9 LandTjouw-Coöperatie. No. 288. Zaterdag 17 Januari. 1891. EN J. M. G. POT, Public atiën. Misbruik van Crediet. FEUILLETON. DE PLEEGZOON. lERSEKSGHE Thoolsche Conrait Dit blad verschijnt eiken Zaterdag. Prijs per 3 maanden, franco per post 65 cents. Voor het buitenland 90 cents. Inqezonden stukken, enz. worden uiterlijk op DONDERDAGAVOND ingewacht aan het bureau te T h o I e n of vóór DONDERDAGMIDDAG bij onzen medewerker te lerseke. UITGEVER: Tholin. Adrertentiënvan 1 tot 4 regels 40 cents; iedere regel meer 10 cents; groote letters naar plaatsruimte. Elke advertentie, 3 maal ter p'aatsing opgegeven, wordt slechts 2 maal in rekening gebraoht. Burgemeester en Wethouders van Tholen, brengen ter kennis dat in de volgende week door de brand weer eene algeraeene schouwing op de stookplaatsen zal worden gehouden. Tholen, den 13 Januari 1391. Burgemeester en Wethouders van Tholen brengen, ingevolge art. 1 der verordening op het ophalen van vuilnis-, straat-, secreetmest en dergelijke dezer ge meente ter kennis van de ingezetenen, dat het ver voer van secreetmest in deze maand kan plaats heb ben gedurende den nacht: van Maandag 19 op Dinsdag 20. van Dinsdag 20 op Woensdag 21 en van Woensdag 21 op Donderdag 22 Januari) Tholen, 17 Januari 1891. Burgmeester en Wethouders voornoemd, C. J. DE YULDER VAN NOORDEN. Be WethouderA. VAN DER BURCHT. l7~ Onder alle zaken, die door het menschelijk vernuft uitgevonden of door het menschelijk verkeer geboren zijn, is waarschijnlijk geen en kele die niet evenzeer hare nadeelen als hare voordeelen heeft, en de eerste treden door het een of andere feit soms zoo sterk op den voor grond, dat de toeschouwer zich een oogenblik laat vervoeren tot den wenschOch, mocht dit of dat van de aarde verdelgd worden Gewoonlijk komt hij later tot de ontdekking, dat zijn wensch al zeer dwaas was, dat zijn hart slechts sprak, dat zijn gevoel een oogenblik zijn verstand tot zwijgen bracht. Misschien is het ons zeiven wel eens overko- meD, dat wij, bij het verhaal van een misdaad, uit geldgierigheid bedreven, uitriepen„Dat ellendige geldWat maakt 't veel raenschen on gelukkig 't Ware te wenschen, dat- het nooit bestaan had! Dit nu is een onhoudbare wensch. 't Kan zijn, dat in de maatschappij van het jaar 2000, zooals die ons nog pas geschilderd is, liet geld ge mist kan worden, maar in de wereld zooals die tot heden bestaat, kunnen wij het geld niet weg denken, en niemand zal bij eenig nadenken het geld als algemeen ruilmiddel willen afschaffen, omdat het bezit er van soms menschen tot een moord verleidt. Maar het omgekeerde komt ook voor: inen laat zich ook wel eens wegslepen door het voor deel, dat een overigens schadelijk ding in een bepaald geval oplevert. Als men bijv. de levens geesten van een zieltogende door het toedienen van een weinig brandewijn ziet terugkeeren, dan is men allicht geneigd om uit te roepen: „Ziet ge wel! die geestrijke drankeu zijn toch onmis baar! Wat zou het verkeerd zijn de productie er van te verbieden En toch zou dat naar onze innige overtuiging wel degelijk te wenschen zijn, ook al moest het gaan ten koste van die enkele die er door behouden worden, want tegen over één die er zijn leven aan te danken heeft, staan er tien ja honderd die er diep ellendig door worden of er hun leven bij inschieten. We haalden deze voorbeelden aan, om te be wijzen, dat men bij de questieafschaffen of niet? een questie die overigens in den regel van weinig practisch belang is, omdat men haar toch niet als op een tooverwoord verwezenlijken kan om te bewijzen, dat men bij de vraag, of een bepaalde zaak, al of niet verdient voort te blijven bestaan, nauwkeurig en met een nuch ter verstand de voor- en nadeelen tegen elkaar moet wegen. Zoo ook is het met het crediet. Als men zoo, bij zijn omgang met verschil lende menschen, oplet en luistert, dan zal men vandaag de loftrompet hooren steken door uit drukkingen als: Crediet is de ziel der nijverheid, zonder Crediet is geen handel mogelijkmaar morgen hoort men daarentegen jammeren: Cre diet is de dood voor den winkelier, Crediet voert kooper en koopman beiden ten verderve. Welke van die uitspraken moet men nugelooven? 