wis Volkslied. No. 300. Zaterdag 11 April. 1891. EN e< J. M. C. POT, Publicatie n. ;o, F E UI L L E T 0 H. De Hertogsmoorder. BINNENLAN1). IERSEKSCHE inta Thoolsche Courant, Dit blad verschijnt eiken rijs per 3 maanden, franco per post 65 cents. ™oor het buitenland 90 cents. Ingezonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND ingewacht aan bureau te Tholen of vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerseke. UITGEVER: Tholen. Advertentiënvan 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer 10 cents; groote letters naar plaatsruimte. Elke advertentie, 3 maal ter plaatsing opgegeven, wordt slechts 2 maal in rekening gebracht. stru Inrichtingen die gevaarschade of hinder kunnen veroorzaken. gemeester en Wethouders der gemeente Tholen, igen ter nlgemeene kennis, dat het verzoek ome acob Meerman, wonende te Tholen, om in seh erceel. kadastraal bekend Sectie F, No. 411. slachterij te mogen oprichten, door hen is toe- ilen, 8 April 1891. ij gemeester en Wethouders van Tholen brengen e art. 1 der verordening op het ophalen van straat-, secreetraest en dergelijke dezer gc- ter kennis van de ingezetenen, dat het ver- ran secreetmest in deze maand kan plaats heb- durende den nacht: i Donderdag 16 op Vrijdag 17, Vrijdag 17 op Zaterdag 18 en Maandag 20 op Dinsdag 21 April, len, 11 April 1891. Burgemeester en Wethouders van Tholen, C. J. DE V. VAN NOORDEN, A. VAN DER BURGHT, Wethouder. t Volkslied heeft vaak eene belangrijke n de geschiedenis van sommige volkeren eld. wij hier van volksliederen spreken, dan len wij liet volkslied bij uitnemendheid, 'il zeggeneen lied dat nationale ge- is uitdrukt en opwekt, dat een greep in de geschiedenis van het volk waarvoor gemaakt is, dat door iedereen gekend lelbi Novelle. om mede dan, kom haastig mede, als gij laar iets weet," sprak hij snel en driftig, goud zal uwe belooning zijn!" Eu on- lig trok hij haar voort, het huis in en eene r binnen, waar niemand hen hooren kon. fu, spreek, vrouw, om Gods wil!" riep hij eer hij nog de deur had gesloten„weet :ts van Adelheid?" 'edaar, heer, en laat mij eerst een dronk reiken; want ik ben vermoeid." rijf," riep hij met ondragelijk verlangen „wilt gij mij razend maken mei uw zwij leen, heer," antwoordde zij, „maar ik zal spreken vóór ik mij eerst door een dronk verfrischt." was gedwongen, hoe koortsig ook zijne n van ongeduld joegen, zich aan den wil rrouw te onderwerpen. Driftig riep hij een tar, en liet wijn brengen, irwijl de heidin een hal ven beker ledigde, hij als een gejaagde de kamer op en neder, lebt gij mij nu genoeg getergd vroeg hij, wordt en dat veelal, bij wijze van spreken, tot den rang van krijgslied is verheven. Wat zoodanig lied vermag, leeren ons o. a. de Marseillaise, Die Wacht am Rhein, ons Wilhelmus en het Gott erhalte Franz den Kaiser. Het eerste, uit edele bron ontsproten, is jammer genoeg tot een oproerslied verlaagd en heeft aldus, zeker tegen de bedoeling van den maker, meer kwaads dan goeds gesticht. Die Wacht am Rhein heeft zonder eenigen twijfel groot gewicht in de schaal gelegd voor de overwinning der Duitsche legerscharen in den oorlog vau '70 en '71 en ons Wilhelmus vuurde een paar eeuwen de troepen der Repu bliek aan tot een onverschrokken strijd tegen de vijanden des Vaderlands. Waarom is dat lied door het Wicn Neer- landsch bloed van den voorgrond verdrongen Hoofdzakelijk om twee redenen. Vooreerst omdat het veel te lang was en te verouderd van taal om wezenlijk gekend te worden, en ten tweede omdat de loop der geschiedenis en gewijzigde staatkundige denkbeelden de behoefte aau een nieuw volkslied geschapen haddeu. Het oude Wilhelmus, hoe pittig ook en voor zijn tijd uitmuntende door zuiverheid van taal en