lal iet mijn zoon worden I
No. 294.
Zaterdag 28 Februari.
1891.
EN
n
J. I. C. POT,
Publicatie n.
FEUILLETON.
De Hertogsmoorder.
IERSEKSCHE
3K
Thoolsehe Courant,
Dit blad verschijnt eiken Zaterdag.
'rijs per 3 maanden, franco per post 65 cents.
Toot het buitenland 90 cents.
Ingezonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND ingewacht aan
jt bureau te T holen of vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerseke.
UITGEVER:
T H O L E N.
Advertentiënvan 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer
10 cents; groote letters naar plaatsruimte.
Elke advertentie, 3 maal ter plaatsing opgegeven, wordt slechts
2 maal in rekening gebracht.
'ATIONALE MILITIE.
Oproeping van Verlofgangers.
Burgemeesters van Tholen |Ierseke;
tiet op eene aanschrijving van den Heer Commis-
des Konings in deze provincie, van den 14
uari 1891, no. 308/', 3e afdceling
ept bij deze op, al de zich in deze gemeente
idende verlofgangers der nationale militie van
ichting 1886, behoorende tot bet 2e, 3e en 6e
ent Infanterie, te weten die van het 2e en 6e
ent Infanterie van 6 April tot IS April a.s.
van het le bataljon van het 3e regiment Infanterie
9 Maart tot 21 Maart a.s. die van het 2e het
en 4e bataljon van het 3e regiment Infanterie
6 April tot 18 April a.s. en die van het 5e
g jon van het 3e regiment Infanterie van 20 April
31ci a.s
Jlende zij op den dag van oproeping, des namid-
vóor 4 ure bij hun korps moeten aangekomen
en waarheen zij zich rechtstreeks im eten begeven,
;ien van een order tot opkomst, van hun voor
in geteekende verlofpas en van al de voorwerpen
kleeding en uitrusting, door hen bij hun ver
met groot verlof medegenomen, ten einde in
:el ijk en dienst te worden gesteld,
ordende zij, voor zooveel noodig, er op gewezen,
zoo zij in gebreke blijven op den bepaalden
onder de wapenen te bomen, zij, bij hunne
opkomst, zooveel langer in dienst zullen worden
mden, en dat zij, niet aan de oproeping voldoende,
eserteurs zullen worden behandeld,
iden, 28 Februari 1891.
De Burgemeester van Tholen,
C. J. DE V. VAN NOORDEN.
De fd. Burgemeester van lerseke.
J. SINKE Jz.
Invordering 's Rijks Directe Belastingen.
)e Burgem. der gem. Ierseke|Tholen, maakt bekend,
het kohier no. 4 van het Patentrecht, over het
«•kwartaal van het dienstjaar 1890/91, invorder-
verklaard op den 23 Februari 1891, aan den
jranger ter invordering is ter hand gesteld en
Novelle.
ienzelfden avond reed Herman met vurig
iduld naar Hees, en klopte aan de poort
den heer van Male, toen allen om den
iddisch zaten geschaard. Met een gelaat,
blijdschap stralende, trad hij de groote zaal
Zijn eerste blik zocht Adelheid, en
bloosde van blijde ontroering, toen zij
zoo onverwacht voor zich zag. Zij
hem sedert hunne scheiding niet weder-
en slechts nu en dan bericht van hem
'angen.
elkom in mijn huis!" sprak de heer van
„Wij hebben van uw aandeel in den
te Tiel gehoord. Gij hebt u dapper ge
en de zaak van onzen hertog grooten
ist gedaan. Waarlijk, onze hertog is u
baarheid verschuldigd, als het waar is
ieder daarop voorkomende belastingschuldige verplcht
is zijnen aanslag, op den bij de wet hepaalden voet,
te voldoen.
lerseke, 25 Februari 1891.
De fd. Burgemeester,
J. SINKE Jr.
De Burgemeester van Tholen
C J DE VULDER VAN NOORDEN,
NIET SCHOOLGA JE DE KINDEREN.
Burgemeester en Wethouders der Gemeente Yerseke
maken bekend, dat de staat vermeldende de kinderen
boven de zes en beneden de twaalf jaren die zich
op 1 Januari van het loopende jaar in de gemeente
bevonden en niet voorkomen op de lijsten der school
gaande kinderen of van her, die hu:sonderwijs ge
nieten, op de secretarie der gemeente ter lezing is
gelegd. Zij herinneren hierbij, dat ouders of verzorgers
van op dien staat voorkomende kinderen geene onder
steuning (geneeskundige hulp uitgezonderd; van wege
de gemeente verkrijgen, tenzij zij aantoonen, dat
hunne kinderen ten onrechte op dien staat zijn ge
bracht of het niet schoolgaan van deze aan hen
niet te wijten is.
