323.
Zaterdag 19 September.
1891.
EN
J. M. C. POT,
Publicatiën.
FEUILLETON.
Itf
KINDERJAREN.
se
BINNEN LA NI).
7
Thoolsche C
Dit blad verschijnt eiken Zaterdag.
'rijs per 3 maanden, franco per post 65 cents.
Foor het buitenland 90 cents.
Ingezonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND ingewacht aan
ot bureau te T h o I e n of vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerseke.
UITGEVER:
T H O L E N.
Advertentiënvan 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer
10 cents; groote letters naar plaatsruimte.
Elke advertentie, 3 maal ter plaatsing opgegeven, wordt slechts
2 maal in rekening gebracht.
rgeraeester en Wethouders van Tholen rullen
aanden Maandag en Dinsdag, den 21 en 22 Sep-
r 1891 en mogelijk volgende dagen, de collecte
le huizen houden, voor den nood der slachtoffers
den hagelslag, die omstreeks Juli j. l.indepro-
5 Limburg heeft gewoed. Buiten de gemeente op
I I landen Maandag en binnen de gemeente op aan-
I I den Dinsdag.
II olen, 18 September 1891.
Burgemeester en Wethouders van Tholen,
C. J. DE V. VAN NOORDEN.
M. Gr. VAN STAPELE, Wethouder.
et Cloveniersgilde te Scherpenisse.
(Overgenomen uit het N. v. d. Dag.)
Vervolg en slot.)
et houden van zulk een „opschote" ging
lustig feestvieren gepaard. Met goedvinden
[|f den Baljuw mochten hieraan ook niet-leden
iemen, doch deze moesten daarvoor eene
ienlijke som betalen. De schutters waren
lie dagen in uniform gekleed, en vrij van
weten, die om eenig „onnoozel ongeval",
bet bersten van roeren, enz. zouden opge-
kunnen worden; verder ontvingen zij uit
Heeren accijns eene som gelds en „vrijdom"
accijns voor alle wijnen en bieren, die wer-
gedronken; met het oog op dé maaltijden,
werden gehouden, gaf de Vorstin twee vier-
schoone tarwe van haren molen en het recht
eens te mogen visschen in hare visscherijen.
bij zulk een opschote „Koning" werd,
t „tot vereeringe van het Gilde" zes onsen
uwi laakt zilver" geven, doch was vrij van alle
e pr in en onkosten, het gilde betreffende, tot
volgende „opschote" en had de accijns vrij
twaalf tonnen bier, dat hij met zijn gezin
:eu mocht. Eerst 36 jaar na de oprichting
lik een „opschote" gehouden, blijkens de
iveerde kwadraatvormige, zilveren plaat, ter
Naar het Duitsch.
Bwondering deed mijn hartje sneller kloppen,
keek Jnapje aan, als stond hij reeds uit
gehouwen op de markt.
Schreeuw je ook, als ik je sla en 't je pijn
bei f' informeerde ik nog ten laatste,
e» apje lachte weer verachtelijk, begroef beide
ome en in de broekzakken, en zette zich vóór
rde: n postuur.
la maar toe 1" hoonde hij, en toen ik ijve-
ïet beide knuistjes op hem lospompte, grin-
hij heel vergenoegd en stond als een paal.
mit je muggekrachtspotte hij daarop,
ik, diep ademhalend, de handen zinken liet.
voader neemt een stok, zoo dik as men
en dan zsg ik nog geen ens taul"
was een en al verbazing! Ja, Jaapje was
groot man, juist een man naar mijn hart!
kri
grootte van een dMi., waarop aan de eene zijde
het wapen van Maria van Nassau gegraveerd is
en op de andere zijde: „Marinus Baeck eerste
Comynck Scherpenisse 1630." Een tweede van
denzelfden vorm en grootte met gelijk wapen
van „Jan Marinisse van der Burcht", dagtee-
kent van 1632. Deze twee platen zijn met
zware zilveren kettingen aan de zijden van een
gekroonden zilveren adelaar van aanmerkelijke
grootte verbondende laatste draagt geen andere
inscriptie dan den naam der gemeente Scherpe
nisse en is waarschijnlijk eveneens een geschenk
van eenig „Conynck". Nog altijd plaatst men
dezen vogel met toebehooren op de lijkkist, als
er een broeder begraven wordtde overige
leden van het corps volgen daarbij twee aan
twee, achter de rij van familieleden en genoo-
digden, den lijkstoet.
Oorspronkelijk moesten de broeders met een
mantel gekleed zijn, dit is thans hooge hoed en
witte das geworden.
