen beer, die mij tot straf opat. De eerstvolgende dagen was er bepaald een crisis ia mijne ondeugendheid op te merken; ik was werkelijk opofferend lief tegen Jaapje, deed, als een lammetje, al wat hij wilde, en vond het zelfs heel natuurlijk, dat hij altijd de moeder was, als wij„moeder en kind" speelden. Vroeger is zij nog zoo fraai, of een kind aan een diamant, waarvan het de waarde niet kent? Toch kan eene andere ervaring ons een bete ren weg wijzen. Wat doet een kind, dat voor het eerst eene peer in zijn handen krijgt? Legt het die op zij, totdat het groot genoeg is, om te vragen wat dat voor een ding is? Neen, de dreumes bekijkt haar eventjes, steekt haar daarna in den mond en begint er al vast aan te knab belen. Geef een knaap een horloge in de hand. Hij brengt het tikkende wonder vol belangstel ling aan het oor, probeert het open te maken (wat niet lukt) en als gij hem zijn gang laat gaan, loopt ge 9 van de 10 kansen, dat zijn zucht tot onderzoek zoover gaat, dat hij het stuk slaat, om te zien, hoe dat tikken toch in elkaar zit. Zoo gaat het ook met het kiesrecht. Geef den menschen dat recht, en zij zullen het waardeeren en als zij niet weten, wat er mee te doen, dan zul len zij het leeren. De ondervinding bewijst het. We zijn dus voor een milde uitbreiding van het kiesrecht, ook al begrijpen allen niet aan stonds de waarde er van. Dat is volstrekt niet de paarden achter den wagen spannen, zooals sommigen meenen. Wat we bewezen hebben. De tegenwoordige regeling, hoewel eene ver betering, deugt niet. De grondwetmakende Ka mers wisten dat ook wel, maar zij moesten voor- loopig een greep doen. Als de huurwaarde der woningen wat gelijkmatiger geschat werd, zou die greep tamelijk gelukkig mogen heeten; dan zouden ten minste heel wat minder menschen over verongelijking te klagen hebben. Meer dan een lijdelijk uitvlucht is de regeling niet, en zij maakt ook niet op meer aanspraak. Een nieuwe wetalleen kan de zaak voor eenige jaren goed maken. Iutusschen hebben wij nog niets van de waarde van het kiesrecht gezegd. Daarover een volgende maal. zou zoo iets in Jt geheel niet mogelijk geweest zijn. Nog staat mij een ander voorval levendig voor den geest, dat vriend Jaapje en mij tot een paar autoriteiten verhief, over wie braaf gelachen en gesproken werd in het kleine garnizoensstadje. Schuins tegenover ons huis bevond zich het eenige hotel van het plaatsje: „De bonte kraai" geheeten, waar de officieren eiken dag, tusschen tweeën en drieën 's middags, met de elbogen op de vensterbanken geleund, voor de glazen zaten. Voortdurend coquetteerden zij natuurlijk over de straat heen met mij, als juf om dien tijd met mij de deur uitging om onze dagelijksche wandeling te doensoms was het wel eens ge beurd, dat éen dier heeren militairen mij door ijverig wenken er toe bracht te deserteereu, met de pop op den arm aan het open raam te komen staan en het overgeschoten dessert genadig te aanvaarden. Juf vond het, zooals ze zeide, hoogst onaan genaam, mij terug te moeten halen, ofschoon zij mijn wegloopen eerder in de hand werkte, dan verhinderde. Maar toen diezelfde luitenant op eeu mooien dag op 't afschuwelijk denkbeeld kwam, mijn kaalhoofdig bakerkind door middel van een afge- branden lucifer zwarte krulletjes op den schedel en een snor onder den neus te schilderen, sre-

Krantenbank Zeeland

Ierseksche en Thoolsche Courant | 1891 | | pagina 1