Yerseke, 23 Februari 1891.
De BurgemeesterJ. SINKE Jr. l.b.
De SecretarisJ. A. GEILL,
Vele ouders tobben al jaren van te voren
over wat zij met hunne kinderen zullen aan
vangen, als zij eenmaal groot zijn.
Hoewel wij groote voorstanders zijn van de
leer: Geen ellende voor den tijd! omdat het
heden al zorgen genoeg geeft, en de toekomst
soms zelf vingerwijzingen aan de hand doet of
opklaart wat heden nog duister is, en hoewel
wij dus hoofdbrekende bezorgdheid ook op dit
punt ontraden, zoo willen wij toch allerminst
een ouder kwalijk nemen, indien hij nu en dan
aan de bestemming van zijn zoon denkt, want
het geldt het dierbaarste wat hij heeft en het
wat wij hoorden, dat gij hem van die vreeselijke
ziekte hebt genezen
„Het is de waarheid", antwoordde Herman,
„en het weinige, dat ik door goed geluk heb
kunnen doen, wil de hertog boven verdienste
beloonen. Ik zal u dat mededeelen."
„Het zal mij verheugen dit te vernemen",
antwoordde van Male, „doch nu moet gij met
eene hartige bete en goeden drank aan onzen
disch de krachten herstellen, dan blijven wij
na den maaltijd nog wat rustig praten."
Herman liet zich geen twee maal noodigen,
daar een haastige rid in de gure, vochtige
avondlucht zijnen eetlust had opgewekt; hij
liet zich de maaltijd wel smaken, en deed niet
minder den warm gemaakten kruidenwijn
eer aan.
Toen de maaltijd was afgeloopen, de vrouw
des huizes, Adelheid en de dienstboden zich
ter ruste hadden begeven, schoven de beide
mannen hunne zetels dichter bij het vuur,
waarop door den heer vau Male een paar hout
blokken werden geworpen, zoodat het lustig
opvlamde en eene behagelijke warmte ver
kan zijn oog doen vestigen op de neigingen en
den aanleg van zijn kind.
De geest van den tijd brengt mee, dat men
ook al moet vragen"Wat zal mijn dochter
worden En dat maakt de taak der ouders
natuurlijk dubbel zwaar.
In het algemeen staat de gegoede raiddel-
klasse hier voor den zwaar-ten post. De
werkende stand kan in 't geheel niet aan een
opleiding denken, die geld kost, tenzij gesteund
door anderen, en voor de bezitters bestaat de
geldquestie niet, omdat zij het geld maar voor
het nemen hebben. De middelklasse, waartoe
een groot gedeelte van den ambtenaarsstand
behoort, heeft geen geld genoeg voor eene
wetenschappelijke opleiding en te veel om hun
kinderen aan het goed geluk over te laten.
De lagere klasse breekt zich dan ook in den
regel met deze gewicht:ge zaak het minst het
hoofd. De ouders laten hun jongens een
ambacht of iets anders leeren zonder daar veel
in te zeggen, of zij schrijven hun dit, door
nooddruft gedwongen, eenvoudig voor. De
zoon gaat van der jeugd «af met den vader
mee naar het werk, en de zoon is landbouwer,
winkelier, timmerman, kaaiwerker of fabrieks
arbeider, voor dat hij het weet. Met de meisjes
gaat het gedeeltelijk even zoo, of zij blijven in
het huishouden, of gaan in betrekking.
En intusschen kwellen zich hunne meer
begunstigde buren met eene zorg, waarvan zij
zelfs geen begrip hebben.
Bij de beroepskeuze komen de vragen in
aanmerking: Wat willen en wat kunnen de
ouders enWat willen en kunnen de kinderen
Het geval, dat de ouders enkel en alleen
rekening houden met hun kind en dit geheel
vrij laten kiezen, komt zelden voor. Gewoon
lijk hebben zij bijoogmerken en oefenen invloed
uit op de keuze. Dat is goed ook om de
onervarenheid van het kind, en met het oog
op eigen positie of middelen vaak niet anders
mogelijk.
Als de vader bijv. een bloeiende zaak heeft,
spreidde.
„Gij spraakt straks van des hertogs ziekte",
zeide Herman.
