'A o. 322. Zaterdag 12 September. 1891. EN J. C. POT, Publicatiën. ie FEUILLETON. KINDERJAREN. IERSEKSCHE Thoolsehe tosrait Dit blad verschijnt eiken Zaterdag. Prijs per 3 maanden, franco per post 65 cents. Voor het buitenland 90 cents. Ingezonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND ingewacht aan iet bureau te T hol en ot vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerseke. UITGEVER: T H O L E N. Advertentiënvan 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer 10 cents; groote letters naar plaatsruimte. Elke advertentie, 3 maal ter plaatsing opgegeven, wordt slechts 2 maal in rekening gebracht. urgemeester en Wethouders van Tholen brengen volge art. 1 der verordening op het ophalen van straat-, secreetraest en dergelijke dezer gc- ïte, ter kennis van de ingezetenen, dat het ver van secreetmest in deze maand kan plaats heb- gedurende den nacht 'an Maandag 14 op Dinsdag 15, Dinsdag 15 op Woensdag 16, Woensdag 16 op Donderdag 17 Sept. 'holen, 12 Sept. 1S91. Burgemeester en Wethouders van Tholen C. J. DE V. VAN NOORDEN. M. G. VAN STAPELE, Wethouder. e f L' let Cloveniersgilde te Scherpenisse. y (Overgenomen uit het N. v. d. Dag.) eder vreemdeling, die gedurende de vier ste dagen van de Pinksterweek na twaalf des middags de gemeente Scherpenisse, een varend dorp op het eiland Tholen, bezoekt, dan jaar op jaar uit een der bovenramen het gemeentehuis eene vlag van bijzondere danigheid uitgestoken, waarop in gulden let te lezen staat„Cloveniersgilde te Scherpe- ie 1594." se is de banier van de vereeniging van naam, doch niet de eerste, die een ge- enk was van den stichter van dit gilde, jen Z. M. Willem lil heeft op eene reis r Zeeland in 1862, waarop hij ook Scherpe- met een bezoek vereerde, het tegen woor- vaandel in ruil gegeven voor het oor- mkelijke, aangezien dit toen, na meer dan e en een balve eeuw gebruikt te zijn geweest, chikter was om in een museum geplaatst te 14 Naar het Duilsch. ;oen ik voor 'x, eerst een klassiek concert ging ren, waarvan ik de muziek niet begreep, maakte ik mij met het tellen van de lichten de kroon; maar juist toen ik de interressante dekking gemaakt had, dat aan twee armen de rsen gespaard waren, werd mijne berekening toord. .Steeds nog zie 'k u voor mij staan in dat lig blauwe kieltje," klonk het mij, als een ijk weemoedige echo uit vroegere dagen in ooren. Jk keek de zangeres heel verwonderd en dacht Wat weet gij van mijn Jaapje af?" VonderbaarlijkVanwaar kwamen mij al die 00, lden weer voor den geest, die ik reeds lang Do, jjeten waande? t)e flikkerende lichten en de kristallen han- der kroon smolten als schitterende zonne- derf'en ineen, en daaruit steeg een droombeeld C r mijne verbeelding op gei garnizoensstadje, het huis met den witten el en de groote tuindeur, waarboven de worden als herinnering aan de geefster, dan om nog langer in werkelijken dienst te blijven, zoozeer had de tand des tijds er aan geknaagd. „Anno 1594" wijst alzoo op de stichting van dit gilde, en niemand minder dan Maria van Nassau, dochter van Prins Willem I, is het geweest, die deze vereeniging grondvestte en welke alzoo, èn om hare oudheid, èn om den naam van Oranje-Nassau, die er aan ver bonden is, waard is, dat haar bestaan in ruime ren kring bekend worde. De oorkonde, tot op den huidigen dag in het archief der Cloveniers bewaard gebleven, geteekend door de Vorstin en van Haar zegel voorzien, „binnen der stad Delft, den zevenste dag van Maarte in den jaare Onzes Heeren duizend vijfhonderd vieren negentig", luidt in den aanhef als volgt: „Maria, geboren tot Oranje, Gravin van Nassau, Diets, Buren, van Vianen, Leerdam; en Vrouwe van Breda, Limburg en Diest, van IJselstein, St. Maartensdijk, Scherpenisse en administratrice der goederen van den Hoogge boren Onzen Geliefden Broeder, Heere Philips Willem (1), bij de Gratie Gods Prins van Oranje, Graaf van Nassau, Buren, en Baron van