SPELEN.
No. 302.
Zaterdag 25 April.
1891.
iel
d<j
EN
J. M. C. POT,
Publicatie n.
FEUILLETON.
De Heriogsmoorder.
IERSEKSCHE
Thoolsche Coarant,
Dit blad verschijnt eiken Zaterdag.
Prijs per 3 maanden, franco per post 65 cents.
Voor het buitenland 90 cents.
Ingezonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND ingewacht aan
het bureau te T h o I e n of vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerseke.
UITGEVER:
T H O L E N.
Advertentiënvan 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer
10 cents; groote letters naar plaatsruimte.
Elke advertentie, 3 maal ter plaatsing opgegeven, wordt slechts
2 maal in rekening gebracht.
burgemeester en Wethouders van Tholen,
irengen ter kennis, dat het primitief kohier van
i Hoofdei ijken Omslag in deze gemeente, voor 1891,
■j» afschrift, gedurende vijf maandenop de secretarie
J gemeente, voor een ieder ter lezing is nedergelegd.
Tholen, den 18 April 1891.
Burgemeester en Wethouders voornoemd.
/■0 C. J. DE V. VAN NOORDEN.
De WethouderA. VAN DER BURGHT.
Rol
I.
„Definities zijn moeilijk" heeft een groot
gezegd, en dat is vooral waar als men
iten het gebied der strenge wetenschap treedt
zich tot woorden uit het dagelijksch leven
panlt.
Zoo kan men moeilijk in éen woord zeggen,
spelen is, zoo dat alle soorten van spel
niets anders dan spel er onder begrepen
Hoogstens zal men een paar algemeene
kken, die in elk spel uitkomen, kunnen
noemen.
Doch dat is ook niet noodig om het woord
begrijpen. Maar zelden zal men zich ver-
Bsen, als men moet bepalen, of de eene of
dere bezigheid spelen mag genoemd worden.
Hoewel er uitzonderingen zijn, zoo mag men
't algemeen zeggen, dat men speelt om zich
ontspannen. Maar men zou zich zeer ver-
jsen, als men daarbij alle gedachten aan
■spanning buitensloot. Zie den schaakspeler
tiaar eens aan; hij zit soms zoo te rekenen en
suffen, dat het huis wel achter hem kan
branden zonder dat hij het merkt. En wat
haarasinspanning betreft, een hoepelende
n
ff et
Tel
knaap of een touwtje springend meisje hijgt en
gloeit soms, dat het benauwd is om aan te
zien. Maar dat is juist het wonderlijke, die
inspanning komt- als «iVspanning in rekening,
die vermoeienis wordt niet meegeteld. Leg
dien schaakspeler een wiskunstig vraagstuk voor,
dat niet half zooveel hoofdbrekens kost, of draag
dien jongen of dat meisje een boodschap op,
die in 5 minuten afloopt, en zij zullen er
voor bedanken of met tegenzin aan 't werk
gaan. Maar zij moeten weten, dat het moet.
Waarin ligt die zonderlinge tegenstrijdigheid
Wij hebben het eigenlijk al gezegd. Bij elk
spel moet alle denkbeeld van dwang, van
heilig moeien ontbreken of het is geen spel
meer. Dit is een tweede algemeene trek van
het spelen, waarop zooveel wij bedenken kunnen
geene enkele uitzondering is. De spelende
moet geheel uit vrijen wil tot het spel toe
getreden zijn.
Dit is een opmerking van practisch belang.
Binnen eenigcn tijd, hier vroeger, daar later,
krijgen wij op de school de vrije ordeoefeningen
of gymnastische spelen. Daarbij zijn er, die
de kinderen nu ook al spelen, maar zij zijn
eenigszins gefatsoeneerd of vernuftiger gemaakt
en de onderwijzer is er bij. We bedoelen
daarmee niet, kwaad van dat spelen te zeggen,
maar dit is zekerer zal veel tact van den
onderwijzer gevergd worden om liet spelen
spelen te doen blijven. In de eerste plaats
zal hij de kinderen zelf een spel uit de reeks
moeten laten kiezen of althans zijn invloed
daarbij zoo ongevoelig mogelijk maken en
hij zal wezenlijk zelf mee moeten kunnen
spelen. Zonder dat zullen die spelletjes wel
eenige bekoorlijkheid hebben, maar spelen zal
het niet meer mogen heeten.
Dat het spelen niet zulk eene onbeduidende
zaak is, als het wel lijkt, blijkt reeds hieruit
dat zelfs een man als een minister zich niet
14)
Novelle.