Aanteekeningen over de geschiedenis van dit
gilde bestaan er bij het gezelschap niet; deze
zijn wellicht verloren geraakt; alleen kunnen
we het tegenwoordige met het tot hiertoe mede
gedeelde vergelijken. Nog telt de broederschap
56 leden, verdeeld in vier rotten; de burge
meester der gemeente is steeds de Overdeken;
de gezworenen hebben den naam van officieren
gekregen; de vaandrig bestaat nog, doch deze
moet thans ongehuwd zijn; tot meer gemak
zeker voor de „gezworenen" of officieren is men
aan dit college een boekhouder gaan toevoegen,
die met de administratie en de belangen van de
financiën belast is. De „knape" heeft zijn ouden
naam behouden en vervult nog altijd den dienst
van bode, hij citeert de broeders op vergade
ringen en begrafenissen en houdt op de laatste
appèl.
Voorheen deden de gezworenen altijd in de
maand Mei verantwoording van hun beheer en
deelden zij gelijkelijk onder leden de som der
geïnde boeten uit; het laatste is niet meer ge-
En toen hij nu zelfs op hot grasperk de prach
tigste duikeling maakte, die ik ooit heb zien
uitvoeren, en mij met een grimas vroeg„Nou,
kan jij dat ook?" was het met mij gedaan. Half
trok ik Jaapje naar mij toe, half tuimelde hij
mij te gemoet, en nadat ik hem zoo stormachtig
omhelsd had, dat zijn karperssnoetje angstig naar
lucht hapte, gaf ik hem ongevraagd een klin
kenden zoen, midden op zijn wipneus.
Daarmede was de vriendschap bezegeld. Van
huis uit had men de langzame toenadering vol
belangstelling gevolgden Jaapje, de man mijner
keuze, wercf, nadat zijne moeder hem nog eens
vol zelfvoldoening met de van zeep schuimende
hand over het gezichtje geveegd had, naast mij
aan de koffietafel gezet en op koek onthaald.
Men maakte een contract met Jaapjes moeder,
en ten gevolge daarvan stond hij in 't vervolg
eiken morgen, met een schoon kieltje, kousen
en schoenen aan, ja, zelfs met een scheiding in
't haar gekapt, vóór onze deur, en werkte zich
telkenmale dieper in mijn hartje in.
Spoedig kwam men tot de ontdekking, dat
mijn jonge vriend eene heerlijke aanwinst was.
Mocht ook menige karakteristieke uitdruk-
bruikelijkmen stort ze in de kas en het eerste
geschiedt niet altijd in Mei, maar in de Pinkster-
week. Van roeren of musketten is geen spoor
meer te ontdekken, alleen de weide het „Schut
tershof", het eigendom van het gilde, herinnert
aan de „opschoten" van weleer. Doch zijn deze
verdwenen, het bierdrinken, dat er aan ver
bonden was, is nog zoo in vollen gang op de
vier vergaderdagen, als was er nog „vrijdom
van accijns." Op Woensdag, des middags om
12 uur, wordt de banier van de gildekamer
uitgestoken en gaat de tamboer met de trom
door de gemeente, om de broeders ter samen
komst op te roepen dit wordt eiken dag her
haald; bovendien wordt om 4 uur en om 6 uur
nogmaals de trom geroerd. Deze Woensdag is
de drukste dag; dan wordt rekening gedaan,
worden de verschillende besluiten genomen en
de nieuwe broeders geïnstalleerd. Dit begint
om zes uur des avonds; gewoonlijk zijn er drie
of vier. De geheele „troep" (krijgsterm) begeeft
zich met vaandel en trom naar de woning van
den nieuwen schutter; deze ontvangt hen op
zijn erf en onthaalt zijne toekomstige broeders
op bier. Na eenige glazen op den nieuweling
gedronken te hebben, keert men naar de gilde-
kamer terug, terwijl de geïnstalleerde, gedekt
door het vaandel, voorop gaat.
Op de bestemde plaats aangekomen, wordt
een reglement, heel veel verschillend van het
oorspronkelijke, en dat vooral betrekking heeft
op de orde, voorgelezen, waarop de nieuwe
schutter gehoorzaamheid belooft, en de inhuldi
ging van dezen is afgeloopen. Zoo wordt de een
na den ander „ingehaald." De officieren zijn
op de dagen van samenkomst belast met de
handhaving van de orde, en hebben twee uur
achtereen zitting.
Geen vreemdeling, geen „ongekleede" (sol
datenterm), geen drager van eenig stuk gereed
schap, zijn handwerk betreffende, wordt in de
vergaderingen toegelaten, tenzij op boete voor
den schuldige en verbeurdverklaring van het
king Jaapje was in spreek- en denkwijze noch
preutsch, noch terughoudend nu niet bepaald
geschikt zijn oin eene jonge dame tot verheven
voorbeeld gesteld te worden, toch vertoonde
mijn vriend ook andere, onmiskeubare lichtzijden,
die haar goeden invloed op mij niet misten.