Breda, etc., alle dengenen, die deze tegenwoordige zul len zien ot hooren lezen Saluut. „Doen te weten, dat wij ter ootmoedige bede (1) Het is bekend, dat deze op 13-jarigen leeftijd te Leuven door Alva opgelicht en naar Spanje ge zonden is, waar hij van 1568 tot 1596 als staats gevangene vertoefde. Met den Aartshertog Albertus kwam hij naar Brussel, doch de Algemeene Staten verzochten hem, om oneenigheid in de Republiek te voorkomen, daar te blijven; eerst in 1609 kreeg hij vergunning om zich als Baron van Breda te laten huldigen, hij stierf in 1618 kinderloos en Maurits werd erfgenaam van zijne uitgestrekte bezittingen. bloeiende vliertakken, al buigend en knikkend met het hoofd, en eindelijk, voor den geopenden stal, „Pefer," de voortreffelijke aller oppassers in zijn grijs stalbuis! „Trap, trap," klinkt het op 't hobbelig plaveisel der straat, en vroolijk komen de rijpaarden aandansenonze „Deme- trius," met den fier gebogen nek en de witte vlek voorop het breede voorhoofd, en „Blanca," de prachtige merrie, met haar trotsche houding. Peter snelt toe, de luitenant springt uit den zadel en dreigt met de karwarts. „Pas op, dat je uit den stal blijft, kleine meid Die kleine meid was ik, en het vaderlijk gebod kwam juist van pas; want ik had mij achter de pomp verstopt om dadelijk na aankomst der pairden een wakend oog te kunnen houden op het uitspannen, en nu moesten op dat oogenblik mijn stijf gesteven, wijd uitstaande rokjes mij aan het scherpziend oog mijns vaders verraden! Ja, de paardenstal, dat was de grootste bron van verdriet voor al mijne opvoeders! Het was niets dan pure jaloezie, dat men mij builen dit paradijs mijner jeugdige fantaisie wilde sluiten, niets dan kwaadaardigheid, welke de staldeur tusschen Peter, mijne paarden, de honden en mij poogde te stellen. Zij waren toch immers mijne liefste kameraden; hen kon ik naar hartelust commandeerenzij zwegen of stil, of zeiden ge hoorzaam „ja," op al de buitensporige eischen, en verzoeke van den Baljuw, Schout en Schepe nen onzer Heerlijkheid van Scherpenisse voor zegd en tot beter verzekering en bescherming van de ingezetenen en „inwoonders" aldaar, in deze tegenwoordige conjuncture des tijds, na voorgane deliberatie van Raden, gesteld en ge ordineerd hebben, stellen en ordineeren bij dezen eene confraire of Gilde in de maniere en op die conditiën poincte en articulen hierna vol gende", enz. Wie tot Clovenier benoemd werd, moest in handen van den Baljuw den volgenden eed „Hier zweer ik te wezen schutter der Kluve- niersgilde der Parochie en Heerlijkheid van Scherpenisse, dat ik onzen Genadige n Heere zal goed en getrouw wezen, de Heerlijkheid te helpen beschermen, te compareeren met de wapenen, zoo wanneer ik bij (door) den Baljuw, Schout en Schepenen ontboden zal worden tot dienst en vereering der noodeischende zakeu en voorts alles te doen, dat een goed schutter schuldig is en behoort te doen. Zoo waarlijk Klaarblijkelijk is dit gilde dus een weerbaar heidscorps geweest en niet, zooals de meeste in die dagen, een vereeniging van lieden van het zelfde ambacht. Het bestoud uit 56 personen van „eerlijke" geboorte en „bekwaam" gedrag, die tusschen de achttien en zestig jaar oud moesten zijn, doch uit hetzelfde gezin mochten niet in^er dan twee leden tegelijk broeder wezen. De baljuw was de /yOverdeken" en koos uit de schutters vier gezworenen, die ieder het hoofd van dertien rotgezellen waren. Elk geschil, dat in eenig rot ontstond, moest door de gezwore nen en de manschappen in bedoeld rol worden vereffend. De Overdeken en de gezworenen kozen voorts die mijne vier-jarige kleinheid hun stelde! Maar daar zat juist de knoop! Ik mocht niet altijd met volwassenen, paarden en honden omgaan ik moest met andere kinderen spelen om, door den omgang met kameraadjes van mijn leeftijd, al mijne groote en kleine ongemanierdheden af te wennen Wat al moeite gaf meu zich met