!f
Wandelen.
x
No. .306.
Zaterdag 23 Mei.
1891.
EN
J. M. C. POT,
FEUILLETON.
De Heriogsmoorder.
Benige bepalingen uit de Legerwet.
n.
be
fee
lec
!Je
IERSEKSGHE
Thoolsche Courant,
Dit blad verschijnt eiken Zaterdag,
rijs per 3 maanden, franco per post 65 cents,
oor het buitenland 90 cents.
Ingezonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND ingewacht aan
bureau te T h o I e n of vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerscke.
UITGEVER:
T H O L E N.
Advertentiënvan 1 tot 4< regels 4<0 cents; iedere regel meer
10 cents; groote letters naar plaatsruimte.
Elke advertentie, 3 maal ter plaatsing opgegeven, wordt slechts
2 maal in rekening gebracht.
de dagelijksche behoeften van hen die
tuin hebben of op geen andere wijze de
ïlucht genieten, behoort ontegenzeggelijk
andeling. Zij is noodzakelijk als brood,
oor de in den tredmolen van het beroep
gejaagde menschen, die door geestesarbeid
brood verdienen, nog noodzakelijker. En
de gewoonte om te wandelen van
re dagteekening en nauwelijks een eeuw
Niemand heeft het uitgevonden of
nen 't wil, iedereen. Toen de nood-
laI jkheid bleek om aan de geestelijke afmat-
een tegenwicht te verschaffen in eene ge-
lichamelijke vermoeienis, ontstond van
Ie gewoonte om eiken dag eene wandeling
aken. Eu omdat de. ontwikkeling van den
voortdurend toenam en vooral algeraeener
nam ook het aantal wandelaars steeds toe.
IJ :regeld wandelen, zooals dat in onzen tijd
een hygiënisch oogpunt wordt geëischt,
het begin dezer eeuw zeer weinig
Ook zouden onze overgrootouders het
ijk aan hunne kinderen hebben toegestaan,
iral meisjes behooren thuis en niet op straat",
toen als regel. Plaats en tuin, kamers
;angeu van het bijna altijd door het gezin
bewoonde huis, men kende nog geen
ïhuizen gaven gelegenheid om steeds
nauwlettend ouderlijk toezicht te zijn.
t is anders geworden. Niet elke woning
lim en van een plaats of tuin voorzien,
leven is veel drukker, veel woeliger ge
en dat laat ook zijn invloed op het
gelden. Waar is altijd eene geschikte ge
heid in huis te vinden waar de kinderen
Novelle.
den morgen van den 22sten Augustus
heerschte in de vlakte bij Baeswyler, in
lulikscke, eene groote beweging. Ontelbare
waren opgeslagen in een kamp, dat met
aarden wal omringd was. Tusschen de ten-
wemelde het van krijgslieden, die blijkbaar
tschillende landen behoorden. De banieren
len de plaatsen der onderscheidene leger
en aan. Naar de tenten te oordeelen,
t het leger wel tien- of twaalfduizend krij-
tellen; daar echter alles in wanorde was,
i men geen vijand te verwachten. Het
het leger van Wenceslaus, hertog van Bra-
die, versterkt door de troepen van Guido
Luxemburg en Robert van Namen, in het
was gevallen en van Maastricht tot Baes-
r alles had verwoest en verbrand. Hij had
hier nedergezet, en nog de troepen van
bondgenoot Hendrik van Kuik aan zich
•kkeu. Zoo snel was Wenceslaus voortge-
dat de markgraaf van Gulik wel in der
een klein leger had kunnen bijeen brengen,
hoewel hij den graaf van den Berg, den
kunnen spelen, loopen en draven Het spinne
wiel heeft plaats gemaakt voor de naaimachine
uiterlijk met elkander overeenkomend, maar
toch zeer verschillend van karakter. Het spin
newiel was kalmtegevend, even als een zacht
gezangde naaimachine grijpt aan en windt
de zenuwen op. En zoo is men in onzen tijd
wel genoodzaakt om in de frissche lucht, de
verbruikte ontbrekende zenuwkracht aan te vullen.
Op welke wijze voldoet men het best aan
deze behoefte aan lucht en beweging?
Wanneer de korte tijd, die men zomer Doemt,
voorbij is, is voor menigeen ook het genieten
der vrije natuur en de gezonde lichamelijke
beweging voorbij. Onder gewone omstandig
heden komt daarvan niet veel meer. Het
wandelen wordt dikwijls uilgesteld, of andere
uitspanningen genieten de voorkeur, zelfs dan
nog wanneer zij geest en hart niet meer ver-
frisschen en dus eigenlijk geen genoegens meer zijn.