Heer Herman," vroeg hij eindelijk, „belooft
j op uwe riddereer, mij nooit bekend te maken
s dengene, die u wat gij vraagt mededeelde?"
,Ik beloof u op mijne riddereer, dat ik nooit
and zal zeggen, dat gij het zijt geweest, die
ij van de zaak iets hebt ontdekt."
,Ik vertrouw U heer, en ben bereid u te zeggen
t ik weet. Hel was op een donkeren avond, dat
opzichter van 'shertogs bosschen mij gebood
m en een paar ridders, die ik nimmer geweten
b wie zij waren, te vergezellen op een nachte
iken tocht. Toen ik mij gereed had gemaakt
op het slotplein verscheen, werd door een
ridders juist eene vrouw, met eenen sluijer
ekt, in den wagen geholpen, die vervolgens
•heel werd dichtgemaakt. Wie zij was, kon ik
ich bespeuren noch raden. Voordat wij afre-
m, werd mij onder de zwaarste bedreiging het
;ilz wijgen over hetgeen ik zag en hoorde op
gelegd. Aan de poort scheen bevel gegeven
den wagen uit te laten; want op mijn verzoek
geschiedde dit dadelijk. Zwijgend reden wij
voort. Nu en dan hoorde ik slechts het snik
ken der vrouw in den wagen en het fluisteren
der beide ridders. Na vele uren door de heide
onzen weg te hebben vervolgd, kwamen wij aan
het klooster te Rossem. Ook hier scheen men
ons te verwachten; want zonder iets te vragen,
opende de poortierster de poort; de gesluierde
werd door een der ridders uit den wagen gehol
pen, trad de kloosterpoort binnen, en wij keer
den aanstonds terug, even stil en zwijgend als
wij gekomen waren
Herman, die met gespannen aandacht had ge
luisterd, scheen ontroerd, maar ook verblijd. „Gode
zij dank, een stap nader tot liet doelmom
pelde hij.
„En," vroeg hij, „hebt gij later niets meer
gehoord wat met die nachtelijke gebeurtenis in
betrekking staat?"
„Niets meer, heer!" was het antwoord. „Ik heb
wel nog dikwijls aan de zaak gedacht, maar gij
zijt de eer.-te, tot wien ik er van spreek. Ik
begrijp echter niet, hoe u kon weten, dat ik
dien wagen vergezelde."
„Men heeft u aan de poort herkend," ant
woordde Herman.
te hoog rekent om er zijn aandacht aan te
wijden. De regeering schrijft wel degelijk de
gymnastische spelen voor (nam. zoodra het
nieuwe leervak vrije en ordeoefeningen ergens
aan de orde komt).
Nu, die belangstelling is ook volstrekt niet
misplaatst, en het kon om meer dan éen reden
geen kwaad, dat de ouders er wat meer hun
aandacht aan wijdden.
Om slechts iets te noemen. Wie zijn kind
recht wil leeren kennen ia zijn verschillende
hoedanigheden van hoofd en hart, die zoeke
de gelegenheid om onopgemerkt zijn spelen na
te gaan. Als het kind zich onbespied waant
en in zijn spreken en handelen geheel onge
bonden is, dan vertoont het zich in zijn ware
jedaante en de onbemerkte bespieder zal in
goeden of kwaden zin verstomd staan en hem
zal een licht opgaan, als maar weinige de baan
der opvoeding verhelderen.
Nog iets. We zeiden zoo even, dat het spel
vaak inspanning van lichaam of geest vordert.
We kunnen verder gaan en zeggenbijna elk
spel zoowel van groote als kleine menschen
vordert die. Alleen de zoogenaamde hazard
spelen, dat zijn zulke waarbij het winnen enkel
van het blinde toeval of het stomme geluk
afhangt, niet. Maar wij kunnen er te gelijk
wel bijvoegen, dat die spelen ook niet deugen.
Zij zijn bf nutteloos of schadelijk. Tot de
eerste behooren bijv. het lotto- of kien- en het
ganzebord- en harlekijnspei. Die missen alle
opvoedende kracht en zijn hoogsteus passable
om van grooter kwaad af te houden, of als er
voor het gemengde gezelschap niets beter te
spelen is. Maar wij zien honderdmaal liever
een jongen zich in 't zweet werken met hoepel
of tol, of een meisje zich afslooven om haar pop
presentable te maken, dan dat zij de dopjes van
't kienspel door de handen laten glijden of de
steenen laten rammelen.
Tot de schadelijke ja verderfelijke hazard
spelen behooren het dobbelspel, vingt-et-un en
het rouge ou noir der speelbanken. Zij hebben
enkel ten doel geld te winnen en wekken ver
schillende booze hartstochten op. Er in de opvoe
ding tegen te waarschuwen zal wel onnoodig zijn.