mij, en hoe jammerlijk mislukten alle pogingen, om mij smaak in andere dingen te doen krijgen!" De kinderpartijtjes, het middel, waardoor de kleinen, bij veel chocolade en andere zoetigheden, met elkander in aanraking kwamen, waren voor mij de voorsmaak dier ontzettende damesreunies, welke ik nog heden ten dage uit den grond mijns harten verafschuw. Reeds toen meende ik aan de beleefdheidsvormen voldaan te hebben, als ik zoo vlug mogelijk mijn kopje leegdronk, van inijn stoel gleed, en dwong om weer naar huis te gaan. Neen, in zulke feesten had ik in 't geheel geen pleizier, want de andere kinderen wilden nooit wat ik wilde. Ze zetten altijd dade lijk een verschrikkelijke keel op, wanneer ik ze als paarden voor den poppenwagen spande en met de zweep tot hard loopen aanvuurde; ze wilden, eigenzinnig als ze waren, de spelletjes altijd zelf kiezen, en als ik 't dan eindelijk tot een flinke afstraffing wilde laten koinen, kwamen de bonnes er tusschen en liep de geheele interes sante zaak weer op niets uit. Neen, no." in de Maand Mei van elk jaar met de „meeste menigte der luiden" eenen vaandrig en vier zwaarddragers, welke evenals de gezworenen elk jaar aftraden, doch konden herkozen of herbe noemd worden. De „geweren" der broeders bestonden in musketten en roeren, bovendien had ieder een rapier, dat „eerlijk ter zijde moest hangen." Wie met eeu musket gewapend was moest ten allen tijde voorzien zijn van twee pond buskruit, een pond lont en drie pond gegoten lood; wie een roer had, moest half zooveel bezitten. Overdeken en gezworenen „gingen daarop orame; boete en gijzering waren de straffen op tekortkomingen in deze. Van tijd tot tijd hielden de schutters ook eene wapenschouwingdan werd de vaandrig met zijne banier door de geheele schutterij aan zijn woning afgehaald „om te trekken naar de plaatse, daar men henluiden geordineerd had." Alleen hij, die verarmde, zoodat hij niet langer in staat was zijne wapens te onderhouden of andere eventueele onkosten, het gilde betreffende, te be strijden, hij, die ouder dan zestig jaar was gewor den, of die lichaamsgebreken kreeg of die met „han den of monde verbeurde," mochten of moesten het corps verlaten. Uit een voordracht van vier personen, opge maakt door het rot, waarin de vacture ontstaan was, werd nu door een gezworene en Overdeken eene keuze gedaan voor eenen nieuwen broeder. Indien de „noodeischende zaken" niet drongen, mochten de schutters, indien de Baljuw, Schout en Schepenen daartoe verlof gaven, naar den papegaai schieten. Wordt vervolgd.) zulke feesten, zulk een omgang beviel mij volstrekt niet; met handen en,voeten weerde ik mij tegen het verkeer met deze kleine wezens, die of al te vervelend zoet bf precies zoo ondeugend waren als ik, en met nog meer geestdrift dan te voren klauterde ik op de haverkist naast Peter, om het bepaald heldhaftig van mijn vriend te vinden, als hij mij zijn boterham met kaas voorhield, trouw hartig lachte en uitnoodigend vroeg: „Kom, Marietje, hap maar toe! Tot hier, waar ik m'n duim houd, mag 't Ach, lieve heinel, wat waren alle kinderpar tijtjes, daarbij vergeleken? Peter maakte de kloof tusschen mij en die feestjes hoe langer hoe dieper! Mijne bonne, juffrouw Riekje, bij wie ik 't ge heel verkorven had, sinds ik haar eens om 's avonds nog wat langer op te blijven met niet mis te verstane duidelijkheid „akelig spook" had toegeschreeuwd, sloeg de handen in elkaar over de verschrikkelijke manieren, die ik mij in den omgang met Peter eigen maakte. Evenals mijne mama zon ze voortdurend op een middel om mijn belangstelling voor den paardenstal op de eene of andere nieuwe passie over te brengen. Het toeval kwam haar te hulp. Mei was in 't land, de boomen knopten en bij ons werd de 'ke zonneschijn ten nutte gemaal «te wasch." nteugevolge open, en ik gen blik waar om de trap

Krantenbank Zeeland

Ierseksche en Thoolsche Courant | 1891 | | pagina 1