versbouw, kost den 19e eeuwschen Neder lander moeite om het ten einde toe te lezen, laat staan van buiten te kennen. Maar vooral, na de emancipatie der Genera liteitslanden (nu Zeeuwsch-Vlaanderen, Noord- Brabant en Limburg) met hunne bijna uitslui tend Katholieke bevolking, kon een lied uit den tijd der Geuzen en van een Geus bij uit nemendheid, niet anders dan kwetsend klinken. De vroeger veronachtzaamde, om niet te zeggen verdrukte, Katholieken hadden gelijke staatkundige rechten verkregen, men had leeren inzien en betrachten dat hunne godsdienstige toen zij den beker op tafel zette; „zult gij nu spreken „Ja, heer! ik zal u verhalen wat voor u be langrijk is. Van belooning zwijg ik; want ik heb gehoord dat gij edelmoedig zijt." „Om Gods wil, spoedig dan „Het is nu de tweede maal," ving zij aan, „dat ik dit land bezoek. Onze stam was voor heen slechts tot in Duitschland afgezakt. In het jaar '56 echter zijn wij door het Kleefscho tot in de nabijheid van Arnhem voortgetrokken. Daar hadden wij op een steekspel, dat toen ge houden werd, ruime giften ingezameld. Den volgenden dag ging ik in het bosch, nabij ons kamp, beziën plukken, om die in de stad te verkoopen. In de nabijheid eener opene plek gekomen, zag ik twee edelen, die op de jacht schenen te zijn, naderen, en geheimzinnig met elkander spreken. Mijne nieuwsgierigheid werd geprikkeld. Ik kroop behoedzaam nader, tot bij een zwaren boom, die mij verbergde, en hoorde duidelijk wat zij zeiden. Ik heb mij hunne woorden in het geheugen geprent; want ik vermoedde er voordeel mede te kunnen doen. Ik verstond niet alles, maar bemerkte spoedig, dat er van eene schaking sprake was." Alsof een dolk hem kwetste, sprong Her man op. „En wat hoordet gij vroeg hij met gespannen blik. gevoelens geëerbiedigd en ontzien moesten worden. Daarbij kwam de vereeniging met België. Van daar de vraag naar een nieuw Volkslied. Als het ooit de bedoeling geweest is om een volmaakt kleur- en karakterloos volkslied te ontvangen, dan is vader Tollens daarin uitnemend geslaagd. Iets waarlijk Nederlandsch zit er voor 't minst niet in. De naam van Oranje wordt er niet eens in genoemd. Zet voor „Neerlandsch" in den eersten regel welken volksnaam gij wilt en gij hebt een lied dat voor ierier volk even dienstig of ondienstig is, behalve voor de republiek. Daarbij is het tamelijk hoogdravend, hier en daar gewrongen en voor een eenvoudig mensch onverstaanbaar en obk al te lang. Dan is het „Wij leven vrij" van Brandt, die met Tollens om het eeremetaal dong, maar de vlag moest strijken, veel beter, behalve dat het nog iets langer is. Dat grijpt ten minste nog in onze geschiedenis en roemt voorrechten, die wij boven andere volken genieten. Hoe het „Wien Neerlandsch bloed" nog zoo ver bij het volk is doorgedrongen, is ons een raadsel, 't Is wel waar, weinigen kennen van de woorden meer dan hier en daar een paar regels of het eerste en vijfde couplet, maar men zingt het toch en dweept er op zijn manier mee, ja, het heeft zelfs de eerenaam verkregen van Neerlandsch psalm. Nu, als psalm is het misschien bruikbaar, maar een volkslied moet geen psalm zijn. Intusschen, wij zitten er nu eenmaal mee, en het uit de herinnering wegvegen gaat niet. 