24.) Naar hel Duitsch. Heel eenvoudig, geloof ze beide, want beide zijn even waar. 'lis er mee als met alle goede of slechte instellingenhet crediet heeft zoo wel zijn na- als zijn voordeelen, of, als ge dat liever wilt, zoowel zijn voor- als zijn nadeelen. Laten we dit een weinig breeder ontwikkelen, om ons daarna de vraag voor te leggen Zoudt gij het crediet al of niet willen afschaffen? Het woord crediet, al is het van vreemden oorsprong, wordt door iedereen begrepen. We zeggen er dus alleen van, dat het afkomstig is van het latijnsche crcdered.i. toevertrouwen, en daarom het best door ons woord „vertrou wen" vertolkt wordt. Het verleenen van crediet schept steeds een betrekking tusschen twee personen en wel zoo dat beide daarbij in een gunstig licht treden. Immers wie crediet geeft bewijst geloof te heb ben in de deugd van hem die het neemt en verleent daardoor een adelbrief zoowel voor zioh- zelven als voor den ander. Het crediet beeft een sehoonen grondslag, een edelen oorsprong, en 't is dus geen wonder, dat het misbruik van crediet door 't algemeen als een ernstig vergrijp gebrandmerkt wordt. Het is met recht „een Icioaad onder de ron dat als 't ware eer aan vermeerdering dan ver mindering doet denken. Soms zou men zeggen dat de menschen bij al de verlichting, bij al de beschaving in dat opzicht nog slechter in plaats van beter geworden zijn. En nu is de gedachte, dat goede raadgevin gen toch dikwijls zonder uitwerking blijver», zeker niet bemoedigend, maar dit raag toch geen reden zijn, zich te laten weerhouden tegen het kwaad te getuigen. Willen de meesten er al niet naar hooren, noch zich tot inkeer laten brengen, wellicht kan er een enkele zijn die bet ter harte neemt. [Slot volgt) De heer mr. A. Slotemaker, van 's Gravenhage, hield, zooals wij met een enkel woord in ons vorig no. reeds meedeelden, Vrijdag 9 dezer te Tholen eene voordracht over bovenstaand onder werp. Spr. geloofde geen tegenspraak te zullen ont moeten met te beweren dat er geen stand in de tegenwoordige maatschappij is, die niet klaagt en droeg naar aanleiding hiervan het volgende vers van da Costa voor Wat baat, O praalzieke Eeuw! uw grootsche Ba- belstichting uw opgetaste schat van wetenschap en kunst, en roemverhejfmg in Beschavings hoogste gunst? Wat baat het, als uw schoot met de eigen sap ver kwisting, de zaden onderhoudt van icoeling, wrevel, gisting, van ontucht, gif en moord, en zelfmoord, en geweld, en slaafsche aanhankelijkheid aan de oppermacht van 't Geld? Als heel de Maatschappij, te midden der verrukking die uw ontwikkeling wektdoor de ongelijke drukking van 7 machtig raderwerk, zee-plassen van ellend' ter zijde ontwaart van 't spoor, waarlangs uw wagen rent: hier weelde, ontwassen aan zich-zelf, van buiten bloeiend en schitterend van jeugd, maar innerlijk verschroeiend en sapverdervend als eeti kanker, en, of 't waar, der standen evenwicht met moedwil brekenddaar gemor bij d'arbeid, die geen brood geeft, juk dier banden geworpen om den hals van vrijen, waar de wanden van hitte blaak'ren dag en nacht en eeuw'ge rook de steden zwart verwt, en de ziel verstikt in smook. Wanneer we op die woorden letten ging spr. voort, komen we tot de overtuiging dat er kwa len in de maatschappij bestaan, die verbetering behoeven en samenwerking is een der midde len om daartoe te geraken. Dat coöperatie niet alleen door liberalen wordt voorgestaan, maar dat ook bekwame mannen, van positief christelijke beginselen, in Engeland, Frankrijk, Duitscliland, enz., er propoganda voor maken, is wel een bewijs dat zij op elk gebied kan worden toegepast. De groote grondslag waarop de coöperatie berust is gelegen in het woord van de grooten Meester: „Hebt uwe (SLOT). In dien zomer werd het huwelijk van Arnt en Aleide ingezegend. De bruiloftsdag brak helder en vroolijk aan. De zon straalde van den blauwen wolkeloozen hemel neder, en de zee, die haar nevelkap had afgeworpen, schit terde in heerlijke blauwgroene tinten. Het was als betreurde zij hare onstuimigheid in den winter en de lente, en