„Nu deze bezoeking is geweken" antwoordde
van Male, „komen er weer nieuwe rampen over
ons land door de menschen. Nu staat de eene
broeder tegen den anderen op, en zoekt hem
van zijn wettig recht te berooven.
Maar het is alleen Bronkhorst, die het land
in het verderf stort. Wij spraken reeds, als
gij u herinneren zult, te voren over diens
onverzadelijke heerschzucht en boosheid, en nu
blijkt het wat van zulke edelen, die nooit rusten
kunnen en door grenzelooze eerzucht en eigen
belang worden gedreven, te wachten is."
„Ik hoop", antwoordde Herman, „dat hij en
zijn aanhang door het lot van Tiel eene goede
vermaning hebben ontvangen. Maar zeg mij,
hoe is men te Nijmegen gezind Die stad
zal toch wel aan den hertog getrouw blijven
„Ik weet het niet, maar vertrouw daar niet
te veel op. Er zijn vele aanhangers van Bronk
horst, en er wordt alles aangewend om de aan
zienlijkste burgers voor de zaak van Eduard te
welke dan ook, dan is het zeer verklaarbaar,
dat hij die eenmaal het liefst aan zijn zoon
overdoet. Het kan ook zijn, dat hij behoefte
heeft aan een helper, die werkt alsof het hem
zelf gold, en van wien raag hij dit eerder ver
wachten, dan van zijn eigen kind?
Maar het gebeurt ook, dat er minder te
billijken beweegredenen in het spel komen, en
daaronder is de ijdelheid een der gevaarlijkste.
Menig ouderpaar wenscht ziju zoon een mooi
baantje te bezorgen, alsof er aan handenarbeid
schande kleefde. Hun zoon moet meneer
worden, koste wat kost. Timmerman, smid of
metselaar, foei dat laat hun stand niet toe.
Of die zoon misschien een fatsoenlijke honger
lijder zal worden, daar wordt niet naar gevraagd.
En zoo ontstaat dat heirleger van baantjesjagers
in alle takken van administratie en voor alle
zoogenaamde fatsoenlijke betrekkinkjes, dat voor
werkelijk knappe jongens de concurrentie zeer
bemoeilijkt.
Nog erger is het, als die pronkzucht gepaard
gaat met vermeenden grooten aanleg bij den
zoon in questie. Want dan krijgt de zoon, als
't maar eenigszins kan, een geleerde opleiding,
die de middelen van een burger uitput, en,
terwijl een ministers zetel misschien in 't oog
was, loopt het wel eens uit op kantoorklerk.
Die een kleinigheid of wat meer voor de
opleiding van zijne kinderen kan afzonderen,
ziet men maar zelden uitkijken naar een flinken
baas, die hun een ambacht in de perfectie kan
leeren. En toch zou hij hen daar beter mee
dienen. Als er wat in eeu jongen zit, dan
kan hij zich ook in den handwerksstand naar
boven werken en eene positie veroveren, beter
dan van menig pennelikker kan gezegd worden.
Eu als hij hier niet terecht kan, dan ga hij
de wereld in, naar de Transvaal bijv., waar
een knap ambachtsman werkelijk veel geld
verdient.
Als ouders dan hunne kinderen bij het
kiezen van een beroep behulpzaam willen zijn,
dan moeten zij hen niet van den wal in de
winnen.
„Dan moet ik den hertog waarschuwen",
hernam Herman; „het is goed dat er getrouwe
edelen, als gij, in den omtrek wonen. Maar
wat ik u nog te zeggen heb, heer van Male,
ik zal, zoodra de opstand is onderdrukt en
's hertogs gezag is bevestigd, als milde belooning
van den hertog mijn voorvaderlijk huis zien
herstellen, waarbij mij genoegzaam land in leen
zal worden gegeven, om op waardigen voet te
leven."
„Hoe, gij wordt dan mijn grensbuur zeide
heer van Male verblijd, „het vei heugt mij dit
te hooren, HermanHet is eene groote onder
scheiding, die de hertog u bewijst; maar gij
hebt ze verdiend."
„De hertog is mij zeer gunstig", hernam
Herman, „maar toch heb ik, om gelukkig te
zijn in het huis van mijn geslacht, nog eene
andere guust noodig, die gij alleen mij kunt
bewijzen."
„Gij weet", antwoordde van Male, „dat gij
mijne hoogachting en vriendschap bezit, en ik
daarom u ter wille zal zijn zooveel ik kan