't Eenige wat er aan te doen was, is dezer dagen geschiedhet is verbeterd en bekort, de overgang der kroon op een vrouwelijk hoofd gaf daartoe aanleiding. De Vereen, tot ver betering van den Volkszang te Amsterdam komt de eer toe het werk ter rechter tijd aangevat te hebben. De 8 coupletten zijn tot 3 weggeslonken, 't Oranjehuis wordt naar verdienste herdacht en het „graf dat staat" is weggenomen. Nu is het een dragelijk volkslied geworden, maar toch bevalt ons het nieuwe "Wilhelmus van dezelfde Vereeniging (eigenlijk van den zelfden dichter J. W. Van Dalfsen) nog beter. Ook dit is zeer wijselijk ingekrompen (tot 4 coupletten) en Oranje komt er nog beter tot zijn recht. Als goede Nederlanders begroeten wij deze nieuwe of verbeterde liederen met vreugde en willen gaarne medewerken om ze tot wezenlijke ««/^liederen te maken. Om dit doel te helpen bereiken ontvangen onze abonné's als bijvoegsel de beide liederen, ons door het Hoofdbestuur, met verzoek tot plaatsing, toegezonden. Met ingang van 1 April 1891 zijn ter pro vinciale griffie van Zeeland bevorderd: tot ad junct-commies der Ie klasse de heeren J. F. II. Rest, rar M. M. de Lange Room en H.J.G. Hartman, thans adj.-comm. der 2e klasse; tot adj.-coinm. der 2e klasse de heeren G. B. C. van Swers en C. H. de Kan, thans le klerk; tot len klerk de heeren J. F. Wiessner en L. C. van Noppen. Van alle ambtenaren en be dienden zijn voorts de traktementen verhoogd. In eene op Dinsdag 7 dezer te Stavenisse gehouden vergadering der Maatschappij tot bevordering van Landbouw en Veeteeltaf deeling- Tholendoor slechts 27 leden bezocht, deed de penningmeester rekening en verantwoording over „De een, die de gebieder scheen, sprak „Indien gij de schoor.e Adelheid in mijne macht levert, zal uw loon groot zijn." Het marmerwit wisselde op Herman's gelaat met donker rood. Uit zijn oog schoot een vuurstraal, doch zijn mond zweeg. Vreezende één woord te verliezen, bedwong hij den woe denden storm in zijn binnenste. De heidin ver volgde: „Ik sta er voor in, heer!" antwoordde de ander: „binnen korten tijd is de schoone parel uit Heeze in uwe handen. Zoodra wij in Nijmegen zijn, zal ik de taak ondernemen." „En zeg nu vrouw vroeg Herman vreeselijk gespannen, „wie waren die beide mannen Spreek op, en uw loon zal ruim zijn En de zweet droppels parelden op zijn dreigend en ontsteld gelaat. „Wie hij was, die zich aanbood om het stuk uit te voeren, weet ik niet;maar de ander wasEduard, de tegenwoordige hertog van Gelderland." Een vreeselijke gil ontwrong zich aan Herman's borst. Ontzetting en verbazing en zoo vele ge dachten overstelpten hem te gelijk, dat hij geen woord kon spreken. Zijne bezinning keerde echter na een oogenblik terug. „Vrouw!" riep hij toen: „bij den God des hemels, weet gij zeker wat gij zegt? Bedenk, dat menschenlevens er van kunnen afhangen." „Zoo zeker," antwoordde de vrouw zonder aar- zelen, „als ik u voor mijne oogen zie. Ik had hem op het tournooi en ook in de stad gezien, en men had mij op hem gewezen als den broeder van hertog Reinold." „Dan moge God hem genadig zijnbarstte Herman uit, van zijnen stoel opstuivende, terwijl al zijne spieren ge spannen schenen. „Ha! gekroonde huichelaar! schendige vrouwenroovergij overstelpt mij met zoo vele gunsten, nu gij mijne ziel hebt ver moord en het dierbaarste ontscheurd Zoekt gij mij zoo te betalen? Weg wat er nog mensche- lijks in mij is! Moorden wil ik van den tijger leeren! Eduard! Eduard! gij hebt een spook u aan de hielen gehecht, dat u vervolgen zal, tot het graf u bevrijdt. Mijne vrouw hebt gij ge roofd; haar, die uwe vrouw moet worden, zal ik haren bruidegom roovenNooit zal Catharina van Beijeren u echtgenoot noemen! Rechtvaardige, die in den hemel woont, bij uweu naam zweer ikEduard van Gelder zal sterven voor dat hij gehuwd zal zijn!" Aan hoeveel ruwe tooneelen gewoon, was de heidin huiverend voor den razende teruggeweken. „En," vroeg Herman, na weer tot zichzelven gekomen te zijn, „kunt gij mij volstrekt uiets zeggen van hem, die op zich nam om de schand daad uit te voeren?" „Ik kan u niets van hem zeggen," was het antwoord, „dan dat hij eeu edelman was\anom-

Krantenbank Zeeland

Ierseksche en Thoolsche Courant | 1891 | | pagina 1