Uitgezonderd die hazard-spelen dan heeft
ieder spel de oplossing van een vraag of de
uitvoering van een werkstuk ten doel, waarbij
inspanning vnn ziels- of lichaamskrachten ge
vorderd wordt; er moet bij gedacht of gehandeld
worden, meestal beide te gelijk, nu meer dan
minder.
Ga maar zelf na. Een jongen die aan 't
hoepelen of aan 't tollen is heeft het kunstje
uit te voeren zijn hoepel of tol recht te houden,
een schaakspeler heeft zijn tegenpartij raat te
zetten, een kaartspeler met zijn kaarten de
meeste slagen te halen enz. Het is duidelijk
dat in de twee eerste gevallen meer de vaar
digheid der hand, in het laatste meer een juist
en vlug denken op den voorgrond treedt.
Juist omdat het spel bepaalde spiergroepen
oefent en versterkt of de denkkracht ontwikkelt
is het een belangrijke factor in de opvoeding.
En het heeft dit boven het eigenlijke leeren
voor dat de kinderen of jongelingen het gaarne
doen. Een dwaas is hij die op het spel met
verachting nederziet als op iets onnuts of als
tijdverkwisting. Eerder moet ieder kinder- of
volksopvoeder zijn geest spitsen om meer en
liefst zoo nuttig mogelijke spelen uit te denken.
Hoe meer hoe beter, wat niet in den smaak
valt wordt van zelf op zij gezet* Als er veel
bedacht wordt, is er ligt iets goeds bij.
Het is hier de plaats om met een enkel
woord over volksspelen te spreken en de vraag
te beantwoorden, waarom toch wel het kaart
spel bij velen zoo in verachting is. Doch daar
over in een volgend nummer.
Wordt vervolgd.
„Heer ridder u heeft waarschijnlijk belang bij
die gebeurtenisvroeg Wouter.
„Veel belang, Wouter! gij zult dit eenmaal
hooren."
„Maar, heer, ik bid u nogmaals, denk aan
uwe belofte, en noem mijn naam niet."
„Gij hebt mijn ridderwoord, en dat heb ik
nooit gebroken*" Hij groette Wouter, besteeg
zijn paard, en reed niet den weg terug, dien
hij gekomen was, maar rende spoorslags dwars
over de heide, en nam den naasten weg, die
hem naar het klooster te Rossem kon brengen.
In snellen draf reed Herman voort, tot hij
eindelijk den zandweg bereikte, waar hij zijn
vermoeid ros stapvoets moest doen voortgaan.
Met een gejaagd hart zag hij tegen den avond
de kloostertinnen tegen den blauwen hemel
afsteken. Uitgeput hield hij aan de poort stil,
en door koortsachtig ongeduld gejaagd, klopte
hij zoo hevig aan, dat de portier verschrikt
opsprong, om te zien wie zoo onstuimig ver
langde te worden binnengelaten. Na lang aan
houden, bewoog hij den ouden man de abdis
te roepen, en een geheel kwartier uurs moest
hij nog zijn ongeduld bedwingen, eer de vrome
vrouw een onbekenden ridder zoo laat te woord
wilde staan.
„Wat, heer ridder, doet u bij avoud de rust
storen van ons vreedzaam gesticht vroeg zij,
toen Herman was binnengelaten, terwijl zij,
niet zonder bijgeloovige vrees, hem in het hol
en bleek gelaal staarde.
„Eerwaarde moeder", antwoordde hij, „het
ongeluk, het bitterst lijden, dat een inensch
treffen kan, joeg mij zoo laat hierheen."
„Het kruis, dat God ons oplegt, moeten wij
gewillig dragen, mijn zoon!" antwoordde de
abdis.
„Maar, als de menschen ons hart hebben
verscheurd, onze levensbloesems vertreden en
eene hel in ons binnenste gestookt dat is
dan toch geen kruis van God."
„Ook wat de menschen ons doen, wordt door
God beschikt, mijn zoon
„God kan de gruwelen niet willen, die men
aan mij heeft bedrevenhij kan geen oorzaak
der misdaad zijn. Ik was eenmaal een geluk
kig echtgenoot; door mijn zwaard, dat nooit dan
voor de zaak van recht en eer was ontbloot,
had ik inij eer en eigendom verworven. Toen
mocht ik, na vele jaren vruchteloos verlangen,
eene vrome, lieftallige en schoone maagd, die ik
van kindsbeen af had liefgehad, als gade mijne
woning binnenleiden. Zij was het leven van