Er is voorzeker geen beter raiddel om flink,
volhardend en bruikbaar te blijven, dan een
geregeld, consequent wandelen, dat bij de ver
moeienis des geestes die des lichaams voegt,
en hierdoor ook de afmatting, die uit over
prikkeling der zenuwen voortkomt, bestrijdt.
Wie het eenigszins kan doen, moest des mor
gens vroeg reeds uitgaan, wanneer de zon nog
niet hoog aan den hemel staat. Er zijn eveu-
wel bijzonder teedere en prikkelbare gestellen,
die onder bepaalde morgenstemmingen lijden,
welke ook gewoonlijk door voorbijgaande, maar
toch lichamelijke zwakte vergezeld gaan. Het
is niet raadzaam zich tegen zulk eene oogen-
blikkelijke zwakte te verzetten. Eerst de latere
uren van den dag en krachtig voedsel geven
aan zulke gestellen de zenuwkracht terug en
doen in den eigenlijken zin opleven.
bisschop van Keulen en zijnen zwager Eduard
van Gelder had te hulp geroepen, nog geen
ondersteuning had kunnen ontvangen. Dit liet
wel de zorgeloosheid der Brabanders verklaren.
Wat toch zou de markgraaf met zijne kleine
macht beginnen Althans, het zoo veel sterker
leger aan te tasten, zouden zij zeker niet wagen.
Toch waren de Gulikers hun nader dan zij
meenden. Terwijl in den vroegen morgen nog
alles \u het kamp ongereed is, hoort men aan
den hoek van het bosch den luiden oorlogskreet
van „Gulik! Gulik!" weerklinken, en ziet men
den gouden gloed der morgenzon weerkaatsen op
de speren en helmen des vijands, die onver
schrokken en stoutmoedig voorwaarts rukt. De
vermetelheid verrast en verbijstert de Braban
ders. Wel klinkt aanstonds het trompetgeschal,
wel vliegen de schildknapen heen en weer, wel
galmen de bevelen der hoplieden, en snellen
geheele drommen met haastig gegrepen wapen
buiten het kamp, maar eer een genoegzaam aan
tal zich in slagorde heeft kunnen stellen, doet
reeds de markgraaf den aanval. De Brabanders
strijden dapper; maar hunne haastig bijeenge
raapte, niet behoorlijk geregelde gelederen, kun
nen den schok der Gulikers niet weerstaan; zij
worden aan het wijken gebracht en de over
winning schijnt reeds den Gulikers verzekerd.
Maar daar houdt nog ééue bende standhet is
die van Hendrik van Kuik, die, met een on-
Wat de voorkeur verdient, alleen of in ge
zelschap te wandelen, is moeilijk te beslissen
en richt zich alleen naar den graad van ont
wikkeling en de individualiteit van den wan
delaar. Geleerden wandelen gaarne alleen, en
beklagen zich daarover niet. Hunne gedachten
en beschouwingen geven hun genoeg gezelschap
eu maken dat zij anderer omgang kunnen
missen. Maar geheel anders is het met gewone
menschen. Voor ons is het veel beter en aan
genamer, iemand bij ons te hebben, waarmee
we over een of ander kunnen spreken. Indien dat
gesprek opgewekt is, verhoogt het de verfris-
schende werking der wandeling, zoodat het
bloed dadelijk sneller vloeit. Wij kunnen in
een aangenaam gezelschap veel verder wandelen,
zonder vermoeid te worden, dau alleen. De
zenuwen, de bemiddelaars van het gees.telijk
en lichamelijk leven, worden dan als 't ware
terzelfder tijd op tweeërlei wijze geholpen ten
deele door verstrooiing en opvroolijking, ten
deele door lichamelijke beweging. Waarlijk,
het is een genot met iemand te wandelen, die
met ons denkt, en tegenover wie wij vrij zijn
om onze gedachten te uiten ot te zwijgen, zon
der dat het van weerszijde kwalijk genomen
wordt! Ongestoord te kunnen wandelen, zonder
vrees van op een ongelegen oogeublik ruw aan
den tijd herinnerd te wordenals met een
soort van magnetisch wederzijdsch goedvinden
te gelijk een zijpad in te slaan wa^ir men nader
hand om moet glimlachen.
Thuis gekomen, flink verkwikt en opgefrischt,
kunnen wij opgewekt van hart en geest onzen ar
beid weer hervatten, waar de vermoeide natuur
dien wanhopig had neergelegd. De inlvoed van het
lichaam op den geest is groot, maar de invloed vuil
den geest op het lichaam is evenmin te loochenen.
zetlende ijzeren knods gewapend, aan het hoofd
der zijnen, woedend eiken aanval weerstaat, en
met reuzenkracht, als een andere Hercules, ter
neer slaat wie hem aanvalt! en weldra met ei
gen hand zeven-en-zestig krijgers heeft ge
dood. Dit wordt het verderf der Gulikers.