Vooreerst werd hij mij al dadelijk als een
kleine volmaaktheid in het eten voorgehouden
Want Jaapje at alles, wat hem tusschen de tan
den kwam, zonder morren met huid en haar op,
kauwde daarbij meestal met hartverheffenden
eetlust en eene ontzettende volharding, en dacht
er in de versie verte niet aan, ter belooning van
zulk een groot genot nog chocolaadjes of koek
jes naast het bord te willen hebben, zooals zeker
klein juffertje. Vervolgens liet hij zich met waar
lijk stoïcynsche kalmte den neus snuiten: eene
bewerking, die ik niet kon velen en dan ook
meestal volstrekt niet gedaan wilde hebben, en
toen men eens een proef nam, en Jaapje, na
tuurlijk weer mij ten voorbeeld, afzeeple ook
al een slechte gewoonte, waaraan ik mijne hooge
goedkeuring maar niet schenken kon werd
men gewaar, dat „de appel niet ver van den
stam valt" en de zoon van de waschvrouw het
medegebrachte, dat ten bate van de kas staande
de vergadering wordt verkocht. In 1894 op
den 7den Maart, zal dit gilde zijn driehonderd
jarig bestaan feestelijk herdenken; wij hopen,
dat zij als eene levende herinnering aan de
vrijheidsliefde onzer voorouders en aan de sticht
ster, een lid uit het geliefde Oranjehuis, nog
lang moge bestaan, maar tevens, dat zij, na
reeds zeer ver van hare bestemming te zijn afge
dwaald, daarheen weer langzamerhand terugga,
dat is: dat zij andermaal een vrijwillig weer-
baarheidsccrps worde, opdat zij in dagen van
gevaar opnieuw in staat zij „musket" en „roer"
le hanteeren, ter verdediging van der „Vaderen
erf''; dat ware zeker de beste hulde aan de
nagedachtenis van het roemrijk voorgeslacht en
aan Maria van Nassau gebracht.
Naschrift. Om niet al het eigenaardige te
niet te doen, zijn enkele uitdrukkingen en woor
den, zooals ze door mij in de oorkonde gevon
den zijn, hier teruggegeven, zonder in elk opzicht
getrouw gebleven te zijn aan de spelling van de
16e eeuw. Behalve de reeds genoemde bezit
tingen van Maria van Nassau is nog sprake
van twee andere, doch de namen van deze zijn
onleesbaar geworden. Waar sprake is van Haren
molen, daar wordt een korenmolen bedoeld, die
heel dicht bij de kom der gemeente stond, de
buurt, waar hij gevonden werd, heet nog steeds
de Molenhoek.
De troonrede, Dinsdag bij de opening der
Kamers door II. M. de Koningin-Regentes uit
gesproken, is een gewichtig stuk.
Niet zoo zeer om de beloften die zij bevat
want beloften zijn goedkoop maar om hare
kracht cn beslistheid, omdat zij een inhoud heeft,
omdat zij beginselen blootlegt.
Het nieuwe ministerie weet wat hel wil. Men
krijgt zoo onwillekeurig den indruk, dat het,
„wasschen en laten wasschen" als grondregel des
levens beschouwde. Alles echter, wat mijn speel
makker mij in zijn heldenmond voordeed, volgde
ik op eerzuchtige wijze na.
Voor „juf was Jaapje spoedig totaal onmis
baar geworden, want daar zij meestal uit haar
humeur was, dikwijls groen en geel werd van
ergernis over mij en toch haar toorn niet aan mij
durfde koelen, wegens mijn verklikkend ge
schreeuw, stelde zij altijd mijn armen speelmak
ker verantwoordelijk voor alles, wat ik uithaalde.
Daar dit jonge mensch zich nu zoo verbazend
gemakkelijk liet afstraffen, na die kuur even
vriendelijk grinnikte en zich dan gelijk een poe
del afschudde, werd het ongelukskind dra in op-
tima forma gepromoveerd tot den zondebok, die
jufs uitvallen van drift op zijne niet juist edel
ste lichaarasdeelen moest opvangen.
Deze waren de wolkjes, die aan zijn hemel
zichtbaar waren, maar ook niets meer dan
wolkjes, want elk stuk koek, elk middagmaal
was stralende zonneschijn, die ze dadelijk op de
vlucht joeg; bovendien was Jaapje er al heel
gauw achter gekomen, dat op elke kastijding
eene schadevergoeding volgde.