zij lag nu liefkozend aan den voet der grauwe, scherp tegen den helderen hemel afstekende klippen. Wuivend hingen de groote vlaggen van de vaartuigen op de baai, en fluisterden van den vroegen morgen af met elkander over de plech tigheid van den dag. Bijen en sprinkhanen gonsden in den tuin tusschen de bloemen. De groote boot lag een eind buiten „de helling" waar het diep genoeg was, en pronkte met eene nieuwe roode grondkleur en met een boute vlnggendrapeering van top tot dekNu en dan deed een saluutschot ter eere van den dag, een troep eenden verschrikt opvliegen, en met verwonderde blikken de vlucht naar de een of andere hoogte nemen, vanwaar zij al die vreemde kleuren van vlaggen, en nog vreemdere ver gulde mastbollen bekeken, en elkander driftig vertelden dat zij er niets van begrepen. Nu en dan gleden vaartuigen met in topgeheschen vlag voorbij, en wanneer zij in de lijn van de boot kwamen, vertoonde alle man zich, staande, op dek, wuifden met de hoeden en begroetten hem met luid „hoerah nu in het zangerige finlandschen dialekt, en dan weder in echt noor- schen tongval. Reeds vroeg in den morgen was de schout met Johanne in den tuin, om bloemen te plukken. Er was in den laatsten tijd iets eigenaardig vriendelijks en goedigs over zijn wezen gekomen, en dat kwam heden weder bijzonder uit. Terwijl Johanne in haar wit ochtendkleedje over de bloembedden gebukt ï-tond en met zekeren smaak de juiste keuze deed, beschouwde hij met welgevallen hare vlugge en nette bewegingen bij den arbeid. En telkens, als zij even overeind kwam om eene plundering op een ander vakje te gaan ondernemen, lachte hij tegen haar, noemde haar een flink meisje en zeide dat zij vooral maar niet zuinig plukken moest, want dat het bruidspaar een praehtigen ruiker verdiende. Het waren beste menschen, verzekerde hij haar. Een paar maal begon hij over Hannibal en zijne goede vooruitzichten met Johanne le spreken, die haar werk ijverig voortzette en blozend naar hem luisterde. Hij sprak over de goede betrekking die zijn zoon als stuurman op een groote zeevaarder had gekregen en over den blijden dag in het aanstaande jaar, wanneer hij met zijne vrouw hunne kinderen ook naar de kerk zouden mogen volgen en wanneer andere vriendenhanden bloemen zouden plukken voor haar bruidsbouquet. Kinderlijk gevoelig stond hij op deze wijze Haunibal's en Johanne's toekomst af te schil deren, toen tante Charlotte voorbijkwam. Zij ging naar de pastorie om nog het een en ander voor het feest af te spreken. Zij knikte vriendelijk over het tuinhek. De vergenoegd heid straalde uit hare oogeri en op hare wangen lag een frissche gezonde kleur. De schout boog zich over het hek, wenschte haar met den feest dag geluk en vroeg naar hare gezondheid. „Ik ben volmaakt gezond, mijn beste schout, volmaakt gezond!" zeide zij, „God dank!" „Ja, God dankherhaalde Jousson innig, terwijl zij vlug baars weegs ging. Onwille keurig vouwde hij de handen samen, hij wisf zelf niet waarom. Was het die schoone, fees telijke dag of de gedachte aan Hannibal's bruiloft in het aanslaande jaar of tante Char- lotte's blijdschap, of hare vriendelijke benaming „beste schout" wat hem zoo ter harte giDg Hij kon er zich niet bepaald rekenschap van geven. Hij was getroffen, en zijn gelaat verried eene stemming als wilde hij de geheele menschheid omhelzen, en onder dien indruk was het zeker dat hij nog eens tegen Johanne zeide, dat zij een juweel van een meisje was, en bij die woorden een tienthalerbiljet uit zijn zakboekje nam en haar dit ten geschenke gaf. Op den voormiddag had de dokter het kerk hof bezocht. Hij was er lang geweest en een kalme vrede lag op zijn gelaat gespreid, toen hij langzaam terug wandelde. Bij den uitgang bleef bij bij een klein graf staan waarop een stok stond. „Ik zal daar een kruisje laten zetten, met iets er op", dacht de dokter dadelijk. Het was de kleine Johan, het broertje van Jacob Fin, die daar begraven lag. „Ik denk, dat zal Jakob genoegen doen, den stumpert!" De trouwplechtigheid zou op het middag-

Krantenbank Zeeland

Ierseksche en Thoolsche Courant | 1891 | | pagina 1