Hendrik verschaft zoo Wenceslaus den tijd
om zijne benden op nieuw te verzamelen. Op
hunne beurt vallen deze nu de Gulikers aan,
die, hierop niet verdacht en uitgeput door den
strijd, weldra voor de overmacht moeten wijken.
Zij vluchten. Hun markgraaf wordt gevan
gen. Maar welk een nieuwe kreet klinkt daar
den vluchtelingen in de ooren? Is het een
nieuwe vijand, die hun den terugtocht afsnijdt
en den dood in de kaken jaagt! Maar neen,
daar klinkt het „GelreGelrehun in de ooren;
die kleuren, die zes leeuwen en het schuin
geruite veld, dat is Eduard's banier. Ja, het is
Eduard Van zijne voorgenomen bruiloft in
'sGravenhage door de oorlogstijding opgejaagd,
is hij zijn zwager van Gulik te hulp gesneld
en komt ter rechter tijd. Door nieuwen moed
bezield, juichen de Gulikers, en scharen zich,
met de Gelderschen vereenigd, andermaal tot
den strijd.
Op nieuw en sterker klinkt het krijgsge
schreeuw en schetteren de trompetten. De kamp
wordt woedend hervat. Maar hoe dapper nu
ook de Brabanders strijden, zij zijn tegen de
We hebben gezien, dat aan het veldleger,
zoo noodig versterkt met de landweer, de taak
is opgedragen een iuvallend leger terug te drijven,
en, als dit niet gelukt, de vestingen en forten-
liniën te helpen verdedigen. Dit moet aldus ver
staan worden
De naam veldleger doet reeds vermoeden, dat
in het open veld te ageeren, zijn hoofdzaak is.
Inderdaad is dan ook de verdediging der liniën
aan eene afzonderlijke afdeeling van het leger
opgedragen, die deu naam van bezettingstroepen
draagt en uit hoogstens 30.000 volledig geoe
fende soldaten bestaat, welke evenals die van
het veldleger 8 jaar dienstplichtig zijn. De land
weer bestaat uit oudgedienden, zoodat het in
den aard der zaak ligt, dat deze geen of slechts
weinig oefeniug meer noodig hebben.
Goed, het bezettingsleger doet dan zijn best
den vijand het doorbreken van de liniën te be
letten en uit de vestingen te houden, 't Is licht
te begrijpen, dat het gemakkelijker zal vallen,
als de vijand nog op eene andere wijze bestookt
wordt, en dit blijft dan ook verder de taak van
het veldleger, als het deu aanvaller niet terstond
kan terugslaan.
Bij een oorlog moet gerekend worden op ver
lies van manschappen; er moet een reserve zijn.
Tot het aanvullen der gedunde gelederen en
verminderde garnizoenen, heeft de Minister weer
een andere afdeeling van het leger bestemd, of
eigenlijk 2, namelijk de depot-troepen en de
aaüvullings-reserve. De eerste zijn nog tweeërlei,
namelijk hoogstens 20.000 man voor de infan
terie en de vesting-artillerie, die slechts kort ge-
versche Geldersche benden niet meer bestand.
Vergeefs is elke poging van Wenceslaus om de
zijnen bijeen te houden. Zij wijken; een bloed
bad wordt onder hen aangericht. Guido van
Luxemburg en Hendrik vau Kuik vinden den
doodde wanorde neemt toe en gaat over in
wilde vlucht; hertog Wenceslaus moet zich ge
vangen geven, zoo ook de graaf van Namen.
De zege is voor Gelder en Gulik volkomen!
Terwijl men bezig is de gevangenen te verza
melen en de gesneuvelden te plunderen, zit, een
weinig van het tooneel van den strijd verwij
derd, een ridder, die uitgeput schijnt van den
kamp, op een steen te rusten. Hij heeft zijn
helm afgezet en naast zich nedergelegd. Met
welgevallen laat hij den zachten zomerwind door
de vochtige lokken strijken, en het gloeiend
door zweetdruppelen bedekt voorhoofd verkoelen.
Het is Eduard, hertog van Gelder. Hij heeft
wonderen van dapperheid verricht, met eigen
hand den vreeseiijken Hendrik van Kuik ge
dood, en geeft zich, nu de zege is bevochten,
een oogenblik over aan de zoo noodige rust.
Op eenigen afstand staat op het zelfde oogen
blik een ander ridder, met bleek gelaat tus
schen de eikenstruiken. Hij bukt zich en neemt
een tusschen het houtgewas liggend voorwerp
op. Het is een zware boog, dien hij aan den
schouder brengt. Zijne oogen vonkelen dreigend
de aderen op zijn voorhoofd zijn gezwollen;